Hoezo ‘rampzalig’? Onze florerende sporteconomie kan best een btw-verhoging aan
Met maar liefst vijftien gouden medailles mocht Nederland buitengewoon tevreden zijn over de sportieve prestaties op de Olympische Spelen in Parijs. Alleen de Verenigde Staten, China, Japan, Australië en Frankrijk deden het beter.
Toch komen er uitgerekend nu bezuinigingen aan in de sportwereld. Tientallen topsporters deden er ondanks in een open brief in het AD hun beklag over. ‘Als de plannen van het nieuwe kabinet doorgaan, verliest de Nederlandse sport straks minstens 45 miljoen euro per jaar,’ zo heette het. ‘Dat zou rampzalig zijn voor onze sportclubs en verenigingen, de kraamkamer voor de topsport.’
Maar is dat wel zo? Hoeveel geld wordt in Nederland aan (top)sport besteed? En hoe riskant zijn de bezuinigingen?
Meer btw en meer kansspelbelasting
Het kabinet-Schoof is voornemens om op enkele categorieën de btw te verhogen. Naast de media, cultuur- en evenementensector, zal ook de sportsector eraan moeten geloven. Meer concreet: voor sporten bij sportondernemers, die nu met 9 procent btw zijn belast, zal per 1 januari 2026 21 procent btw betaald moet worden. Ongeveer 7 miljoen Nederlanders sporten bij zo’n ‘ondernemende sportaanbieder’ – denk aan schaatsbanen, fitnesscentra, zwembaden en commerciële sportscholen – en zullen dit dus waarschijnlijk in de portemonnee gaan voelen, al is het aan de ondernemingen zelf om de btw-verhoging gedeeltelijk of volledig door te belasten.
Ook de kansspelbelasting zal vanaf 2025 worden verhoogd: van 30,5 naar 37,8 procent. Dat die verhoging daalt de afdracht van de loterijen aan de sportsector naar verwachting met 12,5 miljoen euro ten opzichte van 2023: van 52 miljoen naar 39,5 miljoen euro.
Het lijkt te gaan om grote bedragen. Maar afgezet tegen de enorme sommen geld die in de Nederlandse (top)sportsector omgaan, valt het reuze mee.
Vooral geld van gemeenten
Zo besteedde het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) in 2020 ongeveer 371 miljoen euro aan de ‘breedtesport’ in Nederland, lees: alle fysieke activiteiten die regelmatig op niet-professioneel niveau worden beoefend. Tellen we de ministeriële uitgaven aan de topsport mee (in 2020 zo’n 65 miljoen euro), dan komen we uit op een totaalbedrag van 436 miljoen euro. Van dit geld ging ongeveer 235 miljoen naar gemeenten, iets meer dan 80 miljoen naar sportverenigingen, 15 miljoen naar NOC*NSF in de vorm van subsidies en bijna 10 miljoen aan onderzoeksinstituten.
Toch komt het op opstand grootste bedrag dat jaarlijks wordt overgeheveld naar de sportsector niet van de rijksoverheid, maar van de gemeenten. In 2020 ging het om bijna 1,6 miljard euro. Onder dit bedrag vallen uitgaven voor sportstimulatie- en participatie, de kosten voor interne en externe exploitatie van sportaccommodaties en een klein deel overheadkosten (zoals personeelslasten).
Ondersteuning van profvoetbal
Gemeenten genieten daarnaast ook inkomsten dankzij sportbeoefening – denk aan huuropbrengsten van sportaccommodaties en entreegelden. In 2020 werd zo 423 miljoen euro verdiend. De netto-uitgaven van de gemeenten bedroegen dus bijna 1,2 miljard euro. Ook als je daar de personeelskosten en de (specifieke) uitkeringen van het Rijk uithaalt, blijft er nog altijd 1 miljard euro over.
We hebben het dan nog niet over de kosten die gemeenten maken wanneer ze voetbalstadions van profclubs opkopen of (goedkope) leningen verstrekken om stadions te (ver)bouwen. Zo gaf de gemeente Leeuwarden onlangs nog een lening van 6 miljoen euro aan voetbalclub Cambuur voor de bouw van een nieuw onderkomen. Denk ook aan de miljoenenleningen van de gemeente Enschede aan FC Twente, die de komende vijftien jaar nóg bezig is met aflossen.
Bij NOC*NSF kwam in 2020 in totaal 123 miljoen euro binnen. Daarvan kwam 45 miljoen euro van de Nederlandse Loterij en 55,5 miljoen euro van het ministerie van VWS. De rest is afkomstig van sponsoring en van verhuur en horeca. Van dit geld werd 67 miljoen euro geïnvesteerd in een bestedingsplan voor sportorganisaties: 39 miljoen specifiek naar de topsport, het overige deel naar de breedtesport.
Dan de stichtingen en fondsen, zoals het Jeugdfonds Sport en Cultuur, de Johan Cruijff Foundation en de Jantje Beton Fondsen. Zij ontvingen in 2020 samen 40,3 miljoen euro, hoofdzakelijk (23 miljoen) van de Nederlandse overheid, maar ook van loterijen, bedrijven en particulieren. Het geld wordt gebruikt voor onder meer sportevenementen en de aanleg van accommodaties.
Robuuste sector
Hoewel 2020 vanwege corona geen ‘gewoon’ jaar was voor menig sportvereniging, bedroegen hun totale inkomsten rond de 1,1 miljard euro. Daarvan was 668 miljoen afkomstig van contributie en les- en entreegelden, 159 miljoen van kantineverkopen, 125 miljoen van subsidies en bijdragen (vooral van het ministerie van VWS) en 125 miljoen van sponsor- en reclamegelden. De ‘ondernemende sportaanbieders’ op hun beurt genoten in 2020 ongeveer 2,8 miljard euro aan inkomsten, logischerwijs vooral dankzij abonnementen, lessen en entreegelden (2,1 miljard).
Sport is in Nederland een miljardenmarkt, die in 2022 goed was voor 1,2 procent van het bbp. CBS-cijfers bevestigen dit beeld. Zo gaven huishoudens in 2019 zo’n 11,7 miljard euro uit aan sportgoederen en -diensten. Het geld dat indirect naar de topsport gaat – denk aan uitzendrechten en ‘gratis’ politie- en ME-inzet tijdens profvoetbalwedstrijden – laten we dan nog buiten beschouwing. Er is maar één conclusie mogelijk: zo’n robuuste sector kan best een btw-verhoging aan.
Calvin Schukkink is masterstudent staats- en bestuursrecht aan de universiteit Utrecht. Hij komt uit Enschede en verdiept zich in politiek en filosofie.
Wynia’s Week verschijnt 104 keer per jaar met even onafhankelijke als broodnodige berichtgeving. De donateurs maken dat mogelijk. Doet u mee? Hartelijk dank!