Auke van der Woud laat zien dat Thorbecke Nederland bevrijdde uit zijn winterslaap
In de eerste helft van de negentiende eeuw was het maatschappelijke en economische leven zo ongeveer tot stilstand gekomen. Veel tijdgenoten weten dat aan de psychische gesteldheid van het Nederlandse volk: de zogenaamde jansaliegeest.
Jan Salie was in de allegorie van E.J. Potgieter de personificatie van de indolente Nederlander die tot niks in staat was – in tegenstelling tot kooplieden Jan Contant en Jan Crediet en de vechtjassen Jan Compagnie en Jan Cordaat die Nederland in de Gouden Eeuw groot hadden gemaakt.
Centralistisch bestuursmodel
Maar, betoogt historicus Auke van der Woud in zijn boek over de modernisering van Nederland in de tweede helft van de negentiende eeuw De steden, de mensen, het was geen mentaliteitskwestie. Het was geen karakterdefect dat zich van de natie meester had gemaakt.
Hij spoorde bronnen op uit de vroege negentiende eeuw die lieten zien dat er een politieke oorzaak was voor het uitblijven van ondernemerschap en initiatief. Het centralistische bestuursmodel dat de Fransen onder Napoleon de Bataafse Nederlanden hadden opgelegd, bleef onder koning Willem I vanaf 1813 gehandhaafd.
Van der Woude: ‘De soeverein was het tegendeel van een strateeg, hij bemoeide zich overal mee, maar hij beet zich vast in details, en had geen overzicht. Het jonge Koninkrijk der Nederlanden kreeg onder zijn leiding een rigide Haagse bureaucratie, bestuurders die zijn dienaren waren, en een samenleving die moest wennen aan willekeurige en vaak geheime besluitvorming en toestemming van bovenaf.’
J.R. Thorbecke, hoogleraar aan de Leidse universiteit en lid van de Tweede Kamer, was ervan overtuigd dat Nederland een herstart nodig had om een einde te maken aan de malaise. Hij beschouwde het staatsbestel als een berg juridisch afval. Hij noemde zijn werk aan een beter bestuur dan ook ‘het schoonmaken van de Augiasstal’. Citaat van Thorbecke uit De Gids: ‘Het getal Koninklijke Besluiten en andere Algemeene, Provinciale of Plaatselijke Verordeningen, of met de letter, of met den Geest der Grondwet in strijd, is talloos.’
Na de Grondwet van 1848 beschouwde Van der Woude Thorbeckes Gemeentewet van 1851 als de belangrijkste maatregel om ‘de energie los te maken’. Die wet schiep een bestuurlijk kader voor het dagelijks leven overal in het land en maakte burgers en ondernemers zelf verantwoordelijk. Het staatsbestel van Thorbecke, dat tot diep in de twintigste eeuw overeind bleef, werd door de bevolking als een bevrijding ervaren. Nederland ontwaakte uit zijn winterslaap en begon verwonderd om zich heen te kijken.
Hoogstandje
In het blad De Economist verscheen in 1855 een artikel met de titel ‘Koken met gas’. Redacteur J.L. de Bruyn Kops deed verslag van de bereiding van een complete os op de Great Exhibition in Londen. Dat evenement was de eerste van een reeks wereldtentoonstellingen waarin westerse naties elkaar aftroefden met de nieuwste producten en technieken uit eigen land – en niet te vergeten hun koloniën.
Als topattractie werd in Londen het enorme beest ‘door een menigte zeer kleine vlammen’ in zijn geheel gebraden. Daartoe was over de romp van de os een net van dunne gasbuisjes gevlochten. De duizenden bezoekers waren net zo enthousiast als de Nederlandse verslaggever over dit hoogstandje.
‘Gas geeft dadelijk de volle hitte’
Wat in Engeland kon, het toepassen van steenkoolgas voor het bereiden van maaltijden, zou toch ook in het achterlijke Nederland ingang moeten vinden. Waarom nog langer aanmodderen met turf, hout of kolen?
De Bruyn Kops: ‘Het gereed maken van het vuur voor het koken vereischte enigen tijd en moeite – het gas daarentegen wordt aangestoken, en geeft dadelijk de volle hitte. Evenals er voordeel is, door het spoedig aangaan van het vuur, zoo is er ook voordeel van het spoedig uitgaan. Het eten is klaar, weg met de vlam. De verwarmingskosten die men anders, alleen voor het aanhouden van het vuur moet verstoken, vervallen nu.’
Auke van der Woud gebruikt treffende anekdotes en citaten uit vakbladen over economie, techniek, bouwkunde en bestuur. Gas, water en elektriciteit spelen een hoofdrol in zijn mooi uitgegeven boek.
Waarom duurde het zo lang voordat Nederland weer aansluiting vond bij de Europese kopgroep bij de toepassing van nieuwe technologie? Wat waren de belemmeringen om het leven van ondernemers, stedelingen, boeren en paupers dragelijker te maken?
Het zou namelijk nog een halve eeuw duren voordat de Nederlandse vrouwen op gas gingen koken. Want, legt Van der Woude uit, gas was anno 1855 in ons land lang niet zo goedkoop als in het steenkolenrijke Duitsland. De kolen moesten uit Duitsland en Engeland worden ingevoerd. De prijzen zouden eerst moeten dalen voordat gas voor verwarmen en koken rendabel zou worden.
Schouwburgbranden
Gas werd dan ook voornamelijk gebruikt voor verlichting van straten, gebouwen en huizen. Daardoor was men niet langer afhankelijk van een walmende kaars. Het heldere avondlicht zorgde voor een omwenteling van het dagelijks leven. Althans voor de ondernemers en burgers in de stad die zich gaslicht of een bezoek aan het theater konden veroorloven.
Maar de nadelen dienden zich spoedig aan. Gaslampen produceerden veel warmte – en die warmte werd ook nog eens ongelijk verdeeld. Door het gaslicht te ontsteken kon het boven in een kamer wel twintig graden warmer worden dan op zithoogte. Berucht in heel Europa waren de door gasverlichting veroorzaakte schouwburgbranden.
Hoe ver moet de staatsbemoeienis gaan?
En dan was er, tot overmaat van ramp voor de gasbedrijven, nog de opkomst van wat zij ‘de vijand’ noemden: de elektriciteit. Dankzij de gloeilamp en de technologie van Edison was er aan het eind van de eeuw geen twijfel meer mogelijk: elektrisch licht was absoluut het gezondst en het veiligst.
Gelukkig voor de gasbedrijven was de komst van goede fornuizen en komforen, zodat zij zich konden toeleggen op verwarmen en koken.
Om het exploiteren van de fabrieken voor drinkwater, gas en elektriciteit, plus het aanleggen van een netwerk naar de consumenten hanteerbaar te maken moesten gemeenten en het rijk in actie komen. De komst van nutsbedrijven en zelfs staatsmonopolies was onvermijdelijk. Van der Woude schetst de levendige debatten onder ingenieurs, ondernemers en economen over de vraag hoe ver de staatsbemoeienis zou moeten gaan.
Particulier initiatief was meer dan welkom, maar van laissez faire kon geen sprake zijn. De liberalen van de late negentiende eeuw erkenden de noodzaak van een regisserende, ondernemende overheid. Zo kwam er – naast gas, licht en water – een rijkswegennet, een spoorwegnet en werden er kanalen gegraven.
Amsterdam kreeg met het Noordzeekanaal en het Amsterdam-Rijnkanaal twee levensaders, maar legde het toch af tegen de Rotterdamse wethouders en havenbaronnen. De gemeente Rotterdam investeerde miljoenen om de haven tot de belangrijkste van Europa te maken.
De ‘sociale quaestie’
De regie van het rijk was niet altijd even succesvol. Van der Woude wijst er fijntjes op dat de staat der Nederlanden zijn kaarten op Vlissingen had gezet. Die haven was immers van oudsher de belangrijkste poort naar de Noordzee. De schepen stoomden echter Zeeland voorbij richting Antwerpen, Rotterdam of Hamburg.
Ondanks de metamorfose die Nederland tegen het einde van de negentiende eeuw doormaakte, bleef een groot deel van de sterk groeiende bevolking steken in armoede en gebrek. Ze woonden in krotten en waren verstoken van schoon water en elementaire hygiëne.
Van der Woude wijst op een tekort in de staatkunde van Thorbecke: de ‘sociale quaestie’ ging de slagkracht van de autonome gemeenten te boven.
De Woningwet van 1901 droeg de gemeenten op verordeningen te maken die verhuur van slechte, ongezonde woningen verbood en het bouwen van goede arbeiderswoningen te bevorderen. Het was het begin van wat, met vallen en opstaan, zou uitgroeien tot een verzorgingsstaat.
Auke van der Woud: De steden, de mensen. Nederland 1850-1900.
Prometheus, 456 pagina’s. € 39,99
Hans Wansink is historicus en journalist en publiceert over boeken in Wynia’s Week. Hij was redacteur van NRC Handelsblad, Intermediair en de Volkskrant.
Wynia’s Week verschijnt ook dit jaar 104 keer met even onafhankelijke als broodnodige berichtgeving. Plus video’s en podcasts. De donateurs maken dat mogelijk. Doet u mee? Hartelijk dank!