Onderzoek bewijst: rechtsigheid zit al 50 jaar in onze genen
Van supermarkten tot yuppies, van Donald Duck tot McDonald’s, van jeans tot talkshows, van rock ’n roll tot fitness en van woke tot Hollywood: het leven en de cultuur van de Verenigde Staten oefenen al sinds de Tweede Wereldoorlog een haast magische aantrekkingskracht op ons uit. Geen wonder dus dat we ook vertrouwd zijn geraakt met het uit Amerika overgewaaide verschijnsel opinieonderzoek.
Het in 1945 opgerichte Nederlandsch Instituut voor Publieke Opinie (NIPO) speelde daarbij een pioniersrol. Speciaal op het terrein van onderzoek naar onze politieke voorkeuren was sociaal geograaf Maurice de Hond de grote aanjager. In het legendarische VARA-radioprogramma In de Rooie Haan begon hij in 1976 met het maandelijks bekendmaken van zijn laatste peiling. Het ‘NIPO/Rooie Haan-onderzoek volgens de methode-De Hond’ werd een begrip.
Slaapverwekkende uitslagen
Dat er vóór de Tweede Wereldoorlog geen Maurice de Hond bestond, hoeft niemand te spijten. Het stemgedrag van de Nederlandse kiezers was toen namelijk dermate saai en voorspelbaar dat er weinig aan te onderzoeken viel. Zo werden in het interbellum álle Tweede Kamerverkiezingen gewonnen door de katholieke RKSP. Nummer twee was steevast de sociaaldemocratische SDAP en op de derde plaats eindigde telkens de gereformeerde ARP. Ook de nummer vier was vaste prik: de hervormde CHU.
Niet alleen was de volgorde altijd hetzelfde, ook de behaalde stemmenpercentages leken sprekend op elkaar. De RKSP bijvoorbeeld kreeg tussen 1918 en 1937 voortdurend tussen de 27,9 en 30,0 procent van de stemmen. Als het ging om electorale stabiliteit was Nederland wereldkampioen. Nergens waren uitslagenavonden van Tweede Kamerverkiezingen zo slaapverwekkend als bij ons.
Sinds de jaren zestig is dat stapje voor stapje veranderd. Van onze uitgesproken kalme electorale traditie is inmiddels niets meer over. We zijn vertrouwd geraakt met partijen die bij Tweede Kamerverkiezingen 26 zetels winnen (de Lijst Pim Fortuyn in 2002) of er 29 verliezen (de PvdA in 2017). Ook van nieuwkomers die meteen de grootste worden en direct daarna imploderen (zie de lotgevallen van Forum voor Democratie na de Provinciale Statenverkiezingen van 2019) kijken we nauwelijks nog op. Het huidige kabinet steunt op vier coalitiepartijen waarvan er slechts één ouder is dan twintig jaar.
Deze ontwikkelingen, zo hoor je vaak, zijn in gang gezet door het groeiende aantal ‘zwevende kiezers’. Gaandeweg is dat begrip verbonden geraakt met de veronderstelling dat het burgers steeds vaker ontbreekt aan vastomlijnde politieke beginselen en overtuigingen. Daardoor zouden ze buitengewoon gevoelig zijn geworden voor politieke modes en trends. Gevolg: wispelturige verkiezingsuitslagen en politieke instabiliteit.
Maar klopt die analyse wel?
Maurice de Hond deed onlangs onderzoek naar de links-rechts-plaatsing van kiezers. Dat wil zeggen: van 8000 ondervraagden registreerde hij hoe ze zichzelf situeren op een schaal die loopt van 1 (uiterst links) tot 9 (uiterst rechts). De uitkomst was dat 20 procent koos voor een van de drie posities aan de linkerkant, 39 procent voor een van de drie posities in het midden en 41 procent voor een van de drie posities aan de rechterkant.
Geen revolutionaire veranderingen
Vooral politicologen doen de laatste decennia nogal moeilijk over de ‘achterhaalde’ begrippen links en rechts. Ze zouden vervangen moeten worden door categorieën – of liever nog ‘dimensies’ – waarbij kiezers bijvoorbeeld worden getypeerd als ‘materialisten’ of ‘postmaterialisten’ of – naar een idee van de Britse denker David Goodhart – als kosmopolitische ‘anywheres’ dan wel minder mobiele ‘somewheres’. Het interessante van opinieonderzoeken is dat telkens weer blijkt dat de meeste ondervraagden prima met de klassieke links-rechts-schaal uit de voeten kunnen.
Nóg interessanter is dat de links-rechts zelfplaatsing van Nederlandse kiezers in de loop der jaren wel is veranderd, maar lang niet zo revolutionair als de verkiezingsuitslagen zouden kunnen doen vermoeden.
Zo bleek al in 1977 uit het Nationaal Kiezersonderzoek – waarbij geen 9-puntsschaal maar een 10-puntsschaal werd gebruikt – dat posities rechts van het politieke midden (31 procent) populairder waren dan posities links van het midden (28 procent). De ‘Fortuyn-verkiezingen’ van 2002, die vaak zijn geïnterpreteerd als het begin van de ‘verrechtsing’ van Nederland, vormden zo bezien helemaal geen reusachtige cesuur: op de 11-puntsschaal die toen bij het Nationaal Kiezersonderzoek werd gebruikt, koos 25 procent van de ondervraagden voor de vier meest linkse posities en 33 procent voor de vier meest rechtse.
Rechtse grondhouding
Het Nederlandse electoraat heeft dus al heel wat jaren een grondhouding die overhelt naar rechts, hoewel die neiging – zie het recente onderzoek van De Hond – wel steeds groter lijkt te worden. Wellicht is dat zo omdat er met name op het gebied van (asiel)migratie, klimaat en de EU zo vaak (centrum)links beleid was, ook in kabinetten onder leiding van een VVD-premier.
Laten we ons hoe dan ook geen politieke wispelturigheid laten aanpraten. Zwevende kiezers zijn in Nederland alleen in de meerderheid als je niet goed kijkt.
Roelof Bouwman is columnist en adjunct-hoofdredacteur van Wynia’s Week. Hij schrijft over politiek, geschiedenis en media.
Wynia’s Week verschijnt drie keer per week, 156 keer per jaar, met even onafhankelijke als broodnodige artikelen en columns, video’s en podcasts. U maakt dat samen met de andere donateurs mogelijk. Doet u weer mee, ook in het nieuwe jaar 2025? Kijk HIER. Hartelijk dank!