De Berlijnse Muur schudde aan de Europese geldboom
Op 9 november 1989 viel de Berlijnse muur. Dat had twee monetaire gevolgen. Eerst in Duitsland zelf, waar een half jaar later de Oost-Duitsers hun geld mochten inwisselen voor West-Duitse marken. En twee jaar na De Muur kwam het Verdrag van Maastricht, waar West Duitsland tegen heug en meug akkoord ging met de euro als prijs voor Europese goedkeuring van de hereniging.
Beide monetaire beslissingen kregen harde kritiek. Hoe kijken we daar nu dertig jaar later tegen aan?
Bondskanselier Kohl gunde zijn nieuwe medeburgers een één-op-één omwisseling van hun geld, hoewel voor de hereniging op de zwarte markt een koers gold van 1:7. Dat was dus een vriendelijke opwaardering van het Oost-Duitse geld, maar veel belangrijker waren de gevolgen voor de arbeidsmarkt.
De loonkosten in het Oosten waren nu immers ook geflatteerd met een factor zeven, en dat spoorde helemaal niet met de lage productiviteit. Huizenprijzen pasten zich aan in de markt, en veel West-Duitsers zagen koopjes in Leipzig en Dresden (dat brengt nu weer andere problemen, met Ossis die steeds meer huur moeten betalen aan rijkere huisbazen in het westen). Lonen passen zich niet neerwaarts aan en waren in het Oosten door de beslissing van Kohl opeens veel te hoog.
Kwart van de Ossis vertrok
Dus gingen mijnen en fabrieken in het Oosten failliet. De omwisseling van het geld leek dus welwillend tegenover de Ossis, maar had keiharde gevolgen op de arbeidsmarkt. Met een andere formule voor de omwisseling van het geld en met subsidies voor verliesgevende bedrijven was de overgang van communisme naar kapitalisme meer geleidelijk verlopen, maar het eindpunt was waarschijnlijk hetzelfde gebleven.
Het bedrijfsleven in het Oosten kon niet concurreren met het Westen en moest dus krimpen. Dertig jaar later is een kwart van de Oost-Duitse bevolking vertrokken naar het Westen. Als bewijs: slechts 7% van de 500 grootste Duitse ondernemingen heeft de hoofdzetel in het Oosten.
Door sluiting van mijnen en verouderde fabrieken is gelukkig wel de luchtverontreiniging in het Oosten verminderd; de levensverwachting van vrouwen verschilt niet meer tussen Oost en West. Voor mannen is de kloof nu nog één jaar in plaats van 2 ½ jaar voor de hereniging.
De hoge euro-inflatie bleef uit
En dan de euro. De D-Mark was het mooie, vreedzame symbool van de kracht van de West-Duitse economie. Het deed pijn om dat op te geven, maar Kohl betaalde die prijs om instemming te krijgen van Frankrijk en andere EU-partners met de hereniging. Destijds was de angst in Duitsland (en ook bij ons in Nederland) dat de inflatie zou oplopen omdat Italië en Spanje minder belang hechtten aan een lage en stabiele inflatie.
Ik herinner me nog hoe VVD-leider Frits Bolkestein door het land trok om stemming te maken tegen Italië met een internationale versie van de fabel van de krekel en de mier. Het sobere Noorden van Europa zou de monetaire deugdzaamheid verliezen aan de zorgeloze zonaanbidders aan de Middellandse zee.
Dat is niet gebeurd. Inflatie is niet de makke van de euro. Voor Duitsland heeft de euro stabiliteit gebracht. Als de mark (of de mark, de gulden en de Oostenrijkse schilling tezamen) zelfstandig was gebleven, had de koers meer geleken op die van de Zwitserse frank.
Zo’n sterke munt is prachtig voor de financiële sector in Zurich en Geneve, maar lastig voor het toerisme. Hotels en restaurants in Zwitserland zijn 65 procent duurder dan in Oostenrijk en daar hebben ze ook bergen, sneeuw en skiliften. Mercedes en BMW mogen dankbaar zijn dat hun auto’s worden geprijsd in euro’s en niet in Zwitserse franken.
Italië: banken vol met torenhoge staatsschuld
De euro heeft problemen, maar die worden vaak verkeerd ingeschat. De drie Baltische staten zijn ongeveer even arm als Griekenland, en toch gebruiken Estland, Letland en Litouwen zonder problemen dezelfde euro als het veel rijkere Duitsland. Maar de staatsschuld in die drie landen is ongeveer de helft zo groot (in verhouding tot de economie) als in Duitsland en Nederland en niet meer dan een kwart van de schuld in Griekenland en Italië. Daardoor zitten banken in de Baltische staten niet volgepropt met staatsschuld van de eigen regering.
Als immers de rente stijgt en twijfel ontstaat of de regering wel rente en aflossing op die staatsschuld kan opbrengen, leidt dat tot een bancaire crisis in landen als Griekenland en Italië, want het voortbestaan van de banken komt in gevaar wanneer ze moeten afboeken op hun enorme voorraad nationale schuld.
In Estland, Letland en Litouwen kan de overheid in problemen raken zonder dat direct alle lokale banken mee omvallen Diezelfde logica verklaart ook waarom rijk Beverly Hills dezelfde dollars kan gebruiken als arm Baltimore. Een stad in de VS kan failliet gaan, maar de banken in die stad hebben landelijk en sectoraal gespreide portefeuilles en dus wordt een crisis van de overheid niet automatisch ook een crisis van het bankwezen.
Duitsland heeft de economische problemen van de hereniging achter de rug en kan nu aandacht geven aan de vergrijzing die in het Oosten nog veel sneller doorzet dan in het Westen. Alle vijf Oost-Duitse deelstaten verliezen bevolking en het zijn de jongeren die wegtrekken en de ouderen die blijven.
En wat de euro betreft, die heeft tot nog toe goed uitgewerkt voor Duitsland, maar loopt risico vanwege Italië. Niet omdat Italianen inflatie beminnen, maar omdat de Italiaanse banken nog zo vol zitten met Italiaanse staatsschuld.