Nederlandse ambtenaren voerden de Jodenvervolging nauwgezet uit
De Dodenherdenking krijgt dit jaar mogelijk een speciaal accent. Als premier Mark Rutte tenminste woord houdt zoals bij de laatste Holocaust-herdenking op 26 januari 2020, toen hij namens de regering excuses aanbood voor het handelen van de Nederlandse overheden in de Jodenvervolging. Rutte gaf de opdracht mee ‘om te blijven te herdenken’. Maar wat herdenken we? De gedeporteerde en vermoorde Joden of de eigen rol tijdens de Jodenvervolging?
Bijna driekwart van de Joden in Nederland is tijdens de bezetting omgekomen, in totaal 102.000 mannen, vrouwen, bejaarden en waaronder meer dan 30.000 kinderen. Dit is het hoogste percentage slachtoffers van bezet West-Europa. Omdat ons land in de geschiedenis niet bekendstond als anti-Joods, wordt dit cijfer internationaal als verbazend hoog beschouwd en wordt dit in diverse publicaties ‘de Nederlandse paradox’ genoemd. Aan die paradox wordt een eind gemaakt in mijn boek ‘Boekhouders van de Holocaust. Nederlandse ambtenaren en de collaboratie’.
Sommigen aan de kaak gesteld, de rest buiten schot
Götz Aly schreef in ‘Europa tegen de Joden’: ‘Vragen naar de eigen geschiedenis tijdens de Tweede Wereldoorlog voor wat betreft de wijdverbreide samenwerking met de bezettingsmacht bleven in de meeste Europese landen na 1945 taboe. In het algemeen werden de zogeheten collaborateurs eruit gelicht als kwalijk voorbeeld, om de grote meerderheid van mededaders, verklikkers en grote en kleine profiteurs met rust te kunnen laten.’
Dat is een houding die Nederland tot op de laatste dag, tot op de laatste minuut heeft volgehouden, tot op de ochtend van zondag 26 januari 2020 bij de Holocaustherdenking. Als laatste land, jaren na Frankrijk, België, Luxemburg, Denemarken, Noorwegen, Litouwen. Na 75 jaar herdenking bevrijding was nog latere erkenning en excuus van de Nederlandse overheid lachwekkend geworden.
Pas laat een urn uit Auschwitz
Laten we eens kijken naar ons nationaal monument op de Dam: In de nissen van de muur van het monument zijn verschillende urnen met aarde bijgezet. Nationaal Comité 4 en 5 mei: ‘Met het zand dat afkomstig is van plaatsen waar Nederlanders zijn gemarteld en vermoord, wordt het nationale karakter van het monument benadrukt.’
Nationaal? Van de meer dan tweehonderdduizend oorlogsslachtoffers bestond de helft uit Joodse burgers. Een feit dat pas apart benoemd werd ver na het jaar 2000 en iets later mocht er eindelijk een urn met as uit Auschwitz bijgezet worden. De urn ter herdenking van de gevallenen in onze koloniale oorlog in Indonesië was al jaren eerder voorgegaan.
Na de eeuwwisseling: de kentering
Na tientallen jaren framing van de overheid van de bezetting als een periode van ‘onderdrukking en verzet’, is er na de eeuwwisseling een nieuwe invalshoek, een nieuw paradigma, van diverse historici. De Hoge Raad, de NS, banken en notarissen, de beroving van de Joden door Nederlanders, het kwam allemaal aan bod.
In mijn studie naar Nederlandse ambtenaren en de collaboratie, volgde ik het papieren spoor van de ambtelijke rijkstop naar de laatste ambtenaar aan het ijzeren spoor, tot in kamp Westerbork. Nederland onderscheidde zich dermate, dat Adolf Eichmann tijdens zijn proces in Israël opmerkte: ‘Daar verliepen de transporten zo vlekkeloos dat het een lust was om naar te kijken.’
Gewone ambtenaren
In alle bezette West-Europese landen startte de massamoord op de Europese Joden met een reeks lokale bestuurlijke maatregelen. Daarin speelden in al die landen de ambtenaren op alle niveaus een rol – van bestuurders tot uitvoerders. Nederlandse ambtenaren werkten ook mee aan de registratie, isolatie, roof, ontrechting, de razzia’s en het deporteren en bewaken van Joden.
De ambtenaren waren bestuursambtenaren, burgemeesters en hun lokale ambtenaren zoals de bevolkingsboekhouders, de politieambtenaren, de medewerkers van tram- en spoorwegen en juristen tot en met de hoogste rechterlijke macht. Om de controverse tussen historici Browning en Goldhagen aan te halen: waren dit allemaal gewone ambtenaren of Hitlers gewillige helpers?
Het antwoord is: beide.
Huiveringwekkende precisie
Juist omdat ze gewone ambtenaren waren en de Duitse almacht over Europa werd geaccepteerd in Nederland, voerden de Nederlandse ambtenaren alle Duitse Verordeningen aangaande de Jodenvervolging met huiveringwekkende precisie uit. Het begon met een verklaring van de secretarissen-generaal, de opvolgers van de gevluchte ministers: volgens een citaat van secretaris-generaal Max Hirschfeld aan de Duitse consul-generaal in Amsterdam, was het College van SG bereid tot ‘loyalster Zusammenarbeit mit den deutschen Besatzungsbehörden’. We schrijven hier 17 mei 1940, twee dagen na de capitulatie, terwijl generaal Winkelman officieel nog de opperbevelhebber over Nederland was.
De top beloofde samen te werken en het verzet te bestrijden. Er was slechts een voorwaarde: men zou weigeren te werken onder leiding van een NSB’er. Dat was geen probleem voor de Duitsers want de zittende ambtenaren waren effectiever en hun richtlijnen werden nauwkeuriger opgevolgd dan ooit mogelijk was geweest onder een NSB’er. De Nederlandse ambtenaren hanteerden tijdens de bezetting het woord ‘collaboratie’.
Bedrijven deden mee
Een ander voorbeeld: ‘anti-Joodse maatregelen’ was een term die in de bestuursagenda en het archief van het Amsterdamse gemeentebestuur gewoon gehanteerd werd. Men wist wat men deed. Al was het onderscheiden naar ras, geloof en het deporteren en beroven van Nederlandse burgers expliciet verboden in de vooroorlogse ‘Aanwijzingen in geval van een vijandelijken inval’ uit 1937.
De topambtenaren stonden niet alleen in hun bereidheid tot samenwerking: het Nederlandse bedrijfsleven stond ook direct na de capitulatie klaar om de eerste Duitse orders binnen te slepen. Nederlandse bedrijven aasden met name in de eerste maanden van de bezetting gretig op orders omdat ze bang waren de boot te missen. Ze hadden immers een tijdelijke voorsprong op Frankrijk en België.
Cumulatieve collaboratie
De ambtenaren werden de boekhouders van de Holocaust omdat ze het gehele papieren traject behandelden van registratie, isolatie en deportatie. Het begon aan de top en spreidde zich over de gehele ambtelijke piramide uit, als een cumulatieve collaboratie. De registratie begon met de niet-Jood verklaring, al snel de ariërverklaring genoemd, die alle ambtenaren moesten invullen, opgedragen en gecontroleerd door hun meerderen. Meer dan tweehonderdduizend ambtenaren op nationaal, regionaal, lokaal niveau, inclusief rechters en met de Hoge Raad als eerste, vulden dit zonder protest in, waarna bleek dat er zo’n 2.500 Joodse ambtenaren waren.
Na de Duitse aankondiging van ontslag van de Joodse ambtenaren waren er diverse leden van het College van SG, die stelden dat iedere samenwerking met het Duitse gezag vrijwel onmogelijk was. Uit de notulen van 7 oktober 1940: ‘Ook tegenover de Nederlandse bevolking ware een aanblijven van het college bij deze omstandigheden niet langer mogelijk, aangezien men hierdoor de laatste resten vertrouwen van die zijde geheel zou verliezen.’ Dat was duidelijke taal.
De voorzitter (Snouck Hurgronje) koos een andere positie: ‘Door aanblijven alleen, zou het college kunnen voortgaan met het behartigen en beschermen van de Nederlandse belangen. Aftreden zou voor de Nederlandse belangen rampzalig zijn.’
Geregistreerd, ontrecht, onteigend, gedeporteerd
Dat was het. Die Nederlandse belangen zouden tijdens de gehele Jodenvervolging voorrang krijgen boven de belangen van de Joodse burgers. Die werden vervolgens alle 160.000 door de Nederlandse bevolkingsboekhouders van 1050 gemeenten onder leiding van superambtenaar Jacob Lentz geregistreerd, met een aparte ruiter op hun persoonskaart in de gemeentelijke registratie. En een J op het persoonsbewijs van de 140.000 vol-Joden.
De Joodse Raad werkte mee door controlebestanden voor een aantal gemeenten en voor eigen gebruik. Voor die registratie, naast deportatie, bood minister-president Rutte excuses aan. Maar de collaboratie ging verder: Joodse bedrijven werden onteigend en 17.000 Joodse eenmanszaken werden geliquideerd met medewerking van het Ministerie van Nijverheid, Handel en Scheepvaart. Nederlandse notarissen, makelaars, gemeenten, banken en beursorganisatie verkochten of kochten geroofd Joodse onroerend goed, aandelen en kunst.
Geïsoleerd, gesepareerd, afgevoerd
Joden werden geïsoleerd en geweerd uit het openbare leven: niet in parken, zwembaden, horeca, onderwijs, markten en winkels. Regels die gehandhaafd werden op lokaal niveau door lokale ambtenaren en gemeentepolitie. Joden werden gesepareerd in Nederlandse werkkampen. Tenslotte volgden de deportaties, waarvoor de burgemeesters in het voorjaar van 1942 nog actuele adreslijsten moesten leveren. Waarna met inzet van Nederlandse politie de Joden werden opgehaald en met de Nederlandse Spoorwegen gedeporteerd naar Westerbork.
Dat kamp werd bewaakt door de Nederlandse Marechaussee en in het kamp was een kantoor met Nederlandse ambtenaren voor de voedseldistributie en een kantoor van de Bevolkingsregistratie waarin afgevoerde Joden tevens werden afgevoerd uit de bevolkingsregisters. Een aantal treinen ging rechtstreeks naar Auschwitz en Sobibor. Pas bij de grens nam Deutsche Bahn het ijzeren spoor over. Na de oorlog werden de Joden nog tientallen jaren hun wettelijke eigendom van geld en bezittingen onthouden, omdat de economische opbouw voorrang had boven het herstel van de georganiseerde roof.
De ambtenaren waren boekhouders van de Holocaust en ze hielden hun boeken pijnlijk nauwkeurig bij. De verliespost waren de anderen. Dat was het brandoffer – de letterlijke vertaling van ‘Holocaust’ – van de Joden. Een zwarte bladzijde uit de Nederlandse geschiedenis.
Rob Bakker, Boekhouders van de Holocaust. Nederlandse ambtenaren en de collaboratie, verscheen recent bij uitgeverij Verbum Holocaust Bibliotheek, gebonden uitgave, 727 blz. Bij het boek horen twee gratis side eBoeken: De Aanwijzingen en de Ambtelijke Herinneringen van J.L. Lentz.