Het multiculturele drama is een erfenis van Hans Wiegel – en de kiezer is nooit iets gevraagd
Bij het verzet tegen het inperken van asielmigratie lijkt het te gaan om het belang van vluchtelingen. Maar op de achtergrond spelen oude en nieuwe multiculturele sentimenten een rol: weerzin tegen alles wat westers is en de behoefte om met open grenzen boete te doen voor onze koloniale erfzonden.
H.J.A. Hofland, die in 1999 door zijn vakgenoten werd uitgeroepen tot ‘Journalist van de Eeuw’, wordt vooral herinnerd als auteur van het in 1972 verschenen boek Tegels lichten of Ware Verhalen over de Autoriteiten in het Land van de Voldongen Feiten.
Met dat land doelde Hofland op het Nederland van de eerste 25 jaar na de Duitse bezetting. We waren toen, zo valt in Tegels lichten te lezen, een gedisciplineerde natie waar een dominante elite van ‘bijziende ministers, megalomane fractieleiders en gedienstige journalisten’ uitmaakte wat voor iedereen het beste was. Burgers werden zodoende voortdurend geconfronteerd met zaken waarover nooit hun mening was gevraagd. Vandaar: ‘Het Land van de Voldongen Feiten’.
Is dat allemaal lang geleden en beleven we in 2024 andere, meer democratische tijden?
Zeker, de verzuilde machtsverhoudingen waarover Hofland schreef, zijn verdwenen. Maar er bestaan in Nederland nog steeds volop voldongen feiten. Het meest sprekende voorbeeld is waarschijnlijk de multiculturele samenleving. Die ‘bestaat nu eenmaal’, zo kunnen we om de haverklap lezen en horen. Het lijkt soms wel alsof er nooit een mensenhand aan te pas is gekomen en we dus eigenlijk te maken hebben met een verschijnsel dat thuishoort in dezelfde categorie als de omstandigheid dat een groot deel van Nederland onder de zeespiegel ligt.
Gebrek aan zelfvertrouwen
Maar zo is het natuurlijk niet. Er waren wel degelijk tijden dat de multiculturele samenleving nog niet bestond en er hoogstens sprake was van een voedingsbodem.
In zijn Nexus-lezing legde Frits Bolkestein in 2005 een direct verband met het gebrekkige vertrouwen van West-Europeanen in hun eigen cultuur. Volgens de voormalige VVD-leider was dat ‘het resultaat van de combinatie van de Eerste Wereldoorlog, de verwarring van het interbellum, de Tweede Wereldoorlog, en in het bijzonder de holocaust, de culturele revolutie van 1968 en de jaren daarna’. Kort en goed: twijfels over het humanitaire gehalte van de westerse beschaving leidden in onze contreien eerst tot schuldgevoelens, toen tot cultuurrelativisme en vervolgens tot de wens om de eigen cultuur aan te lengen met zoveel mogelijk niet-Europese ingrediënten – om zo in de praktijk te bewijzen dat we onze vermaledijde superioriteitsgevoelens waren kwijtgeraakt. Dankzij de aandacht voor het slavernijverleden kwam daar recent nog de behoefte bij om met open grenzen boete te doen voor onze koloniale erfzonden.
Dat er sinds de jaren vijftig uitzonderlijk veel mensen van buiten en vaak van verre naar Nederland kwamen, had nooit als doel om multiculturele idealen te realiseren – de toestroom was een koloniale erfenis, of kwam er omdat noodlijdende bedrijfstakken hun leven wensten te verlengen met goedkope arbeid, of omdat internationale (vluchtelingen)verdragen daartoe de mogelijkheid boden – maar faciliteerde dat wel.
VVD-boegbeeld Hans Wiegel speelde daarbij een cruciale rol. Als minister van Binnenlandse Zaken in het eerste kabinet-Van Agt zette hij in 1979 het Directoraat Coördinatie Minderhedenbeleid op poten en belastte hij PvdA-Kamerlid Henk Molleman met de leiding ervan.
Het betrof een benoeming met een strategische achtergrond, analyseerde Wiegel-biograaf Pieter Sijpersma in 2020: oppositiepartij PvdA zou zich, zo was de hoop, wat bedaarder opstellen als de architect van dit deel van het regeringsbeleid hun eigen man was. En inderdaad, zo memoreerde Sijpersma, tijdens de Algemene Beschouwingen van 1979 putte oppositieleider Joop den Uyl zich zozeer in lof uit over minister Wiegels minderhedenbeleid dat de fractievoorzitters Ruud Lubbers (CDA) en Koos Rietkerk (VVD) niet konden achterblijven en schielijk hun redevoeringen aanpasten.
De term minderheden – vaak afgewisseld met ‘etnisch-culturele minderheden’ – stond toen voor wat we later ‘medelanders’, ‘nieuwkomers’ en ‘allochtonen’ gingen noemen en nog weer later ‘Nederlanders met een migratieachtergrond’. De eerste grote vrucht van het beleid was de Minderhedennota die de regering in 1983 uitbracht.
Ruim baan voor ‘identiteitsbeleving’
De nota vermeldde dat de Nederlandse samenleving ‘blijvend een multicultureel karakter zal vertonen’. Dat was, zo bleek uit het vervolg, niet alleen de vaststelling van een feitelijke toestand, maar ook een nastrevenswaardig ideaal: ‘Het kabinet is van mening dat minderheden op het punt van de identiteitsbeleving evenveel kans moeten hebben als andere bestaande identiteitsgroepen om daaraan vorm en inhoud te geven.’ Ook zou de overheid zich ‘binnen de ruime grenzen van de Nederlandse rechtsorde’ niet hebben te bemoeien met die identiteit, gedefinieerd als ‘gemeenschappelijke godsdienst, gemeenschappelijke normen en waarden, opvattingen of gedragingen’: ‘De vorming daarvan is een aangelegenheid die de betrokkenen zelf aangaat.’
Die redenering, overgoten met een zowel voor christendemocraten (‘soevereiniteit in eigen kring’) als liberalen (‘laissez faire’) aantrekkelijk non-interventiesausje, bleek in de jaren die volgden ook veel linkse politici inspiratie te bieden. PvdA-prominenten (Jan Pronk, Hedy d’Ancona, Rick van der Ploeg) gingen in de jaren negentig pleiten voor meer immigratie om zo het straatbeeld veelkleuriger te maken. PvdA-wethouders in Noord-Nederland ijverden voor de komst van asielzoekers omdat ze hun gemeente ‘te wit’ vonden.
Nederland zonder Nederlanders
Ook PvdA-onderwijsminister Jo Ritzen deed een duit in het zakje. De mensen die de Nederlandse cultuur willen bewaren, vechten tegen de bierkaai, zei hij in 1989 in een interview met het magazine van verzekeringsmaatschappij Ohra. ‘Ik denk dat de Nederlander op de lange duur zal verdwijnen. De bevolkingsaanwas in etnische groeperingen gaat beduidend harder dan bij de Nederlanders. Het ligt voor de hand dat dit proces zich zal voortzetten, ook na het jaar 2100. Het is mondiaal. Het blanke ras zal op de zeer lange termijn uitsterven. Ik vind dat niet positief of negatief. Blijkbaar voelen we ons bij deze ontwikkeling prettig.’
Het tij leek te keren
Dat al die jaren geen enkele politieke partij de Tweede Kamerverkiezingen inging met de campagneleus om van Nederland een multicultureel land te maken – laat staan een land zonder Nederlanders, conform het visioen van Ritzen – maakte in de praktijk weinig verschil. Voor wie het waagde zich te verzetten tegen het multiculturele ideaal bestonden bovendien stevige sancties. ‘Wij schaffen, zodra wij de mogelijkheid en de macht hebben, de multiculturele samenleving af’, zei Tweede Kamerlid Hans Janmaat (Centrumdemocraten) in 1996 bij een demonstratie in Zwolle. Het kwam hem te staan op vier weken cel, waarvan twee weken voorwaardelijk. In hoger beroep werd het twee maanden voorwaardelijk en 7.500 gulden boete.
Vooral dankzij Pim Fortuyn, in 1997 auteur van het pamflet Tegen de islamisering van onze cultuur, en Paul Scheffer, die in 2000 in NRC ‘het multiculturele drama’ aan de orde stelde, leek het tij daarna te keren. Maar de multiculturele samenleving mag deze eeuw dan herhaaldelijk zijn getypeerd als onwenselijk, onmogelijk of mislukt, even hardnekkig stak juist de voortreffelijkheid ervan weer de kop op.
Toen bijvoorbeeld CDA-leider Sybrand Buma in 2017 in zijn HJ Schoo-lezing de stelling poneerde dat nieuwkomers zich moeten aanpassen aan de traditionele Nederlandse cultuur en waarden (‘Verscheidenheid is nooit een doel op zich geweest’), werd hem dat, ook in eigen christendemocratische kring, niet door iedereen in dank afgenomen.
Een jaar later, in 2018, verlangde DENK-fractievoorzitter Tunahan Kuzu dat het parlement zich over de kwestie boog: ‘De Kamer, gehoord de beraadslaging, van mening dat gelijkwaardigheid, verbinding, diversiteit en inclusiviteit belangrijke normen en waarden zijn, spreekt zich uit voor de inclusieve multiculturele samenleving, en gaat over tot de orde van de dag.’ De motie haalde het niet, maar de groep voorstemmers (68 Kamerleden van D66, GroenLinks, SP, PvdA, Partij voor de Dieren, 50PLUS en DENK) was aanzienlijk.
Ook strategische taalspelletjes zijn opnieuw aan de orde van de dag. Zoals Wiegels ‘(etnisch-culturele) minderheden’ via een aantal tussenstappen transformeerden tot ‘Nederlanders met een migratieachtergrond’, zo gaat het multiculturele ideaal – zie ook de motie van Kuzu – steeds vaker hand in hand met ‘diversiteit’ als toe te juichen concept. Helemaal hetzelfde is het niet, want behalve het binnenhalen van immigranten kan bijvoorbeeld ook het toetreden van meer vrouwen tot de arbeidsmarkt tot ‘diversiteit’ worden gerekend. Verwarrend? Ja, maar met een bijkomstigheid: anders dan bij multiculturalisme lopen opponenten van diversiteit het risico van nog veel méér beticht te worden dan alleen xenofobie, islamofobie en/of racisme. Vrouwenhaat bijvoorbeeld.
Het multiculturele idee is wel vergeleken met de Japanse duizendknoop: een hardnekkige woekerplant die zich nauwelijks laat bestrijden en telkens weer opduikt. In het Land van de Voldongen Feiten struikel je erover.
Roelof Bouwman is columnist en adjunct-hoofdredacteur van Wynia’s Week. Hij schrijft over politiek, geschiedenis en media.
Wynia’s Week verschijnt drie keer per week, 156 keer per jaar met even onafhankelijke als broodnodige artikelen en columns, video’s en podcasts. U maakt dat samen met de andere donateurs mogelijk. Doet u weer mee, ook in het nieuwe jaar 2025? Kijk HIER. Hartelijk dank!