Voor gepensioneerden is in het nieuwe stelsel geen waardevast pensioen mogelijk. Dat is een slechte zaak
Door Rob de Brouwer*
Hieronder tien vragen die Wynia’s Week mij stelde over de nieuwe Wet Toekomst Pensioenen en mijn antwoord daarop. Daarbij reageer ik af en toe op de informatie die het AD onlangs gaf over het nieuwe pensioenstelsel.
1. Wat verandert er met de nieuwe wet?
Het AD wekt de indruk dat de verandering beperkt is tot het opdelen van de collectieve pensioenpot in individuele potjes. Dat is te kort door de bocht. Bovendien zijn die potjes helemaal niet het eigendom van de deelnemer of gepensioneerde en wordt er aan de hand van ingewikkelde regeltjes geld aan toegevoegd of onttrokken.
De belangrijkste wijziging is dat de stabiele en onder voorwaarden waardevaste pensioenuitkering zoals die nu is, wordt omgezet in een variabele uitkering die jaarlijks wordt aangepast aan de ontwikkelingen op de financiële markten.
2. Waarom is deze verandering nodig?
In de loop van de discussie die zich over jaren uitstrekte, zijn een aantal redenen genoemd voor verandering, zoals: de wens van een meer individueel systeem; het uitbreiden van het stelsel van aanvullende pensioenen naar werkenden die er nog niet onder vallen, zoals ZZP’ers; vergroting van de kans dat het pensioen waardevast is.
Maar de belangrijkste reden voor de verandering was de wens van de overheid om de leeftijdsonafhankelijke premie van het oude stelsel te beëindigen. In het oude stelsel dat bij verreweg de meeste fondsen nu nog wordt toegepast, wordt voor elke werknemer hetzelfde premiepercentage betaald en krijgen werknemers voor iedere ingelegde euro dezelfde pensioenopbouw, ongeacht de leeftijd. Dat wordt onrechtvaardig gevonden omdat jongeren dan relatief een grotere bijdrage leveren dan ouderen. Hun ingelegde premie wordt immers veel langer belegd en levert aldus meer rendement op. Dat wordt gezien als een vorm van solidariteit die in de huidige tijd niet meer acceptabel wordt geacht. De verandering is dus niet nodig vanuit rationele overwegingen binnen het oude stelsel, maar vanwege grotendeels ideologische wensen. Overigens speelt op de achtergrond het streven om het stelsel interessanter te maken voor commerciële ontwikkelingen.
In ruil voor hun steun voor het beëindigen van dit systeem kregen sociale partners een wat gematigder stijging van de pensioenleeftijd toegezegd en er werd ook een regeling voor vroegpensioen bij zwaar werk in het vooruitzicht gesteld. De Wet Toekomst Pensioenen wordt verdedigd met de redenering dat het nieuwe stelsel meer aansluit bij ontwikkelingen op de arbeidsmarkt.
3. Krijg ik nog indexatie?
Of er nog indexatie komt hangt af van de vraag tot welke leeftijdscategorie je behoort. Voor gepensioneerden, waarvoor het vermogen grotendeels wordt belegd in vastrentende waarden, is hooguit een stabiel maar niet waardevast pensioen mogelijk.
Waardevastheid is alleen waarschijnlijk tijdens de pensioenopbouw als de individuele vermogens helemaal of grotendeels worden belegd in zakelijke waarden die een reële kans hebben op waardestijging en die bovendien in de vorm van dividend een hogere jaarlijkse vergoeding hebben dan de rente op obligaties. Voor gepensioneerden blijft de huidige ergernis dat ze er geen cent bij hebben gekregen ondanks de goede beleggingsresultaten ook in het nieuwe stelsel bestaan.
4. De pensioenen stijgen dus?
Volgens het AD kan de huidige buffer van het pensioenfonds worden gebruikt om de pensioenen te verhogen.Maar het uitdelen van de huidige buffer is eenmalig en gaat alleen gebeuren als de buffer groter is dan ongeveer 10 procent. Bij grotere fondsen zoals het Pensioenfonds Zorg en Welzijn en bij de grote metaalfondsen PME en PMT zal dat niet het geval zijn. Daar worden de pensioenen zeker niet verhoogd.
Bovendien is de vraag of een buffer kan worden uitgedeeld totaal afhankelijk van de hoogte van de rente op het moment van invaren. Als de rente verder gaat dalen, dan eindigen de cadeautjes bij rijkere fondsen ook. Hoe lager de rente, des te lager de dekkingsgraad en des te kleiner de buffers. Het is dus helemaal niet zeker dat de pensioenen stijgen.
5. Wat heeft mijn pensioenpotje met de economie te maken?
Het pensioengeld is belegd in aandelen en obligaties. Gaat het goed op de beurs, dan groeit het pensioenpotje. Maar als het economisch tegenzit, dan kan het saldo van het pensioenpotje ook dalen. Dat is voor jonge mensen geen acuut probleem. Zij hebben nog een lang arbeidzaam leven voor de boeg.
Voor ouderen wordt daarom fictief grotendeels in zogenaamde risicovrije obligaties belegd. Maar vergeet niet de invloed van de rente waarmee de verplichtingen moeten worden berekend en die ook in het nieuwe stelsel een belangrijke rol blijft spelen. Door de introductie in 2007 van de marktrente als middel voor het berekenen van de verplichtingen, is het renterisico het belangrijkste risico geworden en dat risico verdwijnt niet.
6. Zijn die beleggingen risicovol voor ouderen?
Het pensioenpotje van ouderen lijkt alleen minder risicovol als het nagenoeg uitsluitend in vastrentende waarden wordt belegd. Helaas betekent geen risico nemen ook geen kans op verhoging. De kans dat de uitkering voor gepensioneerden stijgt, is uiterst gering bij risicoloos beleggen. Evenals trouwens de kans dat de uitkering daalt, zij het dat het reeds genoemde renterisico er in de periode 2008-2020 wel degelijk voor heeft gezorgd dat pensioenen soms werden gekort.
Wil men voor gepensioneerden een waardevaste uitkering in het vooruitzicht stellen, dan is een aanzienlijk hoger risicoprofiel nodig. Een niet waardevast pensioen is immers een slecht pensioen. Als het goed is, wordt voor ouderen dus nog steeds risicovol belegd.
7. Krijgt iedereen evenveel uit de grote pot?
Nee. Wat je uit de pot krijgt, hangt af van de rechten die je hebt opgebouwd. Iemand die pas een jaar bij een bedrijf met een pensioenregeling werkt, krijgt maar een klein beetje; iemand die op het punt staat om met pensioen te gaan en die 42 jaar heeft gewerkt en premie heeft betaald, krijgt een veel grotere pot; iemand met het minimumloon krijgt een kleine pot; de directeur in loondienst krijgt een veel grotere pot.
Overigens ziet het ernaar uit dat bij de verdeling van de pot wel degelijk vermogen wordt verschoven: van gepensioneerden naar oudere werknemers die nadeel ondervinden van de overgang naar het nieuwe stelsel en die daarvoor worden gecompenseerd door een extra bijdrage aan hun potje.
8. Hoe weet ik of ik genoeg krijg?
Eigenlijk is het niet zo belangrijk om te weten wat er in je potje zit. Er gaan ook veel stemmen op met het advies om de informatie over het potje niet ter beschikking te stellen aan deelnemers en gepensioneerden. Het gaat per slot van rekening niet om het potje maar om de uitkeringen en de uitkeringsrechten. Die vloeien voort uit de individuele potjes op basis van berekeningen waarbij de rekenrente een rol speelt. In de jaarlijkse informatie die aan deelnemers en gepensioneerden wordt gegeven staat dan ook wat hun uitkering zal zijn bij een normale ontwikkeling en bij een situatie van een tegenvallende of een meevallende ontwikkeling.
9. Kan ik bezwaar maken?
Anders dan het AD schrijft, kunnen individuele deelnemers en gepensioneerden wel degelijk een gang naar de rechter maken. Zo heeft een gepensioneerde loods een kort geding aangespannen tegen het Beroepspensioenfonds Loodsen met de vraag het invaren uit te stellen. Op verzoek van de Tweede Kamer is door prof. mr. Nick Peters een advies uitgebracht over de juridische risico’s bij het invaren. Het voert te ver om dit rapport van 123 pagina’s hier samen te vatten. Volstaan kan worden met het vermelden van de conclusie dat vooral de pensioenfondsen wel degelijk het risico lopen dat aanpassing via de rechter kan worden afgedwongen.
10. Wie erft mijn pensioenpotje?
Het AD schrijft terecht dat erfgenamen, behoudens eventueel partner- en wezenpensioen, niets krijgen. Maar het AD heeft ongelijk als het schrijft dat als een gepensioneerde 100 jaar wordt, zijn of haar persoonlijke potje allang leeg is, terwijl hij of zij dan nog steeds een pensioenuitkering krijgt.
Bij 100-jarigen is het potje niet leeg. Iedereen die in leven is houdt een potje op basis van zijn of haar levensverwachting en op basis van de uitkeringsrechten. De gemiddelde levensverwachting is bepalend voor berekening van de totale verplichtingen van een fonds en dat gemiddelde is gebaseerd op de werkelijkheid dat sommige mensen relatief jong komen te overlijden en er ook gepensioneerden zijn die de 100 jaar halen.
Rob de Brouwer* is econoom. Hij schreef dit artikel namens Senioren Netwerk Nederland.
Wynia’s Week verschijnt drie keer per week, 156 keer per jaar, met even onafhankelijke als broodnodige artikelen en columns, video’s en podcasts. U maakt dat samen met de andere donateurs mogelijk. Doet u weer mee, ook in het nieuwe jaar 2025? Kijk HIER. Hartelijk dank!