Roelof Bouwman: Snappen de betuttelaars van Democraten 66 nog wel wat democratie is?
Het is alweer bijna een jaar geleden dat de PVV – het was op 22 november 2023 – met overmacht de Tweede Kamerverkiezingen won. Vooral criticasters van Geert Wilders betogen nogal eens dat de omgang met zijn partij sindsdien is ‘genormaliseerd’.
Dat is een beetje een malle constatering. Want wat gebeurde er na de Tweede Kamerverkiezingen? Hoewel het verschil tussen de PVV en runner up GroenLinks-PvdA maar liefst twaalf zetels bedroeg, mocht Wilders geen minister-president worden.
Toegegeven, dat een verkiezingswinnaar wordt gepasseerd voor het premierschap hadden we in Nederland weleens eerder beleefd: het overkwam in 1977 en in 1982 PvdA-lijsttrekker Joop den Uyl, die vervolgens in de oppositiebanken belandde. Maar toen was het verschil tussen de winnaar en de nummer twee veel kleiner: respectievelijk vier zetels (1977) en twee zetels (1982).
‘Minimale democratische principes’
Ook allesbehalve normaal was dat Wilders geen andere PVV’er naar voren mocht schuiven om minister-president te worden en dat hij tijdens de kabinetsformatie pas voor vol werd aangezien na instemming met een zogenoemde ‘basislijn voor het waarborgen van de grondwet, de grondrechten en de democratische rechtsstaat’. Op die drie punten werd hij door zijn gesprekspartners van VVD, NSC en BBB namelijk onvoldoende vertrouwd. Een unicum in onze parlementaire geschiedenis.
Onlangs hing de PVV een nieuw affront boven het hoofd. Tweede Kamerlid Joost Sneller (D66) diende namelijk een motie in waarin hij het kabinet vroeg om in de aangekondigde Wet op de politieke partijen de eis op te nemen dat partijen moeten voldoen aan ‘minimale democratische principes wat betreft hun interne organisatie’.
Sneller liet er op X geen twijfel over bestaan: het is hem te doen om de PVV. Behalve verkeerde standpunten hebben ze daar, meent hij, ook een verkeerd organisatiemodel. De PVV is namelijk geen democratische ledenpartij, maar een vereniging met besloten karakter – met Wilders als enig lid.
Het is merkwaardig om daar zo zwaar aan te tillen. Kiezers die de PVV vanwege haar organisatiemodel niet pruimen, staat het bij verkiezingen immers vrij om een ander hokje rood te kleuren. Aan de laatste Tweede Kamerverkiezingen deden maar liefst 26 partijen mee, dus dat kan het probleem niet zijn.
Ook is het raar om het toelatingsbeleid voor leden te gebruiken als criterium bij het vaststellen van het democratisch gehalte van een politieke organisatie. Het is veel beter om dan te kijken naar het democratisch gehalte van de doelen die worden nagestreefd.
Exact om die reden stond bijvoorbeeld de NSB van Anton Mussert te boek als een ondemocratische partij, hoewel iedereen er lid van kon worden. Idem dito bij de voormalige CPN: leden waren daar van harte welkom en vergaderden zich een slag in de rondte. Maar omdat de marxistisch-leninistische grondslagen van de partij haaks stonden op de fundamenten van ons parlementaire bestel, kregen communisten slechts zelden het etiket ‘democraat’ opgeplakt.
Partijen als potentieel gevaar
Bovendien: wie een ledenpartij beschouwt als het summum van democratische gezindheid, vergeet dat dergelijke partijen nog helemaal niet bestonden toen ons land halverwege de negentiende eeuw een parlementaire democratie werd.
Neem de liberale oud-premier Johan Rudolf Thorbecke (1798-1872), nota bene de grondlegger van ons democratisch bestel. Nimmer was hij lid van een politieke partij, laat staan van een partij waarvan de interne organisatie voldeed aan wettelijk vastgelegde ‘minimale democratische principes’. Aanvankelijk namen aan Tweede Kamerverkiezingen namelijk geen partijen deel, maar – verdeeld over kiesdistricten – uitsluitend individuele kandidaten met een eigen politiek program.
Dat was geen toeval. Partijen werden in de negentiende eeuw niet gezien als bevorderlijk voor de democratie, maar juist als een potentieel gevaar. Volksvertegenwoordigers, zo werd gedacht, zouden zo het risico lopen partijvertegenwoordigers te worden. Pas in 1879, met de oprichting van de Anti-Revolutionaire Partij (ARP), werd de ban gebroken.
Het pikante is dat uitgerekend de oprichters van de club van Sneller op dit punt nogal nostalgisch waren. ‘Men heeft tussen het kiezersvolk en zijn vertegenwoordigers de partijen geschoven,’ somberde Hans Gruijters, founding father van D66. Daarom bepleitten de Democraten in 1967 herinvoering van het in 1917 afgeschafte districtenstelsel, met anders dan voorheen niet één, maar twee of drie afgevaardigden per district. Met zo’n stelsel konden we, zo meende Gruijters, verlost raken van volksvertegenwoordigers die functioneerden als ‘zetbazen van de partijen’. ‘De verhouding kiezer-gekozene dient zwaarder te wegen dan de verhouding kiezer-partij en de relatie gekozene-partij,’ vermeldde het eerste Politiek Program van D66.
De aangekondigde Wet op de politieke partijen – waarover de Raad van State in oktober reeds een positief advies uitbracht – is daarentegen bedoeld om de positie van partijen te verstérken. Hun ‘cruciale rol in het staatsbestel’ zou gewaarborgd moeten worden. De motie van Sneller deed daar nog een schepje bovenop. Hoewel slechts 392.000 Nederlanders zijn aangesloten bij een politieke ledenpartij (nog geen 3 procent van alle kiesgerechtigden), zou de wetgever dat organisatiemodel verplicht moeten voorschrijven.
Goed nieuws
Daarom is het voor échte democraten goed nieuws dat het betuttelende voorstel van Sneller onlangs door de Tweede Kamer werd verworpen met slechts 47 stemmen voor (D66, GroenLinks-PvdA, CDA, ChristenUnie, Partij voor de Dieren, Volt). Als Gruijters, overleden in 2005, nog had geleefd, had hij vermoedelijk direct een mooie fles wijn opengetrokken.
Roelof Bouwman is columnist en adjunct-hoofdredacteur van Wynia’s Week. Hij schrijft over politiek, geschiedenis en media.
Wynia’s Week verschijnt nu drie keer per week! De groei en bloei van Wynia’s Week is te danken aan de donateurs. Doet u al mee? Doneren kan op verschillende manieren. Kijk HIER. Hartelijk dank!