Hebben we een democratische dictatuur, via de financiële achterdeur?
Onze politici, democratisch gekozen en wel, dienen inmiddels twee heren: het internationaal georganiseerde bedrijfsleven en de nationaal georganiseerde bevolking. De laatsten, wij burgers, hebben het nakijken.
Er is in westerse democratieën een enorme kloof ontstaan tussen ons technocratisch bestuur en de beleving en wensen van de bevolking. Syp Wynia identificeerde maar liefst 19 ontwikkelingen die een bedreiging vormen voor de democratie. Hoewel dit een vrij uitputtende opsomming is, moet er volgens mij nog een 20ste aan worden toegevoegd: de toegenomen macht van de centrale overheid als gevolg van de vervlechting tussen de publieke sector en de mondiale financiële sector.
Het is een sluipende ontwikkeling geweest die door de- en re-regulering van financiële markten in de jaren tachtig is versneld. Het goede nieuws is dat steeds meer duidelijk wordt dat deze vervlechting problematische vormen heeft aangenomen. Het slechte nieuws is dat de macht en invloed van overheden op de ordening van onze samenleving in de nabije toekomst waarschijnlijk alleen maar groter gaat worden. Waarom? Omdat fiscale stimulering inmiddels nog als enige oplossing wordt gezien om de stagnerende mondiale economie te schragen.
De belangen van de bevolking en die van de financiële sector zijn sinds de jaren tachtig steeds verder uiteen gedreven en het einde is niet in zicht. Het heeft geleid tot democratische afkalving. Onderzoek wijst uit dat verkiezingsbeloften in Nederland sinds begin jaren tachtig steevast niet worden nagekomen en dat de middenklasse het kind van de rekening is.
Arbeid steeds zwaarder belast, bedrijven steeds minder
Belastingen voor het bedrijfsleven zijn consequent omlaag gegaan ten opzichte van die op arbeid. Multinationals en financiële instellingen kunnen kinderlijk eenvoudig belastingen ontwijken door offshore te gaan, of verlagen door het sluiten van deals met overheden. Vermogensongelijkheid is door financialisering van de samenleving sterk toegenomen.
Bovendien zijn vermogenden sinds de kredietcrisis nog eens flink rijker geworden, omdat financiële assets door steunmaatregelen van Centrale Banken in waarde zijn gestegen. Democratisch gekozen bestuurders dienen inmiddels twee heren: het internationaal georganiseerde bedrijfsleven en de nationaal georganiseerde bevolking. Die laatste heeft het nakijken. Dit werd eens temeer duidelijk in het schimmenspel rondom de afschaffing van de dividendbelasting. Het stond niet in verkiezingsprogramma’s en een gunstig effect van de maatregel op de samenleving als geheel was nihil.
Overheid en financiële sector zijn vervlochten
Dat overheden de belangen van de internationale financiële sector consequent heeft laten prevaleren is niet verwonderlijk. Het is de afgelopen decennia de hand geweest die heeft gevoed. Om dit te verklaren moeten we inzoomen op het fenomeen staatslening. Voor de meesten van ons zal het niet meteen duidelijk zijn, maar de vervlechting van overheid en financiële sector en de robuuste groei van banken en financiële markten vindt namelijk zijn oorsprong in de veranderde rol van deze waardepapieren.
Begin jaren tachtig moesten overheden veel lenen om aan hun sociale verplichtingen te kunnen voldoen, terwijl belastinginkomsten door de toen stagnerende wereldeconomie waren gedaald. Om dit probleem op te lossen, werd gekozen voor de- en re-regulering van financiële markten. Bovendien stemden beleidsmakers er mee in dat staatsleningen als risicovrij werden bestempeld, als ware het monetair goud. Vanaf dat moment werden deze waardepapieren niet alleen gekocht en op de balans gezet als veilige belegging, maar in toenemende mate ook gebruikt als veilig en liquide onderpand bij financiële transacties.
En toen kwam de crisis
De groeiende financiële sector werd door overheden als bondgenoot omarmd. Door financiële innovaties en de ICT-revolutie werd de sector steeds efficiënter in het toewijzen van belegd vermogen en het creëren van nieuw krediet. Om een idee te geven van deze groei: in 1990 was de som van mondiale financiële transacties vijf maal groter dan het wereldwijde bruto nationaal product (BNP), in 2007 was dat meer dan drieënzeventig maal. De staatslening werd de spil in deze steeds omvangrijkere mondiale geld- en kapitaalmarkt.
Tot de financiële crisis van 2008 waren banken en financiële instellingen in staat de brede vraag naar leningen in de economie te faciliteren. De kredietcrisis deed het financiële systeem echter op de grondvesten schudden. Overheden schoten de financiële sector met belastinggeld te hulp en er ontstond een grote vlucht naar de veiligheid en liquiditeit van staatsleningen.
Particulieren leenden minder, overheden meer
Nadat het systeem was gestabiliseerd, bleken bedrijven en consumenten in het westen minder geneigd om nog veel te lenen. Om de economie te stimuleren namen overheden deze rol dan ook op zich. Overheidsschulden namen flink toe, in 2019 met gemiddeld 70% van het BNP inmiddels het hoogste ooit in vredestijd. Een percentage dat snel kan stijgen bij een stagnerende of zelfs krimpende economie.
De banksector leende door strengere regulering en een verhoogd risicobesef liever geld aan deze overheden, dan aan het bedrijfsleven. Al met al bleef de economische groei achter, terwijl de collectieve schuldomvang sinds 2008 flink toenam, inmiddels meer dan 300% van het mondiale BNP.
Staatsleningen zijn goedkoop, want ze ogen veilig
De risico’s in het financiële systeem zijn nog steeds groot en de nervositeit neemt weer toe, onder andere door de toegenomen handelsspanningen tussen de VS en China, geopolitieke spanningen en de dreiging van een wanordelijke Brexit. Omdat de staatslening nog steeds wordt gezien als meest veilige en liquide onderpand en belegging, is de vraag ernaar zelfs toegenomen, met negatieve rentes als gevolg.
Deze grote vraag naar staatsleningen vormt inmiddels een groot probleem, zo onderkent ook de bancaire toezichthouder zelf. In 2015 verscheen onder leiding van ECB-voorzitter Mario Draghi een rapport van de European Systemic Risk Board (ESRB), waarin wordt gesteld dat de vraag naar staatsleningen vanuit de financiële en bancaire sector door verkeerde prikkels te groot is geworden.
Hoe kort geleden waren staatsleningen nog riskant?
Het heeft geleid tot een systeemrisico, aldus Draghi, want de eurocrisis in 2011 liet zien dat staatsleningen helemaal niet risicovrij zijn. In de hoedanigheid van voorzitter van de ECB legde Draghi het rapport van de ESRB echter naast zich neer, omdat hervorming van het systeem simpelweg te ingrijpend en risicovol is.
Onze verzorgingsstaten zijn steeds afhankelijker geworden van financiële markten voor een stabiele vraag naar staatsleningen. Valt de financiering weg door achterblijvende economische groei of door een acute financiële crisis, dan is er al snel sprake van een crisis van de verzorgingsstaat.
De staat grijpt de macht in het leven
Nu de mondiale economie stagneert en de marktliquiditeit weer aan het verkrappen is, neemt bij internationale organisaties als het IMF, de OESO en de Bank voor Internationale Betalingen (BIS) dan ook de roep toe om de economie fiscaal te gaan stimuleren.
Overheden zullen zich hierdoor nog meer gaan bemoeien met de inrichting en ordening van de samenleving, niet alleen maatschappelijk en economisch, maar ook met klimaatbeleid. Hoe dominanter de rol van de overheid in deze ordening, hoe meer zij scheidsrechter wordt van de winnaars en verliezers in de samenleving. Waar en wanneer hebben we dit eerder meegemaakt?