Ouderen blijven sparen. Babyboomers verliezen het geloof in de verzorgingsstaat die ze zelf hebben georganiseerd

Menno
‘De “gierigheid” van vermogende ouderen … is volstrekt rationeel gedrag.’ Beeld: bobos.it.

De ‘gouden generaties’, geboren na de Tweede Wereldoorlog, zijn met werken gestopt of gaan dat doen. De ‘babyboomers’, geboren tussen 1945 en 1955, krijgen inmiddels AOW en pensioen. De eerste lichtingen van de zogeheten ‘verloren generatie’, geboren tussen 1955-1970, proeven inmiddels ook van het arbeidsloze leven.

Rond pensioen en AOW is het nodige veranderd het afgelopen decennium. De AOW-leeftijd is verhoogd en gekoppeld aan de levensverwachting. Ook werken steeds meer ouderen (223.000) door na hun AOW-leeftijd. Er komt ook een nieuwe wet over het pensioenbeheer. Maar de basis is hetzelfde gebleven: de vergrijzing is een van de onontkoombare trends van de eerste helft van deze eeuw.

Rijkste generatie ooit

De huidige generaties ouderen zijn de meest vermogende ooit. Dat geldt niet voor elk individu in deze generaties, maar wel voor de optelsom van alle individuele personen. Ze hebben in hun werkzame leven merendeels verplicht geld opzij gezet voor hun pensioen, ze hebben zelf gespaard, ze hebben misschien een eigen woning gekocht of een eigen zaak opgebouwd, en nu stoppen ze met werken.

Cijfers van statistiekbureau CBS geven een goede indicatie. De leeftijdsgroep die vóór 1958 is geboren, dat zijn de 67-jarigen en ouder, had in 2022 een vermogen (bezittingen minus schulden) van 916 miljard euro. Hun vermogens bedroegen 37 procent van het totale vermogen van Nederlandse huishoudens.

Zij danken hun positie aan hun eigen beslissingen, maar ook aan de welvaartsexplosie, de gestegen prijzen van huizen, de koerswinsten op individuele beleggingen én de collectieve beleggingen in pensioenfondsen. Ze weten zich ook verzekerd van een basisminimum: de AOW.

De vraag is: wat doen ze met hun gespaarde vermogens?

Economen denken het antwoord op deze vraag wel te weten. Tijdens je werkzame leven, zo gaat de financiële levensloop-theorie, zet je geld opzij voor later. Als ‘later’ na je werkzame leven is aangebroken sla je het spaarvarken stuk en gebruik je dat geld om je gedaalde inkomen aan te vullen en je oude levensstandaard, je uitgavenpatroon, te handhaven.

Maar wat blijkt in de praktijk? Mensen houden zich niet aan de theorie. Er komen steeds meer aanwijzingen dat vermogende ouderen helemaal niet de ‘big spenders’ worden die economen voor ogen hadden. Het Engelse weekblad The Economist, altijd alert op een nieuwe ontwikkeling, had er een paar weken geleden een doortimmerd artikel over onder de kop ‘Boomers: loaded and stingy’. Vrij vertaald: Ouderen: geld genoeg, maar gierig.

Angst en onzekerheid

The Economist komt met drie verklaringen voor deze trend. De eerste is: mensen zijn bang dat zij tijdens hun ouderdom, die gezien de gestegen levensverwachting langer zal duren dan zij hadden gedacht, zelf steeds meer moeten betalen voor hun gezondheidszorg. De tweede verklaring is dat ouderen een deel van hun vermogen willen nalaten aan hun kinderen, omdat ze vrezen dat hun kinderen niet de ‘gouden tijden’ van welvaartsexplosie zullen ervaren die zij zelf wél hebben meegemaakt.

De derde verklaring is de nasleep van de coronapandemie. Ouderen waren veel minder buitenshuis (restaurants, reizen). Deze gedragsverandering zou blijvend zijn en ertoe leiden dat ouderen luxe-uitgaven afremmen en dus hun vermogen niet aanspreken.

Deze laatste verklaring klinkt mij het minst plausibel. Mensen reageren snel op calamiteiten, maar veren ook weer terug. De eerste twee verklaringen snijden meer hout.

Hoge vermogens

De voorbeelden en het wetenschappelijk onderzoek dat The Economist aanhaalt zijn grotendeels ontleend aan de Verenigde Staten. Dat kan ook bijna niet anders. Nergens wordt zoveel onderzoek gedaan en zijn zoveel actuele statistieken voorhanden als in de VS

Maar ook in Nederland zie je aanwijzingen voor vergelijkbaar gedrag als wat The Economist signaleert. Het Centraal Planbureau (CPB) constateerde bijvoorbeeld in 2020 dat oudere huiseigenaren hoge vermogens hebben die ‘vaak nog toenemen na pensionering’. Deze trend zal zich de afgelopen jaren gezien de stijging van de huizenprijzen versterkt hebben voortgezet.

Ouderen verkopen hun huis niet om de opbrengst tijdens de rest van hun leven te consumeren. Nee, ze blijven vermogen opbouwen. Twee overwegingen spelen daarbij een rol. Mensen zien hun huis niet als vermogen, maar als een fijne plek om te blijven wonen. De overheid moedigt dat ook aan. En, zo oppert het CPB als tweede overweging: ouders willen een erfenis nalaten.

Een andere aanwijzing komt uit een recent onderzoek naar schenkingen aan goede doelen. Een van de observaties in het onderzoek Geven in Nederland is dat ouderen zonder kinderen meer nalaten aan goede doelen dan ouderen mét kinderen. Vermogende ouderen redeneren kennelijk: een erfenis aan de kinderen gaat vóór.

Gevoel van teleurstelling

De ‘gierigheid’ van vermogende ouderen hoeft dus niet te verbazen. Het is volstrekt rationeel gedrag. Wie dag in dag uit ingepeperd krijgt dat de kosten van de gezondheidszorg voor de overheidsbegroting bijkans ondraaglijk worden, zal zich, als hij dat kan, daarop voorbereiden door zelf een potje aan te leggen. Wie ziet dat zijn kinderen niet aan de bak komen voor een huis, zal proberen genoeg achter te laten zodat zij op de huizenmarkt wél hun slag kunnen slaan.

Achter deze financiële keuzes gaat nog een ander, dieper liggend gevoel schuil. Dat is het gevoel van teleurstelling. De babyboom-generatie, de kinderen die letterlijk aan de wieg van de verzorgingsstaat stonden, verliezen hun geloof in diezelfde verzorgingsstaat.

Menno Tamminga  is economisch columnist van Wynia’s Week. Eerder was hij redacteur en columnist van Het Financieele Dagblad en van NRC Handelsblad.

Wynia’s Week wordt mogelijk gemaakt door de vrijwillig betaalde abonnementen van de lezers. Doet u al mee? Doneren aan Wynia’s Week kan HIER. Hartelijk dank!