Eduard Bomhoff: willen we in Nederland op Italië gaan lijken of toch maar liever op Zwitserland?
Hoge inflatie is voor Nederland een serieus probleem geworden. Jarenlang kenden we een bijna stabiel prijspeil, net als de drie grote eurolanden Duitsland, Frankrijk en Spanje. Toen kwamen 2020 en 2021: de twee covidjaren met gedwongen minder bestedingen en forse klappen voor onder meer de reisbranche en de horeca. In 2022 was er een inhaalslag, maar kregen we ook te maken met veel hogere olie- en gasprijzen door de oorlog in Oekraïne en congestie in de containervaart vanuit China. Ook begonnen toen de inflatie-effecten, met dank aan het beleid van de ministers Sigrid Kaag (Financiën) en Rob Jetten (Klimaat).
Bovenstaande grafiek laat het duidelijk zien: in Duitsland, Frankrijk, Spanje en Nederland werd het bestaan vanaf 2022 fors duurder, maar bij ons het meest. Dat kwam omdat het vierde kabinet-Rutte van Nederland het land maakte met de hoogste energiekosten van heel Europa. Aanhangers van degrowth (de economie in z’n achteruit) juichten, maar ons bedrijfsleven kreeg een steeds grotere handicap.
Ongunstige uitzondering
Is het verschil tussen onze 3 procent inflatie en het Europese streefcijfer van 2 procent nu echt zo belangrijk en moeten we dat Kaag en Jetten echt zo hard aanrekenen? Ja, want dankzij de euro moeten we niet meer naar het ‘lopende’ inflatiepercentage kijken, maar cumulatief, dus of landen in de loop van de tijd bij elkaar blijven of dat ons land een ongunstige uitzondering wordt en steeds verder afwijkt van het gemiddelde.
In de tijden van aanpasbare wisselkoersen was dat anders. In mijn monetaristische dissertatie uit 1979 noemde ik ‘onzekerheid’ als het belangrijkste schadelijke gevolg van hogere inflatie, en die onzekerheid ging pas echt een rol spelen als de inflatie op weg ging naar de dubbele cijfers. Dan wisten bouwers en huizenkopers niet meer of ze wel een lening moesten afsluiten tegen de hoge rente, want misschien zou de inflatie weer dalen, en dan zaten zij vast aan hoge aflossingen. Ook waren spaarders dan bang dat, wanneer de inflatie nog verder omhoog zou gaan, hun spaargeld nog meer aan waarde zou verliezen. Hoge en variabele inflatie veroorzaakten per definitie problemen met lenen en sparen.
Dat was toen de correcte manier om over inflatie na te denken, want de internationale concurrentiepositie werd wel ongeveer in evenwicht gehouden door aanpassingen van de wisselkoers. In de zeventiger jaren was de inflatie in Nederland onder de kabinetten Den Uyl en Van Agt hoger dan in Duitsland, en dus devalueerde de gulden elke twee jaar. Dat kan sinds de euro niet meer. De hoge looneisen van vandaag worden de kostenstijgingen van volgend jaar. Zo loopt Nederland in de grafiek straks nóg verder uit de pas met Duitsland, Frankrijk en Spanje, want de kleine verschillen van jaar tot jaar tellen zonder corrigerende devaluaties op tot een gevaarlijke kloof.
Reparatie van de schade
De huidige opgave om de schade van een te hoog prijspeil te repareren, is veel moeilijker dan de uitdaging destijds om bij flexibele wisselkoersen een te hoge inflatie af te remmen. Toen waren tijdelijke bezuinigingen en strak monetair beleid genoeg, want de aanval was alleen gericht op de meest recente inflatie, niet op de historische inflatie die al was weggepoetst door devaluaties.
De beste optie is nu om ons land qua efficiency wat meer te laten lijken op Zwitserland, want dat land is nog veel duurder dan Nederland maar lijkt daar niet onder te lijden. Ook zegt geen enkele Zwitser: ‘We moeten proberen om even goedkoop te worden als Oostenrijk.’ Wel is het zo dat Zwitserse mannen nog gemiddeld vijf dagen per week werken. In Oostenrijk is dat gemiddeld vier dagen en in Nederland inmiddels mínder dan vier dagen. Ook lijkt de Zwitserse cultuur van volksheld Wilhelm Tell beter afgestemd op het midden- en kleinbedrijf. De Zwitserse klimaatwet zegt in artikel 4: ‘De klimaatdoelen moeten economisch te dragen zijn.’
Hoe maken we in Nederland snel een paar grote stappen in de richting van Zwitserland? Er is één behulpzame factor: onze staatsschuld is omgerekend 175 miljard euro lager dan in Duitsland en een veelvoud lager dan in Frankrijk en Spanje, dus we kunnen een vliegende start maken met een tijdelijk hoger tekort.
Zó kan het:
Stap één: Verhoog de kinderbijslag (die is nu minder dan de helft van Zwitserland). Maak die bijvoorbeeld voor het eerste kind drie keer zo hoog, dus 300 euro per maand in plaats van 300 euro per kwartaal, zoals nu. Reken 400 euro per maand voor oudere kinderen. Maak de kinderbijslag voor volgende kinderen respectievelijk 250 en 350 euro per maand. Het mooie van de kinderbijslag – vergeleken met alle andere toeslagen – is dat die constant blijft, ook wanneer ouders meer uren gaan werken. Het is de enige toeslag zonder ‘armoedeval’.
Gedifferentieerde studiebeurzen
Stap twee: Hoop dat met de veel hogere kinderbijslag meer grootouders, buren en anderen bereid zijn om voor een vergoeding te helpen bij de kinderopvang thuis of bij een gastouder. Het voordeel van die route is dat we zo de officiële kinderopvang (met alle bekende personeelstekorten) minder belasten.
Stap drie: Hoop dat met het extra geld ook ambtenaren meer uren gaan werken. Zo wordt het makkelijker om een strenge vacaturestop door te zetten bij Rijk en gemeenten.
Stap vier: Schaf de bachelor bestuurskunde af en bouw bestuurskunde om tot een master voor wie al een ander vak heeft geleerd. Gebruik gedifferentieerde studiebeurzen ter vergroting van het aantal STEM-studenten (Science, Technology, Engineering, Mathematics): van de huidige 20 procent van de totale studentenpopulatie tot de Zwitserse 28 procent. Dat is erg belangrijk, nu Nederland van zeventien onderzochte landen de op een na onderste plaats inneemt voor STEM-studies, maar een recordpercentage studenten heeft voor bestuurskunde en andere sociale wetenschappen.
Toets voor klimaatregels
Stap vijf: Laat alle klimaatregels landelijk toetsen op hun kosten voor het mkb. Het mag niet zo zijn dat een PvdA-GroenLinks-D66-gemeente dwingend dieselbusjes verbiedt voor een minuscule CO2-winst en voorbijgaat aan alle kosten voor mkb-ondernemers. En ook is het helemaal fout wanneer mkb’ers steeds meer formulieren moeten invullen over de herkomst van hun materialen, het reisgedrag van hun werknemers en wat politici en ambtenaren nog meer dicteren. Geen probleem voor Shell of voor ING, maar een groot probleem voor het mkb.
Met deze stappen in de richting van Zwitserland kunnen we de door Kaag en Jetten aangerichte schade misschien toch nog repareren. Wachten we te lang, dan gaan we richting Italië. We worden dan geleidelijk steeds duurder, met overal afgestudeerden die maar barista worden en op hun vijfendertigste nog thuis wonen.
Eduard Bomhoff is oud-hoogleraar economie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, Nyenrode en Monash University. In 2002 was hij vicepremier in het eerste kabinet-Balkenende.
Wynia’s Week verschijnt nu drie keer per week! De groei en bloei van Wynia’s Week is te danken aan de donateurs. Doet u al mee? Doneren kan op verschillende manieren. Kijk HIER. Hartelijk dank!