De Gereformeerde linkse kerk begon bij Nieuw-Guinea
Kerken en christelijke partijen spelen nog altijd een cruciale rol in de Nederlandse politiek. Begin dit jaar dwongen de protestantse kerken van de PKN het CDA – en daarmee het kabinet – nog op de knieën met hun kinderpardon voor afgewezen asielzoekers.
Cruciaal is dat de gereformeerde kerken vanaf begin jaren zestig een draai naar links maakten. Gereformeerden maken sindsdien steeds weer van bovenaf een afslag naar links. Het begon met het verlies van Nieuw-Guinea, in 1962.
Na de Tweede Wereldoorlog was in de Hervormde kerk de geest van de Doorbraak gaan waaien. Onder invloed van de Zwitserse theoloog Karl Barth ging men de roeping van de kerk en de verhouding van kerk en staat anders zien. In de praktijk betekende dit dat veel hervormde predikanten zich aansloten bij de Partij van de Arbeid.
Bij de hervormden domineert al rond de onafhankelijkheid van Indonesië, in de tweede helft van de jaren veertig, de overtuiging dat de oude koloniale orde voorbij is. Het verzuilde christendom en het cultuurchristendom kwamen bij de Doorbraak-theologen in een kwaad daglicht te staan. De theoloog Johannes Hoekendijk zei: ‘Onze ervaringen met dit soort christendom zijn te bitter geweest om nog verder mee te gaan.’Bij de gereformeerden blijven de gelederen nog wat langer gesloten. De Antirevolutionaire Partij (ARP) bleef zich verzetten tegen de onafhankelijkheid van Indonesië. Daar zien we pas ruim een decennium later, rond de kwestie Nieuw-Guinea, een breuk met de traditionele antirevolutionaire houding.
Nederland gaf aanvankelijk geen gehoor aan de aanspraak van Indonesië op het Nederlandse deel van Papoea-Nieuw Guinea (West-Papoea). Er was een reële oorlogsdreiging, omdat Indonesië met parachutisten aanvallen uitvoerde op de Nederlandse militairen die daar gelegerd waren (de zogenoemde infiltraties). Zonder de steun van de Verenigde Staten zag de Nederlandse regering zich gedwongen Nederlands Nieuw-Guinea aan Indonesië af te staan.
In oktober 1962 droeg Nederland het gezag over aan de Verenigde Naties die het kort daarna aan Indonesië overdroegen. In de periode 1950-1962 zijn ruim honderd Nederlandse militairen omgekomen in het toenmalige Nederlands Nieuw-Guinea. De Papoea’s werd beloofd dat zij zich in 1969 in een referendum mochten uitspreken over hun politieke toekomst. Dat referendum is er nooit gekomen.
Zendelingen gingen voorop
In de gereformeerde wereld werd de overdracht van Nieuw Guinea aan Indonesië vooral bepleit door de gereformeerde zendelingen die in Indonesië en op Papoea-Nieuw-Guinea werkzaam waren. De latere VU-hoogleraar Johannes Verkuyl (1908-2001) lobbyde binnen de ARP al vanaf 1956 voor een koerswijziging in de kwestie.
Overigens speelde het belang van de zending ook aan hervormde zijde een rol. Men had het gevoel dat men het zendingswerk op een zuiverder manier kon voortzetten als dat los stond van de koloniale overheersing. En voor de zending op Indonesië was het natuurlijk van belang dat de verhouding met de Indonesische regering goed was.
De centrale figuur in het gereformeerde volksdeel was Sieuwert Bruins Slot (1906-1972): zowel hoofdredacteur van dagblad Trouw als voorzitter van de ARP-fractie in de Tweede Kamer. In antirevolutionaire kring werden de onafhankelijkheid van Indonesië en de aanspraak op Nederlands Nieuw-Guinea aanvankelijk verworpen als rebellie tegen de wettige overheid.
Bruins Slot beseft dat zonder de steun van de Amerikanen, Nederland geen oorlog met Indonesië kan riskeren. Ook zien we bij hem iets van het nieuwe theologische elan van de naoorlogse jaren. In zijn boek Een kleine partij in een grote wereld schreef Bruins Slot: ‘Het gaat in de christelijke politiek niet primair om het nationale, maar om de wereld. Haar doel loopt parallel met dat der zending’. Dit is dus in feite het geboorte uur van de linkse kerk: politiek als zending.
Nieuw-Guinea was het omslagpunt
Dit zendingsideaal werd ook buiten de confessionele partijen opgepikt. James Kennedy schrijft:
‘De Nieuw-Guinea crisis bleek het omslagpunt te zijn in de naoorlogse metamorfose; Nederlandse elites zouden langzaam maar zeker het beleid van het verleden achter zich laten. Binnen een decennium na het Nieuw-Guinea fiasco hadden de Nederlanders de reputatie een kortzichtige koloniale mogendheid te zijn van zich afgeschud en zelfs ingewisseld voor de rol van een van de meest vooruitstrevende landen in het Westen: Nederland zou een ‘gidsland’ zijn voor de wereld.’ (Kennedy, Nieuw Babylon in aanbouw, pagina 62)
Na ‘Nieuw-Guinea’ werden alle reserves ten aanzien van de NAVO, de Verenigde Naties en Europese integratie opgegeven. De antirevolutionairen hoorde je steeds minder over ‘soevereiniteit in eigen kring’ en accepteerden de toenemende rol van de overheid in het sociale domein. Ontwikkelingshulp werd het kenmerk van de ware christelijke politiek.
En de draai kwam van boven
Kennedy benadrukt in zijn boek hoezeer de culturele veranderingen van de jaren ‘60 werden gestimuleerd door de elites; het was een revolutie van bovenaf en het is maar zeer de vraag in hoeverre die ook echt op instemming kon rekenen onder het volk. Het waren de elites, de kerken en politieke partijen die instrumenteel waren in het doorvoeren van progressief beleid en de gewone burgers en kerkgangers keken daar met verbijstering naar (zoals de ARP-leden na de draai van Bruins Slot) of hobbelden daar achteraan.
Ik wil hier niet betogen dat Nederland anders had moeten of kunnen handelen in de kwestie Nieuw-Guinea. Het is wel van belang om te zien dat sindsdien christelijke politiek wordt geïdentificeerd met progressieve (postkoloniale, groene, Europees gezinde) politiek.
Het conservatieve element van de confessionele politiek is in dat proces meer en meer op de achtergrond geraakt. Ook vind ik het belangrijk om op te merken dat politiek en religieus idealisme soms tot hele cynische resultaten heeft geleid (hoe is het de Papoea’s sindsdien vergaan?) en het geloof van de kerk vaak inruilde voor ‘zielloos activisme’ (H. Berkhof).
Maar links had het christendom niet nodig
Het behoort tot de tragiek van mensen als Verkuyl dat zij nog meemaakten hoe hun christelijke, ‘revolutionaire’ gedachten tot een progressieve en seculiere cultuur leidden, waar ze zich niet meer in herkenden.
De progressieve idealen bleken ook zonder het christelijke idioom levensvatbaar en de vraag waar christelijke politiek nog goed voor was, werd steeds nijpender. Als er vandaag de dag een christelijke, conservatieve politiek mogelijk is, begint het met een omdraaiing van de woorden van Bruins Slot: politiek gaat primair om het nationale en mag niet verward worden met een religieus zendingsideaal.