Als de studentenbeweging radicaliseert gaat ze ten onder. Net als in de jaren ’60.

regtien
Studenten bezetten de Aula van de Universiteit van Amsterdam, 12 juni 1969. Ton Regtien met megafoon. Beeld: wikimedia.

Meelopende studenten bij de verwoestingen aan de Universiteit van Amsterdam zijn of oneerlijk of dom. Oneerlijk wanneer ze meubilair in de gracht gooien, niet omdat ze daarmee de Gazanen helpen, maar om de thrill van collectief revolutietje spelen. Dom wanneer ze niet zien dat gemaskerd vernielen, in plaats van studeren, afkeer wekt bij de gewone Nederlanders en dus de steun voor hun zaak niet ten goede komt.

Politici zijn geïnteresseerd in behoud van hun positie, meer dan in een hoogstaand moreel kompas, laat staan in waarheidsvinding. Als de publieke opinie ‘herstel van de orde’ wil, zullen de politici zeker blijven spreken over ‘het recht op demonstreren’, maar voor de meesten van hen wordt cruciaal dat zij niet in de media het verwijt krijgen van ‘slap’ en ‘meegaand’.

Ton Regtien

Zelf was ik een jaar fulltime actief in de studentenbeweging van de jaren zestig, en kijk terug op hetzelfde patroon. Als studenten radicaliseren, gaat hun beweging ten onder. Het begon allemaal zo goed met Ton Regtien die in Nijmegen in 1963 de Studentenvakbeweging (SVB) oprichtte. Later liet Regtien de leiding van de SVB over aan anderen om al zijn tijd te geven aan protest tegen de Vietnamoorlog (en niet door meubilair te vernielen, maar door praktische hulp aan Amerikaanse soldaten die wilden vluchten uit hun legerkampen in Duitsland, door eigen publicaties en door mee te werken aan de teach-ins over Vietnam).

Ik beklom de trappen naar zijn kamer in 1968 toen hij al van Nijmegen was verhuisd naar Amsterdam. Zo veel jaren later kun je niet je geheugen dwingen om alleen de hoofdzaak helder te reproduceren. Nu herinner ik me alleen nog dat Ton zei: ‘Als je heel veel koffie drinkt hoef je haast niet meer te slapen.’ Zijn boek over de Vietnamoorlog moest dat jaar naar de drukker.

Regtiens SVB kreeg in alle universiteitssteden weerklank en verzamelde ieder jaar meer stemmen bij de jaarlijkse studentenverkiezingen. In conservatief Leiden, waar ik studeerde, ging dat langzaam en bleef de vertegenwoordiging van de studenten in handen van Corpsleden. Eén jaar had de SVB niet te klagen over de voorzitter: Herman Tjeenk Willink (later bekend als vertrouweling van koningin Beatrix en vicevoorzitter van de Raad van State).

De serieuze en correcte Herman was toen al duidelijk een spijtoptant in het Corps en had belangstelling voor onze strijdpunten, waarvan eerlijke wachtlijsten bij de studentenhuisvesting het belangrijkste was. De Stichting Studentenhuisvesting had alle traditionele studentenhuizen aan de Leidse grachten vergeven aan leden van het Studentencorps (vooral rechten- en medicijnenstudenten, zoals Pieter van Vollenhoven). Dat gaf het Corps een enorm voordeel bij het werven van nieuwe leden, en was ook erg unfair.

Beroerd onderwijs

Behalve voor eerlijke verdeling van studentenkamers streden wij ook voor invloed van studenten op de kwaliteit van het onderwijs. In mijn eerste studiejaar in Leiden (1963) heb ik nog net meegemaakt bij de colleges natuurkunde in het Kamerlingh Onnes-laboratorium dat de vrouwelijke studenten in de collegebanken vooraan mochten zitten, vlak achter de ‘hennen’, de corpsleden, en helemaal achterin uw columnist en de andere ‘knorren’. Veel misten we niet, want onze eerstejaars docent besteedde royaal tijd om uit te leggen waarom hij niet de Nobelprijs had gekregen, maar collega’s wel.

Evaluaties van zulke colleges waren er toen nog niet. Voor meetkunde hadden wij een hoogleraar die binnentrad, een student op de eerste rij aansprak met ‘pardon, mag ik in uw schrift zien waar ik vorige week ben gestopt?’ en daarna twee keer 45 minuten het bord vulde met formules, wel regelmatig omkeek om te zien of wij hem konden bijhouden met het kopiëren, maar daarna met de rug naar de zaal weer verder ging.

Ons doel was niet terroriseren

Daar viel veel te verbeteren, en dus eiste de Studentenvakbeweging inspraak in het bestuur en betere kanalen tussen studenten en hoogleraren. In het jaar dat ik fulltime landelijk werkte voor de SVB had ons bestuur twee fulltime-leden, Paul Verheij en Tom van Heesch, voor pamfletten, spandoeken, acties en demonstraties. Aandacht trekken en dan overtuigen was ons doel, niet terroriseren.

In diezelfde tijd nam het Amerikaanse congres wetgeving aan tegen discriminatie, niet omdat Martin Luther King iedere keer harder en gewelddadiger demonstreerde, maar doordat hij bewondering wekte met de redelijkheid van zijn eisen en zijn moreel appèl om de idealen van de grondwet eindelijk te realiseren. De Democratische senatoren uit de Zuidelijke Staten wisten dat als zij instemden met de nieuwe wetgeving, hun partij waarschijnlijk voor de duur van een generatie de blanke kiezers in het Zuiden zou kwijtraken aan de Republikeinen. Toch kreeg president Johnson hen mee, en dat was nooit gelukt wanneer ds. King meubilair in de vijver op de Mall in Washington had gegooid.

Minister van Onderwijs Gerard Veringa (CDA) kwam een keer naar een openbare discussie die wij hadden georganiseerd. Tegen het eind gooide iemand een rookbom. Niemand in ons bestuur was blij met de extra aandacht en met de grote foto in de krant van de minister in de rook. Want Nederland was niet in een prerevolutionaire situatie waarbij de anarchisten moeten hopen dat mensen niet alleen hoesten maar sterven door hun bommen. Doel is dan niet om sympathie en begrip te winnen, maar om de regenten te laten vluchten.

Sommige dingen waren in Nederland eenvoudiger in 1968. Provo van kabouter Van Duyn was toen vriendelijker dan de latere krakersbeweging. Premier Piet de Jong was standvastig (wij hadden één ontmoeting met hem waarvan ik me nog herinner dat de premier zei  ‘de universiteiten waren wel een beetje ouderwets geworden’). Minister Veringa werkte aan verbetering van de wet, en omdat de studenten geen meubilair in de gracht gooiden, was het leven ook makkelijker voor de politici om daarin mee te gaan. Pas in 1969 werden de studentenacties harder met de bezettingen van universitaire gebouwen in Tilburg en Amsterdam. Een jaar later was de studentenbeweging verdwenen. Eerst geradicaliseerd, toen uiteengevallen. Over bleven de Mao-aanhangers.

‘Slachtoffer versus slechterik’

Zo zal het ook gaan met de studentenprotesten van mei 2024. Politici kiezen voor de veilige verhaallijn dat alles vooral de schuld is van buitenlandse terroristen; de politie die het harde werk moet doen en de schoonmakers die de rommel moeten opruimen, zullen terecht op steeds meer sympathie kunnen rekenen. Verstandige studenten zullen instemmen met prof. Jessica Roitman die deze week schreef: ‘De universiteiten staren in een morele afgrond die ze zelf hebben gecreëerd. Dit gebeurt er als activistische academici complexe problemen behandelen als een simpele zaak – als een kwestie van slachtoffer versus slechterik’.

Niemand heeft tijd en talent om zelf meningen te vormen over alles wat speelt. We moeten wel afgaan op betrouwbare experts. Studenten zullen leren dat het dan niet slim is om af te gaan op wat universiteitsbestuurders opdringen over Israël, over Gaza, of over CO2 en dat we allemaal vegetariër moeten worden. Dat is een ware plaag geworden. Zie bijvoorbeeld in één minuut de massieve indoctrinatie in de hal van het Hoofdgebouw van de Vrije Universiteit. Tot slot nog een keer Prof Roitman van diezelfde Vrije Universitein:  ‘Om ons uit deze afgrond te redden, is hernieuwde inzet nodig voor het hoofddoel van de universiteit: het ontdekken en delen van kennis’.  

Eduard Bomhoff is oud-hoogleraar economie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, Nyenrode en Monash University. In 2002 was hij vicepremier in het eerste kabinet-Balkenende.   

Het zijn de donateurs die Wynia’s Week mogelijk maken. Doet u al mee? Doneren kan op verschillende manieren. Kijk HIER . Hartelijk dank!