Roelof Bouwman: Nee geschiedenisdocenten, Atatürk is in Nederland níet belangrijker dan Willem van Oranje

bouwman
Geschiedenisles geven is een meer dan prachtig vak, maar oefent helaas een magische aantrekkingskracht uit op een harde kern van politiek correcte zeurkousen. Foto: Pexels.

We beleven de laatste dagen van de jaarlijkse Maand van de Geschiedenis. Het is, zoals de organiserenden graag benadrukken, ‘het grootste geschiedenisevenement van Nederland’. Talloze musea, bibliotheken, boekhandels, archieven en andere culturele instellingen doen er aan mee. Wat een mooi moment om ons nog eens te realiseren hoe de tijden voor geschiedenisliefhebbers zijn veranderd.

Wie een jaar of dertig geleden een beetje bij wilde blijven over wat er zoal over de historie van ons land werd gepubliceerd, had weinig keus. Je kwam dan al snel uit bij het kwartaalblad van het Koninklijk Nederlands Historisch Genootschap. Het betrof een volgens Oost-Duits procédé opgemaakt periodiek met de comateuze titel Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden (BMGN) en het stond vol met stuntelig gecomponeerde detailstudies over onderwerpen als ‘Industrialisatie en inkomensverdeling in Overijssel, 1750-1875’ en ‘De Russische handel in kapbalken van de firma Meihuizen & zoon’. Ook werden in BMGN historische boeken gerecenseerd. Helaas doorgaans zo’n drie tot vier jaar na verschijning.

Vooral buitenlandse auteurs

Kende Nederland dertig jaar geleden ook historici die vermaardheid genoten bij het grote publiek?

Ja, eentje: Loe de Jong. Tussen 1969 en 1991 publiceerde hij zijn 29 banden tellende magnum opus Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. De boeken vlogen de winkel uit; de oplage was nooit lager dan 80.000.

De meeste historische titels die in Nederland de aandacht trokken, waren echter geschreven door buitenlandse auteurs (Sebastian Haffner, Alan Bullock, Eric Hobsbawm, Jacques Le Goff, Emmanuel Le Roy Ladurie), zelfs als het boeken betrof over ons eigen verleden. Zoals de bestseller Overvloed en onbehagen. De Nederlandse cultuur in de Gouden Eeuw (1988) van de Britse historicus Simon Schama. 

Dat is in 2024 heel anders. De afgelopen decennia is in ons land een vitale historische subcultuur ontstaan, met overal vertakkingen.

In 1991 verscheen het eerste nummer van Historisch Nieuwsblad. Hoewel het blad de laatste jaren niet meer zo sprankelend is, fungeerde het lange tijd als tegendraads platform voor een nieuwe, zelfbewuste generatie historici.

Op de radio startte in 1992 het geschiedenisprogramma OVT. Voor een trouwe schare luisteraars is het een vast onderdeel van de zondagochtend geworden.

Op televisie begon in 2000 Andere Tijden. Vanwege ‘de opmerkelijke manier waarop een nieuwe televisievorm is gevonden voor het behandelen van de historie in de context van het heden’ won het programma al een jaar na de start de Zilveren Nipkowschijf.

Bestsellers van eigen bodem

Ronduit revolutionair was een andere ontwikkeling: vanaf halverwege de jaren negentig verschenen opeens aan de lopende band historische bestsellers van eigen bodem. Het begon met Een dorp in de polder (1994) van A.Th. van Deursen, Hoe God verdween uit Jorwerd (1996) van Geert Mak en het in 1998 gepubliceerde eerste deel van de Wilhelmina-biografie van Cees Fasseur.

Vervolgens slaagden ook auteurs als Annejet van der Zijl, Ad van Liempt, Annegreet van Bergen, Herman Pleij, Frits van Oostrom, Martin Bossenbroek, Auke van der Woud, Beatrice de Graaf en Jolande Withuis erin een groot lezerspubliek aan te boren. Voor de nurkse Amerika-deskundige Maarten van Rossem – aanvankelijk een historicus waar buiten de Universiteit Utrecht niemand van had gehoord – bleek zelfs een rol als tv-persoonlijkheid weggelegd. Ook kreeg hij in 2008 een eigen magazine, met de titel Maarten.

Minstens zo verheugend: ter bekroning van het beste historische boek uit het Nederlandse taalgebied bestaat sinds 2007 de prestigieuze Libris Geschiedenis Prijs. Ongeveer tegelijkertijd zag de Canon van Nederland het levenslicht: een chronologisch overzicht van onze geschiedenis in 50 thema’s, opgesteld in opdracht van de minister van Onderwijs. De al sinds 2004 bestaande Week van de Geschiedenis maakte in 2011 een doorstart als Maand van de Geschiedenis.

In schril contrast met al deze vrolijke levendigheid staat de zeer gebrekkige historische kennis van Nederlandse scholieren. Hoe dramatisch de toestand is, bleek toen de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen in 2018 leerlingen in het voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs bevroeg over hun kennis van de Tweede Wereldoorlog.

Meerkeuzevragen met foto’s van Arthur Seyss-Inquart, Winston Churchill en Hannie Schaft (‘wie is de persoon op de afbeelding’) werden door minder dan 30 procent van de jongeren correct beantwoord. Ook begrippen als ‘nationaalsocialisme’ en ‘verzet’ bleken slechts bij een kleine minderheid bekend. Wat een ‘moffenhoer’ was of wat de Februaristaking precies inhield, wist vrijwel niemand.

Schuld en schaamte

Zo mogelijk nóg treuriger is het hoofdpijn bezorgende gedram waarin ’s lands geschiedenisdocenten lijken te zijn gespecialiseerd. Trouw liet er onlangs drie aan het woord – genomineerden voor de onderscheiding ‘geschiedenisdocent van het jaar’ – en hoewel er dan – zie boven – heus wel urgente problemen vallen te bespreken, ging het weer eens vooral over de vermeende noodzaak om scholieren vaker lastig te vallen met Afrikaanse, Palestijnse, Ottomaanse en andere ‘niet-Europese’ historie.

‘Het is belangrijk dat lessen aansluiten bij de belevingswereld van leerlingen. Dat is onderhevig aan welke populatie je voor je hebt,’ zo heet het dan. Die redenering past in een visie waarin bestudering van het verleden vooral dient om koloniale, westerse erfzonden op te diepen, die dan vervolgens worden geïnstrumentaliseerd om alles wat ‘wit’ en ‘nationaal’ is in verband te brengen met schuld, schaamte en de permanente noodzaak van excuses. De pedagogische promotie van multiculturalisme en opengrenzenbeleid ligt vaak in het verlengde daarvan.

Met bonafide geschiedenisonderwijs heeft deze actualistisch-alarmistische benadering met bijbehorende morele reflex weinig te maken, maar springlevend is ze wel. Zo pleitte voorzitter Marjan de Groot-Reuvekamp van de Vereniging van Docenten in Geschiedenis en Staatsinrichting in Nederland (VGN) in 2022 voor meer onderwijs over ‘de erfenis van de slavernij’, liefst al op zeer jonge leeftijd: basisschoolkinderen zouden voortaan vanaf een jaar of 7 moeten leren over het koloniaal verleden. In 2019 baarde De Groots voorganger Ton van der Schans opzien met zijn pleidooi om het geschiedenisonderwijs op basisscholen te ‘internationaliseren’. Voor bijna 20 procent van de leerlingen, redeneerde Van der Schans, is Nederland niet ‘het eigen land’ en dus moet kinderen op de basisschool niet alleen worden verteld wie Willem van Oranje was: ‘Minstens zo belangrijk is dat ze leren dat Atatürk de stichter is van Turkije.’

Alsof het historische belang van Atatürk afhangt van het aantal scholieren met een Turkse achtergrond. Bovendien: ‘het eigen land’ op Nederlandse scholen is natuurlijk te allen tijde Nederland, óók wanneer de ouders of grootouders van veel leerlingen elders ter wereld kwamen.

Geschiedenisles geven is een meer dan prachtig vak, maar oefent helaas een magische aantrekkingskracht uit op een harde kern van politiek correcte zeurkousen. Je zou bijna willen dat ze tijdens de Maand van de Geschiedenis verplicht op vakantie worden gestuurd, zodat ze de feestvreugde niet telkens komen bederven. 

Historische excuusdrift

Of doen we dan te luchtig? Want er is natuurlijk maatschappelijke impact. Zoals Loe de Jong in het verleden grote, ja zelfs bepalende invloed had op ons denken over de Duitse bezetting in louter termen van ‘goed ‘en ‘fout’, moet nu ook de invloed van woke geschiedenisdocenten niet worden onderschat. Zeker niet wanneer we ons realiseren dat ze in het historische wereldje niet alleen staan met hun progressieve hang-ups.

Dat bijvoorbeeld Geert Mak vroeger op het Binnenhof aan de kost kwam als fractiemedewerker van de Pacifistisch Socialistische Partij (PSP), is niet moeilijk te geloven als je zijn boeken leest. Ook voormalig PvdA-lijstduwer Maarten van Rossem beziet het verleden graag door een vooruitstrevende bril. Om over de Leidse hoogleraar arbeids- en migratiegeschiedenis Leo Lucassen – met zijn open-grenzen-fetisjisme een vertrouwde verschijning op de opiniepagina’s van NRC en de Volkskrant – nog maar te zwijgen.

Wie de geschiedenis niet kan overzien en niet in staat is gebeurtenissen in hun verband te plaatsen, kan zich over het verleden nog slechts verbazen of er zelfs boos of beschaamd over worden, schreef de al genoemde A.Th. van Deursen in 1999. Dat is precies wat er gebeurt wanneer het verleden wordt misbruikt als politieke grabbelton. Onze historische excuusdrift is niet uit de lucht komen vallen.

Roelof Bouwman is columnist en adjunct-hoofdredacteur van Wynia’s Week. Hij schrijft over politiek, geschiedenis en media.

Wynia’s Week verschijnt nu drie keer per week! De groei en bloei van Wynia’s Week is te danken aan de donateurs. Doet u al mee? Doneren kan op verschillende manieren. Kijk HIER. Hartelijk dank!