De Clean Industrial Deal van Von der Leyen maakt de hele EU armer

JohannesVervloed 27-7-24
Europese Commissie-voorzitster Urula von der Leyen. Beeld: 320grad.de

Het is de intentie van de nieuwe Europese Commissie – althans in de woorden van de herbenoemde voorzitster Von der Leyen (VDL) – om het bedrijfsleven tegemoet te komen en de negatieve effecten van de Green Deal op hun rendement te verzachten. Met een omdoping van de Green Deal tot Clean Industrial Deal en minder regeldruk moet die tegemoetkoming worden gerealiseerd.

Kijken we echter naar de inhoud van de Clean Industrial Deal dan is het niet de door de kiezers gewenste ‘reality check’, een minder rigoreus klimaatbeleid, integendeel. Het is een plan om het bedrijfsleven aan te moedigen de transitie naar ‘klimaatneutraal produceren’ zelfs nog sneller te laten maken. Dat betekent niet minder, maar meer kosten.

Europees bedrijfsleven nog verder achterop

Tegelijkertijd wordt de Corporate Sustainability Reporting-richtlijn van kracht, worden de teugels van het ETS-systeem (CO2-handel) strakker aangehaald en gaan zowel de directe als de indirecte belastingen omhoog om de peperdure aanpassing van het electriciteitsnetwerk te bekostigen. Noodzakelijk vanwege de op grote schaal geproduceerde wiebelstroom (zonne- en windenergie), die het huidige netwerk niet kan verwerken.

De uitkomst is voorspelbaar. De combinatie van voortgezet beleid, met zelfs een versnelling daarvan voor het bedrijfsleven en de gemelde nieuwe maatregelen zullen ertoe leiden dat het Europese bedrijfsleven nog verder achterop raakt ten opzichte van de internationale concurrentie, voor een deel failliet gaat of verhuist naar elders. Tenzij de lidstaten ingrijpen en VDL terugfluiten en/of financiering voor haar plannen onthouden.

Met een nieuw elan in Brussel, terugkeer van het gezonde verstand door de Europabrede ruk naar rechts en een ‘reality check’-belofte aan de kiezers vanuit de grootste EU-fractie in het Europees Parlement, de Europese Volkspartij van Manfred Weber, mocht verwacht worden dat het rigoreuze klimaatbeleid getemperd zou worden. Voorkomen moet worden dat de Europese industrie het onderspit delft. De kostenverhogende effecten van de Green Deal slaan immers hard neer op het bedrijfsleven en vooral op de industrie. Elders in de wereld – en met name in de VS en China, de grote concurrenten – heeft de industrie geen last van dergelijke kostenverhogingen. Het voorheen gelijke speelveld is ruw verstoord.

De boodschap van de kiezer leek ook even door te klinken getuige de woorden van VDL en Manfred Weber. Het bedrijfsleven moet tegemoet worden gekomen met een Clean Industrial Deal en minder regeldruk. Mooie woorden, maar het ingezette beleid verandert niet. De doelstellingen van de Green Deal staan nog recht overeind en ook het tijdpad om de doelstellingen te realiseren is onveranderd. In de 10 pagina’s van de speech van VDL in Straatsburg, vlak voor de stemming over haar herbenoeming, wordt ook nergens gewag gemaakt van concrete maatregelen om de kostenverhogingen van het klimaatbeleid voor het bedrijfsleven te mitigeren. De enige opmerking die refereert aan een mogelijke verlichting is dat de nieuwe Clean Industrial Deal ‘will channel investment in infrastructure and industry, in particular for energy-intensive sectors’.

Dwang

Waar dat geld vandaan moet komen, wie het gaat besteden en naar welke ‘begunstigden’ het zal gaan is niet gezegd. Mijn (sterke) vermoeden is echter dat er een Industrial Fund komt à la de Inflation Reduction Act in de VS, beheerd door de Europese Commissie zelf, gefinancierd met eurobonds en met bestemming grote bedrijven in vooral Frankrijk en Duitsland. Oftewel het voorstel waar Mario Draghi binnenkort officieel mee komt, maar dat al in grote lijnen is (uit)gelekt.

Kijken we verder dan de speech van VDL en bezien we de plannen van de Commissie meer in detail dan kan slechts geconstateerd worden dat er geen sprake is van kostenreducties voor het bedrijfsleven. De nieuwe Clean Industrial Deal houdt slechts in dat het bedrijfsleven gestimuleerd (gedwongen!) wordt de transitie naar ‘klimaatneutrale productie’ (nog) sneller te maken.

Belangrijkste punten

Volgens de Commissie zijn dit de belangrijkste punten van de nieuwe Deal:

1. Het creëren van een aantrekkelijke business case voor investeringen in Europese ‘schone’ (bedoeld wordt CO2-vrije) energieketens, van grondstoffen tot eindproducten.

2. Nieuwe en flexibele EU-financiering, met eenvoudiger toegang voor bedrijven tot financiële instrumenten.

3. Versnelde vergunningverlening voor productie en implementatie van schone technologieën, af te dwingen op nationaal niveau.

4. Een gelijk speelveld creëren voor strategische autonomie in de industrie- en handelspolitiek.

5. Wetgeving zoals de Net-Zero Industry Act en de Critical Raw Materials Act om de productie van groene technologieën en de toevoer van kritieke grondstoffen veilig te stellen.

6. Hervorming van de elektriciteitsmarkt om voorspelbare en redelijk lage energiekosten te garanderen.

7. Investeringen in vaardigheden en opleiding voor de groene industrie.

8. Internationale samenwerking voor duurzame toeleveringsketens van kritieke grondstoffen.

Het doel is de EU’s afhankelijkheid van import voor cruciale grondstoffen en technologieën te verminderen en de EU voorop te laten lopen in opkomende markten voor schone technologie.

Een mooi voornemen, maar tegen welke kosten? Welke bedrijven kunnen dit meemaken, kunnen een dergelijke versnelde transitie realiseren zonder in de internationale concurrentiestrijd ten onder te gaan? Ze ondervinden al dat de werkelijkheid weerbarstig is. Zelfs bedrijven die hadden ingezet op een snelle verduurzaming, zoals Unilever, komen tot de conclusie dat zij hun verduurzamingsdoelstellingen niet halen en moeten hun ambitie terugschalen.

Want ook al zonder de door de Europese Commissie beoogde versnelling van de transitie naar ‘klimaatneutraal produceren’ dienen zij thans reeds de kosten van het huidige klimaatbeleid te dragen. Een steeds verder aangescherpt ETS, een almaar toenemende energierekening en sinds kort ook een kostbare rapportageverplichting met de EU-Corporate Sustainability Reporting-richtlijn, de CSRD.

Emission Trade System

Allereerst is dat het Emission Trade System (ETS), het EU-handelssysteem in CO2-uitstootrechten. Dat werkt als volgt: de industrie krijgt weliswaar uitstootrechten, maar te weinig. Bedrijven moeten daarom rechten bijkopen om te kunnen blijven produceren. De achterliggende gedachte is dat bedrijven daardoor gedwongen worden duurzamer te produceren. En met ‘duurzaam’ wordt dan bedoeld minder CO2-uitstoot.

Aanvankelijk waren de CO2-rechten goedkoop en hadden weinig effect. Dat is inmiddels veranderd. De rechten zijn duurder geworden en beginnen de industrie te bijten, althans binnen de EU. Daarbuiten heeft men geen boodschap aan het systeem. Met als gevolg dat de concurrentiepositie van de Europese industrie tegenover die van andere landen op achterstand wordt gezet.

Importheffing

Om daar wat aan te doen heeft Brussel het EU-systeem Carbon Border Adjustment Mechanism (CBAM) bedacht. Aan industriële producten uit niet-EU landen wordt een CO2-belasting middels een importheffing opgelegd. De hoogte van de importheffing moet de ETS-CO2-prijs weerspiegelen. De bedoeling is duidelijk: de CO2-belasting moet voor een ‘gelijk speelveld’ voor de EU-industrie zorgen. Het CBAM-systeem is echter dermate complex, dat alleen al de administratie van het systeem de kosten met 4 tot 15 procent verhoogt.

De Rabo heeft berekend dat CBAM niet voor een gelijk speelveld gaat zorgen. Bovendien gaat CBAM (vooralsnog) alleen gelden voor de import van elektriciteit, cement, aluminium, mest, ijzer- en staalproducten. De door het FitFor55-plan (uitwerking van de Green Deal) hogere kosten voor de exporterende industrie in de EU worden niet gecompenseerd. Het behoeft geen betoog dat de Europese industrie zelf weinig vertrouwen in het CBAM-systeem heeft.

Een tweede kostenpost is energie. Het bedrijfsleven wordt gedwongen ‘groene’ wind- en zonnestroom te gebruiken, waar vier keer voor betaald moet worden in plaats van één keer, zoals voor fossiele stroom.

Als eerste dient betaald te worden voor de plaatsing van windmolens en zonneparken en voor de kabels daar naartoe, die vervolgens op het bestaande netwerk worden aangesloten. Zou de wind altijd waaien en de zon altijd schijnen, dan zouden wind- en zonneparken toereikend zijn. Maar dat is niet het geval, de elektriciteitsproductie uit deze bronnen is maar 27% van wat er nodig is.

Ook betalen voor back-up en lozing

Omdat de wind niet altijd waait en de zon niet altijd schijnt, moet er een back-up blijven bestaan, met name gascentrales. Voor deze fossiele energie moet ook worden betaald, dus dat is twee.

Op hoogtijdagen van zon en wind wordt er te veel stroom geproduceerd, en omdat die niet kan worden opgeslagen moet deze stroom worden geloosd. Dat kost ook geld, want wie zit op zo’n overload te wachten? Dat is drie.

Bejaarde netwerken

Tenslotte moeten wind- en zonneboeren kunnen leven van hun handel, ook als ze wegens overproductie worden afgekoppeld van het netwerk. Bij zo’n afkoppeling krijgen de wind- en zonneboeren 90% van de geschatte productie betaald, ook al leveren ze niets.

Daarmee is het verhaal nog niet afgelopen. Want de bestaande netwerken zijn helemaal niet ingesteld op de wiebelstroom van zon- en windenergie. Onze netwerken zijn bejaarde netwerken die gewoon stroom leveren al naar gelang de vraag. Maar nu komt er opeens een groot aanbod op dat netwerk als de wind waait en de zon schijnt en de kabels kreunen. De totale electriciteitsinfrastructuur moet worden vervangen. Een kostenpost van tientallen miljarden, die uiteraard wordt doorberekend.

Een derde kostenverhoging komt voort uit ‘compliancekosten’. Bedrijven moeten betalen voor certificeringen, audits en rapportages om aan te tonen dat ze voldoen aan duurzaamheidsregels en -normen. Zo wordt de EU-Corporate Sustainability Reporting richtlijn (CSRD) binnenkort van kracht.

Naast de aankondiging van een Clean Industrial Deal herhaalt VDL de intentie van de Commissie om de regeldruk voor het bedrijfsleven te verminderen. Dat beloofde zij ook in haar eerste termijn. We weten wat daarvan terecht is gekomen, niets. Beter gezegd: alleen maar meer regeldruk. Met de voorgenomen industriepolitiek komen er bovendien weer meer regels.

Als het aan de Europese Commissie van VDL ligt dient het bedrijfsleven rekening te houden met zowel een continuering van het ingezette FitFor55-beleid als met de uitwerking van de Green Industrial Deal, aangevuld met industriepolitiek op EU-niveau. Niet bepaald een formule voor succes. Industriepolitiek werkt niet, niet op nationaal en niet op EU-niveau. Dat heeft de geschiedenis wel bewezen. Ik schreef er vorig jaar over.

Sombere vooruitzichten

Hopelijk komt het echter niet zo ver en wordt VDL door de Europese Raad, die nog steeds het laatste woord heeft, teruggefloten en/of onthouden de lidstaten haar de benodigde financiering. Eurobonds zijn sowieso voor Duitsland en Nederland anathema.

Krijgt VDL (en met haar de coalitie van socialisten, links-liberalen, groenen en voor een deel christen-democraten in het Europees Parlement) haar zin, dan ziet het er somber uit voor de Europese Unie. Het beoogde beleid zal niet het gewenste effect sorteren. De EU wordt er niet onafhankelijker van, verbetert haar concurrentiepositie niet (integendeel) en zal vanwege een uitgedund bedrijfsleven in economisch zwaar weer belanden met uiteindelijk verarming van de gehele EU als gevolg.

Johannes Vervloed was gedurende bijna vier decennia verbonden aan het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken, met als standplaatsen onder meer Jakarta, Sint-Petersburg en Parijs. 

Wynia’s Week verschijnt twee keer per week, 104 keer per jaar. De donateurs maken dat mogelijk. Doet u mee? Hartelijk dank!