Eerst slachtoffer van oplichting en daarna van Noord-Koreaanse rechtspleging

HansWerdmölder 21-9-24
Het Arondissementsparket Rotterdam. Beeld: om.nl

De bekende strafpleiter Gerard Spong hecht in zijn boek Leugens om bestwil (Balans, 1997) veel waarde aan het fenomeen ‘eerlijk proces’, waarbij de procespartijen in alle opzichten gelijkwaardig aan elkaar moeten zijn. Aan de hand van een aantal casussen toont hij aan dat dit niet het geval is, dat wil zeggen dat ‘er talrijke onvolkomenheden in ons strafproces’ aanwezig zijn. Hij noemt onder meer het recht op het oproepen en dagvaarden van (kroon) getuigen. Vooral het machtige Openbaar Ministerie moet het ontgelden. Keer op keer pleit Spong ervoor dat partijen in een strafproces elkaar moeten bestrijden volgens het principe van ‘equality of arms’.

De positie van de verdachte wat betreft de interne openbaarheid van het strafproces is zo mogelijk nog beroerder, meent Spong. Het recht om kennis te nemen van alle processtukken raakt in zijn visie het hart van een eerlijk proces. Immers, de verdediging moet in staat worden geacht kennis te nemen van alle procesinformatie. Er behoort bijvoorbeeld geen plaats te zijn voor geheime infiltranten en het achterhouden van ontlastend bewijsmateriaal. Spong neemt het op voor de positie van de verdachte, hetgeen te begrijpen valt vanuit zijn rol als raadsman.

Verdachte kan in verzet gaan

Hier wil ik het opnemen voor het slachtoffer. Aan de hand van de twee hoofdbegrippen, eerlijk proces en interne openbaarheid, zal ik het procesmodel, de besluitvorming door de officier van justitie zonder dat het slachtoffer en/of zijn advocaat daarbij aanwezig mag zijn, aan de kaak stellen. In dit zogenaamde officiersmodel is geen plaats voor de rechter en er is geen zitting. De officier beslist en maakt een strafbeschikking. Hij heeft de beschikking over zes mogelijkheden: hij kan aan de verdachte een taakstraf opleggen, de verdachte moet een cursus volgen of de verdachte moet een boete en/of schadevergoeding betalen. Per strafbeschikking kan ook de rijbevoegdheid worden ontzegd. Een combinatie van deze opties is ook mogelijk. De officier kan ook beslissen geen straf op te leggen.

Is de verdachte het niet eens met de beslissing? Dan kan hij in verzet gaan. In zo’n geval moet hij alsnog voor de rechter komen en beslist een rechter over de straf.  Dat kan voor de verdachte lonend zijn, want de rechter komt heel snel tot een vrijspraak of een beduidend lagere straf.

In dit model is geen plaats voor getuigen à charge of décharge. Er wordt ook niet aan de mogelijkheid gedacht dat de andere partij het niet eens zal zijn met de beslissing. Sterker nog, in deze procedure is het slachtoffer lijdend voorwerp. De advocaat Geertjan van Oosten noemt dit model een vorm van ‘rechtspraak’ waar ze in Noord-Korea jaloers op zouden zijn. Opsporing, vervolging en berechting zijn namelijk in handen van de uitvoerende overheid. Als niet-jurist meen ik dat dit model ook in strijd is met het principe van fair trial en interne openbaarheid.

Het mag duidelijk zijn dat justitie het ‘officiersmodel’  heeft geïntroduceerd om de rechterlijke macht te ontlasten. Dan hebben we het nog niet gehad over de uitvoering, want daar kan ook het een en ander fout gaan. ‘Meestal gaat de zaak op de schop als je er al iets van hoort’, laat mijn advocaat weten.                                                  

Opgelicht

In deze casus ben ik zelf het slachtoffer en dus ook partij. Wat wil het geval? Op 30 januari 2024 ben ik slachtoffer geworden van een vorm van phishing. Ik kreeg een sms met het bericht: ‘Hoi Pap, ben je druk. Mijn telefoon is gevallen. Ik krijg nu een leentoestel. Kan je me een bericht sturen naar mijn leentoestel? Dit is het nummer (…) . Er volgt een conversatie per whatsapp waarin mijn zoon, althans ik verkeerde in de veronderstelling dat het mijn zoon was, vraagt om een bedrag van 1870 euro over te maken. Hij belooft het geleende bedrag de volgende dag terug te storten.

Natuurlijk heel dom van mij dat ik in deze valstrik ben getrapt, maar ik wilde hem heel graag ter wille zijn. Hierdoor was ik minder kritisch. In het kort komt het erop neer dat ik 1870 euro heb overgemaakt aan een zekere persoon, met de door mij bedachte naam G. van Houten.

Briefwisseling met ING

In deze oplichtingszaak fungeerde Van Houten als geldezel, dat wil zeggen een persoon die als financieel tussenschot dient bij de oplichting. Deze Van Houten stelde zijn bankrekeningnummer ter beschikking aan de feitelijke oplichters. Hij heeft in opdracht gehandeld van de persoon die mij heeft benaderd met het verzoek 1870 euro over te maken. Ik verkeerde toen nog in de veronderstelling dat deze persoon mijn zoon was. Het feit zelf wordt ‘overige horizontale fraude’ genoemd.

Met de betrokken bank, ING, heb ik een intensieve briefwisseling gevoerd. Naar mijn mening had de bank het rekeningnummer van deze Van Houten meteen moeten blokkeren, nadat gebleken was dat hij zijn bankrekening eerder had misbruikt. Dit baseerde ik op het feit dat in het telefoongesprek met een medewerker van de bank, dat vrijwel direct na het overmaken van het geld plaatsvond, hij mij nadrukkelijk had verzocht aangifte te doen en een afschrift van het proces-verbaal naar de bank te sturen. Ik leidde hieruit af dat sprake was van dossiervorming.

Op 13 februari 2024, je moet hiervoor een afspraak maken, heb ik bij de politie in Amsterdam aangifte gedaan van de oplichting. Ik word door de verbalisant keurig te woord gestaan. Een kopie van de aangifte heb ik naar ING gestuurd. De uitgebreide briefwisseling heeft echter niet geleid tot het door mij beoogde resultaat: financiële compensatie van het door mij overgemaakte bedrag van 1870 euro. ING vindt dat zij niet aansprakelijk kan worden gesteld voor de geleden schade. Ik heb immers zelf opdracht gegeven voor de betaling en die geaccordeerd.

Op 8 mei 2024 word ik door het Arrondissementsparket Rotterdam op de hoogte gesteld van het feit dat de politie de verdachte heeft kunnen opsporen en aanhouden. Hij moet op 9 juli 2024 bij het Openbaar Ministerie (OM) verschijnen. De officier van justitie beslist dan over de op te leggen straf. In de brief staat dat ik noch mijn advocaat op deze bijeenkomst aanwezig mag zijn. Er is immers geen zitting. Na de bijeenkomst zal ik per brief op de hoogte worden gesteld van de beslissing. Ik heb wel de mogelijkheid de voortgang van de strafzaak online te volgen. Als ik over deze procedure vragen heb, kan ik contact opnemen met het Informatiepunt Slachtoffers. In mijn antwoord heb ik de officier laten weten dat ik graag bij de zitting aanwezig wil zijn. Ik wilde graag kennismaken met de verdachte en weten wie zijn opdrachtgever was. Niets van dit alles.

Geen toevoeging van een advocaat

Bij de brief bevindt zich een bijlage met vragen of ik nader geïnformeerd wil worden over de strafzaak en of ik een schadevergoeding wil. Op beide vragen reageer ik positief, met daarbij mijn verzoek ook inzage te krijgen in het proces-verbaal. Als slachtoffer heb ik immers ook recht op informatie. Ik wil weten wat door het OM is gedaan aan vervolging, niet alleen van de geldezel, maar ook van de opdrachtgevers. Als slachtoffer voelde ik mij ook behoorlijk gedupeerd, want ik verkeerde in geldnood en kon bijgevolg mijn huur niet meer betalen. Ik heb geld moeten lenen. Ook laat ik op het antwoord-formulier weten dat ik veel correspondentie heb moeten voeren met de ING-bank, die de door mij geleden schade niet wil vergoeden.

Om wat meer gewicht in de schaal te leggen, besluit ik een advocaat in de arm te nemen. Mijn advocaat, Geertjan van Oosten, schrijft een brief naar het OM met de aankondiging dat ik een beroep zal doen op schadevergoeding. Een toevoeging van de advocaat door de overheid is in mijn geval niet mogelijk. Dat hebben professionele drugscriminelen beter geregeld.

Geen poging opdrachtgevers te achterhalen

Tot mijn vreugde en verrassing is de dader in april 2024 aangehouden. Chapeau politie. Na herhaald verzoek, kennelijk is dit niet gebruikelijk, krijg ik via het Informatiepunt Slachtofferhulp Rotterdam inzage in het proces-verbaal, dat werd opgemaakt op 22 april 2024. Het blijkt te gaan om een 22-jarige jongeman met een uitkering, die verslaafd is aan drugs. Hij kreeg een bedrag van 50 euro aan drugs om zijn gironummer ter beschikking te stellen. Hij zou benaderd zijn door twee personen, naar ik vermoed dealers. Hij is woonachtig te Rotterdam en is in het bezit van de Nederlandse nationaliteit. De dader is geboren in Dinant, België. Mijn Vlaamse vriendin stelt meteen vast dat het om een Waal gaat.

In het proces-verbaal wordt geen enkele poging gedaan de opdrachtgevers te achterhalen. Wel krijgen we een overzicht van zijn bankafschriften, waaruit blijkt dat ik aan G. van Houten een bedrag van 1870 euro heb overgemaakt.                                                            

Ik bel nog een keer met Slachtofferhulp. Ze laten mij weten dat de uitspraak van de zitting is: 40 uur taakstraf en het betalen van een schadevergoeding van 1870 euro in tien termijnen te voldoen. Ik laat mijn advocaat weten dat dit trekken wordt aan een dood paard, want de dader heeft een uitkering. Ik veronderstel dat hij, bij het horen van deze beslissing, zijn uitkering zal opzeggen. ‘Zou wel eens mee kunnen vallen. Het Centraal Juridisch Incassobureau (CJIB) neemt waarschijnlijk de incasso voor zijn rekening’, is de korte reactie van mijn advocaat.

Sindsdien hoor ik niets meer. Ik besluit halverwege augustus maar weer eens contact op te nemen met het Informatiepunt Slachtofferhulp Rotterdam (IPS). De ambtenaar laat mij weten dat de beslissing nog geaccordeerd moet worden. Op mijn vraag wat dat accorderen precies inhoudt kan hij geen antwoord geven. ‘En waarom moet dit zo lang duren?’ Hij zal mijn vragen aan de betreffende officier van justitie voorleggen en verzoeken om contact met mij op te nemen. Dat is niet gebeurd.

Rechtszitting moet toch openbaar zijn

Eind augustus ga ik met vakantie en ik neem daarna weer contact op. ‘Oh, heeft de officier nog geen contact met u opgenomen om uitleg te geven’, is de verbaasde reactie van IPS. ‘Nee, dat heeft-ie niet gedaan,’ laat ik de medewerker weten. Ik vraag hem de naam te noemen van de betreffende officier van justitie, zodat ik hem zelf kan benaderen. ‘Nee, dat is niet mogelijk’. 

Rond 12 september krijg ik een mailbericht van het IPS. De betrokken ambtenaar laat mij weten dat na het sturen van een aantal mails duidelijk is geworden dat de beslissing tot het vergoeden van de schade niet juist is verwerkt. Immers, de schadevergoeding was niet bij de beslissing ingevoerd, waardoor de verwarring is ontstaan. Er is een nieuwe strafbeschikking uitgestuurd, waardoor het CJIB nu wel een melding zou moeten krijgen dat er acceptgiro’s naar de verdachte, de dader G. van Houten, moeten.

Ik geef de informatie door aan mijn advocaat, die al op 5 juli 2024 een bescheiden rekening had gestuurd. Ik laat hem weten – en dat is geen verwijt – dat dit niet gebeurd zou zijn als ik niet zelf zo nadrukkelijk aan het dode paard had getrokken. Er volgt een brief (12 september 2024) waarin staat dat de beslissing van de officier nog niet definitief is en dat ik mij voor vragen kan wenden tot Slachtofferhulp.

Ombudsman protesteerde al

Een collega maakt mij nog attent op een brief (16 december 2021) van de Ombudsman aan de toenmalige minister en staatssecretaris. De ombudsman merkt op dat deze vorm van strafbeschikking onvoldoende recht doet aan de belangen van het slachtoffer, in het bijzonder waar het gaat om zijn spreekrecht en in situaties waarin hij zich laat voegen, dat wil zeggen zich laat bijstaan door een raadsman.

En nu maar wachten op de eerste betaling. In gemoede vraag ik mij af wat Gerard Spong hiervan zal vinden.

Hans Werdmölder is auteur van het boek ‘De zaak Ridouan T. De loopbaan van een topcrimineel’.

Wynia’s Week verschijnt nu drie keer per week! De groei en bloei van Wynia’s Week is te danken aan de donateurs. Doet u al mee? Doneren kan op verschillende manieren. Kijk HIER. Hartelijk dank!