Voor een goed begrip van het integratieproces moet je ook onderzoek doen naar de derde generatie immigranten

Feike
Zoon van een gastarbeider geeft les over de geschiedenis van Turken in Nederland. Beeld: screenshot NOS Jeugdjournaal, 27 september 2024.

In maart 1984 zond de NOS een tweedelige documentaire van Ton Vriens uit met de titel De tweede generatie. Het zijn gefilmde portretten van jongeren met een niet-Nederlandse achtergrond. Zij zijn in Nederland geboren, of op jonge leeftijd hierheen gekomen in het kader van de ‘gezinshereniging’.

Nu, 40 jaar later, rapporteren de bekende grote onderzoeksinstellingen nog steeds over de tweede generatie, terwijl de voormalige gastarbeiders al kleinkinderen of zelfs achterkleinkinderen hebben. In de vorige week verschenen rapportage Integratie en Samenleven 2024 van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) wordt alleen het aantal mensen met ouders van de tweede generatie vermeld. Meer komen we niet te weten over de derde generatie.

Een kwestie van definitie

Wanneer in de jaren ’80 en ’90 van de vorige eeuw over de tweede generatie migranten werd gesproken, werden daartoe ook kinderen gerekend die op jonge leeftijd naar Nederland waren gekomen. In die tijd is er in de pers veel aandacht voor problemen van de tweede generatie zoals voortijdig school verlaten, jeugdwerkloosheid, drugsverslaving en criminaliteit. De jongeren moeten schipperen tussen twee culturen: de traditionele cultuur van hun ouders en de moderne Nederlandse cultuur.

Volgens de standaarddefinitie van het CBS uit 1999 worden tot de allochtone bevolking alle personen gerekend van wie ten minste een van beide ouders in het buitenland is geboren. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de eerste generatie – in het buitenland geboren – en de tweede – in Nederland geboren. De term ‘allochtoon’ is in 2016 vervangen door ‘persoon met migratieachtergrond’. De definitie is niet veranderd.

Deze definitie heeft als consequentie dat ook kinderen van migranten, die in het land van herkomst geboren zijn tot de eerste generatie worden gerekend. De man op de foto, die op jonge leeftijd naar Nederland is gekomen, behoort dus net als zijn vader tot de eerste generatie.

Maar hoe komt het dan dat ook de meeste kleinkinderen van de gastarbeiders tot de tweede generatie worden gerekend? Toen de oorspronkelijke tweede generatie de volwassen leeftijd bereikte, was het de gewoonte om met een partner uit het land van herkomst van de ouders te trouwen. Het gevolg is dat volgens de CBS-definitie ook de kinderen uit dat huwelijk tot de tweede generatie behoren. Eén van de ouders is immers in het buitenland geboren en behoort dus tot de  eerste generatie.

In 2004 werden de regels voor huwelijksmigratie aangescherpt. Turkse en Marokkaanse Nederlanders zoeken nog wel overwegend een huwelijkspartner uit eigen kring, maar minder vaak uit het land van herkomst. Onderstaande grafiek uit het rapport Huwelijksmigratie in Nederland van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) uit 2014 brengt het omslagpunt duidelijk in beeld.

Partnerkeuze van Turkse en Marokkaanse Nederlanders, naar herkomst huwelijkspartner (in procenten)

Het gevolg van deze verandering in partnerkeuze is dat in de loop van de tijd het aantal Turkse en Marokkaanse kinderen van de tweede generatie afneemt en het aantal kinderen van de derde generatie toeneemt.

De derde generatie

Personen van wie beide ouders in Nederland geboren zijn, maar van wie ten minste één ouder een migratieachtergrond heeft, behoren tot de zogenoemde derde generatie. Mensen die tot deze generatie behoren, hebben volgens de standaarddefinitie van het CBS een Nederlandse achtergrond.

Toch wordt in de publicatie Allochtonen in Nederland 2003 nog een heel hoofdstuk gewijd aan de derde generatie: ‘Steeds meer is er ook behoefte aan informatie over de niet-westerse derde generatie, zoals over de mate waarin allochtonen en hun kinderen integreren en over de effectiviteit van het integratiebeleid.’ Op dat moment is de derde generatie nog klein.

Derde generatie verdwijnt uit statistieken

In 2010 heeft het CBS een Verkenning niet-westerse derde generatie gepubliceerd. De verkenning eindigt met de aanbeveling om het onderzoek na 10 jaar nog eens te herhalen. In een artikel in Wynia’s Week eerder dit jaar laten Gerrit Kreffer en ondergetekende zien hoe de derde generatie steeds verder uit de CBS-statistieken verdwijnt.

Zelfs het begrip derde generatie is gesneuveld in de taalzuivering. Het CBS spreekt nu over mensen met een Nederlandse herkomst met ouders van de tweede generatie. Daar zijn er nu bijna 1 miljoen van. ‘Van hen hebben 430 duizend mensen tweedegeneratie-ouders met een Europese en 551 duizend met een Buiten-Europese herkomst.’

Anders dan in 2003 zijn er nu ook substantiële aantallen met Turkse, Marokkaanse, Surinaamse en Caribisch-Nederlandse achtergrond.

Bron: CBS, Integratie en Samenleven 2024

Onbehagen

In 2003 werd nadere informatie over de derde generatie nog zinvol geacht vanwege de effectiviteit van het integratiebeleid. Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) vermeldt in het rapport Gevestigd maar niet thuis (uit 2022) dat critici er op wijzen dat ‘het integratieconcept leidt tot een eenzijdige blik: van migranten wordt verandering verwacht, terwijl dit niet wordt gevraagd van de bevolking zonder migratieachtergrond’.

Onderzoeker Jaco Dagevos wijst in een recent interview met de NOS  op de ‘integratieparadox’: hoe langer in Nederland, hoe meer onbehagen. Opmerkelijk is dat Dagevos daarbij ook over de derde generatie spreekt, terwijl ook in genoemd rapport alleen gesproken wordt over de tweede generatie met migratieachtergrond.

Kennisplatform Inclusief Samenleven heeft onderzoek gedaan naar de meervoudige identiteitsbeleving van jongeren van 16 tot en met 25 jaar met een migratieachtergrond. De jongeren identificeren zich met verschillende sociale groepen. Over het algemeen identificeren jongeren zich het sterkst met Nederlanders die dezelfde etnische of religieuze achtergrond hebben als zij. Daarbij is er geen verschil tussen jongeren van de tweede of derde generatie.

Uit internationaal onderzoek blijkt dat de derde generatie vaak een sleutelrol vervult in het integratieproces. De rapportage Integratie en Samenleven 2024 laat zien dat de tweede generatie op veel gebieden beter scoort dan de eerste generatie, maar nog onder het gemiddelde blijft. In die zin is de integratie nog niet voltooid.

Mexicaanse Amerikanen

In de Verenigde Staten wordt al langer onderzoek gedaan naar generaties migranten. Toen dozen met originele bestanden van een enquête uit 1965 onder Mexicaanse Amerikanen bijna veertig jaar later werden ontdekt achter een stoffige boekenplank in een universiteitsbibliotheek in Californië, zagen sociologen Edward E. Telles en Vilma Ortiz een unieke kans om te onderzoeken hoe generaties Mexicaanse Amerikanen zich in de tussenliggende periode hadden ontwikkeld. De onderzoekers slaagden er in de meeste oorspronkelijke respondenten en veel van hun kinderen te achterhalen en interviewden hen opnieuw.

Uit het onderzoek bleek dat in de tweede generatie bijna alle Mexicaanse Amerikanen een redelijk goede Engelse taalvaardigheid bereikt hadden. Ook deden ze het in financieel opzicht beter dan hun ouders. Bij latere generaties bleef de economische vooruitgang echter steken. Evenzo bereikte het opleidingsniveau een hoogtepunt onder tweede generatie kinderen van Mexicaanse immigranten, maar nam het af voor de derde en vierde generatie.

Aziatische Amerikanen

Onderzoek naar de integratie van Aziatische migranten in de Verenigde Staten laat een meer succesvol verhaal zien. De eerste generatie Aziatische migranten is vaak beter geschoold dan de Mexicaanse migranten. Dit creëert een betere startpositie voor de tweede generatie, die vaker toegang heeft tot kwalitatief hoogwaardig onderwijs en betere kansen op de arbeidsmarkt. De combinatie van onderwijs, economische mogelijkheden en een sterke nadruk op academische prestatie in Aziatische gemeenschappen heeft bijgedragen aan hun succes, waarbij de derde generatie vaak nog meer geprofiteerd heeft van deze voordelen.

Sociale mobiliteit tussen generaties migranten in Nederland

Ook in Nederland komt het onderzoek naar sociale mobiliteit tussen generaties migranten op gang. In ESB zijn een aantal interessante artikelen op dit gebied gepubliceerd in het kader van de Preadviezen 2021 van de Koninklijke Vereniging voor de Staathuishoudkunde (KVS).

Zo deden Cécile Magnée en Bas ter Weel onderzoek naar de integratie van Molukse migranten in Nederland. In de jaren vijftig en zestig waren er zowel vanuit de Nederlandse overheid als de Molukse gemeenschap weinig inspanningen om de integratie te bevorderen. Relatief lang is men ervan uitgegaan dat de migratie tijdelijk was. Personen met een Molukse achtergrond bleven – vergeleken met leeftijdgenoten zonder migratieachtergrond – achter op het terrein van opleiding, werk en inkomen. De resultaten van dit onderzoek tonen aan dat ook de volgende generatie geen duidelijke inhaalslag maakt.

De achterkleinkinderen van de Molukse soldaten hebben op dit moment minder goede Cito-scores dan Nederlandse kinderen.

In dezelfde Preadviezen is een onderzoek naar inkomensverschillen tussen groepen met en zonder migratieachtergrond gepubliceerd. Het gaat daarbij om de vier grootste groepen personen met een niet-westerse migratieachtergrond in Nederland: uit Marokko, Turkije, Suriname en de Antillen.

Uit het onderzoek blijkt dat kinderen met een migratieachtergrond bij hetzelfde inkomen van de ouders gemiddeld een lagere inkomenspositie bereiken dan kinderen zonder migratieachtergrond.

Dit suggereert dat de inkomensverschillen naar migratieachtergrond persistent zijn over de generaties.

Onderzoek met een frisse blik

Het is onbegrijpelijk dat degenen in Nederland die de onderzoeksagenda bepalen ophouden bij de tweede generatie. Zowel internationaal onderzoek als Nederlands onderzoek laat zien dat een integratieproces meerdere generaties beslaat. Met steeds weer nieuwe politiek correcte en verhullende termen zijn ook de jongere generaties migranten niet gediend. Hoe je ze ook noemt, achterstanden blijken hardnekkig te zijn.

Zeker nu de politieke discussie over integratie weer is opgelaaid, is het de hoogste tijd dat onderzoek naar de derde generatie migranten weer een hogere prioriteit krijgt. Daarbij denk ik aan een combinatie van literatuuronderzoek, kwantitatief onderzoek (op basis van microdata van het CBS) en kwalitatief onderzoek (interviews met migranten van verschillende groepen en generaties). Bij de aanbesteding is het belangrijk dat niet alleen de gevestigde onderzoeksinstellingen meedingen, maar vooral ook onderzoekers die met een frisse blik naar de problemen kunnen kijken.

Feike Reitsma is meer dan veertig jaar werkzaam geweest op het gebied van overheidspersoneelsbeleid, arbeidsmarktbeleid en arbeidsmarktonderzoek.

Wynia’s Week verschijnt drie keer per week, 156 keer per jaar, met even onafhankelijke als broodnodige artikelen en columns, video’s en podcasts. U maakt dat samen met de andere donateurs mogelijk. Doet u weer mee, ook in het nieuwe jaar 2025? Kijk HIER. Hartelijk dank!