Eduard Bomhoff: Elite moet leren van Nobelprijswinnaars dat we alleen vooruitgang kunnen boeken door innovaties

EduardBomhoff 19-10-24
Nobelprijswinnaars economie. Van links naar rechts Daron Acemoglu, Simon Johnson en James Robinson. Beeld: nber.org.

‘Macht’ is voor economen een lastig begrip. Het mooiste voorbeeld uit de geschiedenis is de misslag van Nobelprijswinnaar Paul Samuelson over de vergelijking Rusland-Amerika. Hij constateerde in de vijftiger jaren van de vorige eeuw correct dat de nationale besparingen (dat is het geld dat beschikbaar komt voor investeringen in huizen, machines en infrastructuur) in Rusland hoger was als percentage van de totale economie dan in de Verenigde Staten. En dus schreef hij in zijn veelgebruikte lesboek: ‘Ze halen ons in – ongeveer in 1970.’

Dat was ooit een wijd gedeelde opvatting. Niet alleen spaarden de Amerikanen te weinig voor de race met Rusland, hun bedrijven moesten ook nog miljarden uittrekken voor reclamecampagnes. GM en Ford hadden ingenieurs in dienst – dat is nuttig – maar ook marketeers met enorme budgetten; in Rusland was er een jarenlange wachtlijst voor een auto – niet nodig om te adverteren voor een Lada.

Waarom is Indonesië welvarender dan India?

Nobelprijswinnaar Samuelson kreeg gigantisch ongelijk met deze voorspelling. Om te begrijpen waarom Rusland nooit een kans had om Amerika in te halen, moeten we meer weten over machtsverdeling en corruptie. Amerika groeit door de ‘onzichtbare hand’ van Adam Smith; Rusland stagneerde door de ‘graaihand’ van communistische functionarissen. Corruptie is slecht; daar hoef je geen economie voor te studeren. Maar veel lastiger is de vraag waarom een dictatuur vaak heel slecht is, maar niet altijd, en een democratie (Argentinië, Mexico, Brazilië) soms tegenvalt.

De drie Nobelprijswinnaars economie van deze week, Daron Acemoglu, Simon Johnson en James Robinson geven eerlijk toe dat het succes tot nog toe van China hen ook verrast, maar hun onderzoek werpt bij voorbeeld wel goed licht op onze vroegere kolonie Indonesië. Waarom is Indonesië nog bijna 70 procent welvarender dan India, hoewel Indonesië pas in 1998 een democratie werd en daarvoor lang werd geregeerd door de corrupte dictator generaal Soeharto, terwijl India na de onafhankelijkheid bijna steeds democratische verkiezingen hield?

Een groot deel van de verklaring: vóór de onafhankelijkheid werkten meer Hollanders in Indonesië dan Engelsen in India – in verhouding acht keer zo veel Hollanders. Die Hollanders waren daar niet zoals bij voorbeeld de Engelse kolonialisten in Jamaica. Die wilden in een paar jaar met hun suikerplantage (slavernij!) miljonair worden en dan terug naar Engeland om een landgoed te bouwen en een Engelse dame te trouwen. Voor hen was het een race tegen de tijd: stierven ze aan malaria of konden ze steenrijk terug? Die hadden genoeg aan een haven om de suiker te verschepen en een politiemacht om ontsnapte slaven weer terug te brengen.

Hollanders in Indonesië en Engelsen in India bleven langer en de Hollanders trouwden ook vaak met Indonesische vrouwen (minder racistisch vooroordeel dan bij de Engelsen, maar lees wel David van Reybroecks prachtige Revolusi over de klassenmaatschappij in Nederlands-Indië). Hoe meer de kolonisten zich vestigden, des te meer eisten zij wegen en spoorlijnen, een rechterlijke macht, ziekenhuizen en een voorspelbare bureaucratie.

Het belang van goede instituties

In Brits-Malaya waren bij voorbeeld ook naar verhouding vijf keer zo veel Engelsen als Fransen in Indochina. Onafhankelijk Maleisië had dan ook veel meer scholen, spoorbanen en technici dan Vietnam. De paar Fransen in Hanoi zetten daar een operahuis neer, maar deden verder niets voor land en bevolking.

Het belang van goede ‘instituties’ kreeg eerder al nadruk bij economen als Robert Barro en Bob Lucas. Nieuw bij Acemoglu c.s. was het statistisch verband tussen langblijvende kolonisten en veel latere economische groei. Ze gaven zo ook een goed tegenwicht aan claims dat mensen in de tropen nu eenmaal niet zo hard hoeven te werken als mensen in koudere regio’s en daarom arm blijven.

Les voor Nederland

Acemoglu zei deze week: ‘Het sterke punt van democratieën is dat ze beter kunnen innoveren dan autocratisch bestuurde landen. Maar ze hebben een zwakke periode achter de rug en moeten nu weer laten zien dat ze beter kunnen besturen en meer bereiken voor de mensen’ (Wall Street Journal, 15 oktober). In hun boek Economic Origins of Dictatorship and Democracy (CUP, 2006) schrijven Acemoglu en Robinson verder: ‘Een democratie wordt in het algemeen niet beter omdat de elite hogere waarden omhelst en gaat uitdragen. Democratie wordt geëist door de machtelozen als een instrument om meer macht te krijgen en dus economisch meer te profiteren’ (p 29).

Een goed inzicht ook voor Nederland. Onze elite draagt graag het nobele ideaal uit dat zij zich meer dan ooit bekommert om arme mensen in Afrika en het Midden-Oosten. En dat zij heel bezorgd is over de toename van CO2 in de atmosfeer. Maar de democratie is daar niets beter van geworden. Vraag dat maar aan de ongelukkige burgers van Ter Apel. Of aan de veeboeren die in de schuld staan bij de Rabobank omdat ze groot hebben geïnvesteerd in verbetering van hun stallen, en nu niet weten of ze hun lening nog kunnen aflossen.

Gotspe

Dat gaat niet veranderen doordat Timmermans en Jetten een persoonlijke transitie meemaken en opeens inzien dat ze niet respectvol zijn geweest tegen die burgers in Ter Apel en die veehouders. Dat verandert pas wanneer de elite in Den Haag kan uitrekenen dat hun eigen toekomst veiliger is wanneer ze instemmen met vanaf nu slechts heel beperkt toelaten van buitenlanders die zonder visum Nederland binnentrekken.

Daarom wilde de elite ook niet Geert Wilders als premier. Dan was er sneller een discours gepromoot dat Nederland in die wens echt niet alleen staat en dat tal van andere EU-lidstaten (onder andere Italië, Denemarken, Zweden) precies hetzelfde willen. Nu kan de elite nog de gotspe volhouden dat een zwakke PVV-minister in het buitenland wordt uitgelachen en dat alleen Hongarije het met haar eens is.

En over de boeren kan de elite nu nog verkondigen dat die maar 0,6 procent uitmaken van de beroepsbevolking en dus makkelijk ruimte kunnen maken voor meer natuur (gelukkig zien we nu de laatste stuiptrekkingen van het idee dat boeren ook plaats moeten maken voor zonnepanelen).

Ik hoop dat het inzicht van Acemoglu c.s. dat democratieën (Nederland) kunnen winnen van dictaturen (China) door meer innovatie gaat doordringen en dat we dus steun moeten bieden aan technische, landbouwkundige of medische innovaties. Iedereen weet nu wel hoe de Universiteit van Amsterdam geen idee had wat te doen met de innovaties van prof Ronald Plasterk.

Durfkapitaal in plaats van subsidies

Zodra Nederland besluit om de universiteiten te helpen met durfkapitaal voor het naar de markt brengen van nieuwe uitvindingen, wordt na een paar eerste successen vanzelf duidelijk dat Wageningen, Delft, Twente en Eindhoven potentie hebben voor innovatie waar heel Nederland van profiteert (net als van ASML). Dan komt durfkapitaal in plaats van de enorme subsidies uit de tijd van Jetten voor het begraven van CO2 in de Noordzee of almaar grotere windmolens.

Dan verschuift de aandacht weg van hoe veel miljard aan belastinggeld we in de Noordzee kunnen storten naar hoe veel beter (en energiezuiniger) ons land wordt door het innovatieve bedrijfsleven, en gaan we de boeren zien als innovatieve mkb’ers die Nederland interessanter en welvarender kunnen maken. Dan voelt de elite zich niet meer modern en bij de tijd, past zich aan – zoals altijd – gaat verstandiger nadenken over het stimuleren van innovatie, en pas dan wordt ons land weer een sterkere democratie.

Eduard Bomhoff is oud-hoogleraar economie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, Nyenrode en Monash University. In 2002 was hij vicepremier in het eerste kabinet-Balkenende.      

Wynia’s Week verschijnt nu drie keer per week! De groei en bloei van Wynia’s Week is te danken aan de donateurs. Doet u al mee? Doneren kan op verschillende manieren. Kijk HIER. Hartelijk dank!