De prijzen stijgen sneller dan de lonen
De Nederlandse overheid zorgt goed voor zichzelf, maar minder goed voor haar burgers. Onder het kabinet RutteDrie komt het weer niet tot meer koopkracht, omdat de supermarktprijzen en de energierekeningen sneller stijgen dan de lonen. De lastendruk is onder RutteDrie naar een recordhoogte gestegen, met begrotingsoverschotten en snel dalende staatsschuld tot gevolg. Maar ondertussen zakt de economie al weer in, nog voordat de burgers van Nederland eindelijk van de groei kunnen profiteren.
Het is weinig bekend, maar Nederland is zo’n beetje de inflatiekampioen van de Europese Unie. Alleen in sommige Oost-Europese landen zijn er ook hoge prijsstijgingen. De hoge Nederlandse prijsstijgingen – op jaarbasis bijna 3 procent in april – zijn vrijwel helemaal te wijten aan belastingverhogingen van het kabinet RutteDrie.
Zonder de hogere prijzen van voedsel en energie zou de Nederlandse inflatie op het Europese gemiddelde van 1,5 procent hebben gezeten. En de cao-lonen, die stijgen ook wel wat – maar de (bijna) 3 procent halen ze zeker niet. De werknemers van Nederland gaan er op dit moment gemiddeld dus niet op vooruit: ze boeren juist achteruit.
De hogere btw op voeding (van 6 naar 9 procent) zorgden voor een prijsstijging van 3,6 procent, in vergelijking met twaalf maanden eerder. En de energieprijzen stegen, grotendeels door de hogere belastingen en heffingen voor klimaatmaatregelen, met zelfs 11,6 procent. Zo’n prijsstijging was nergens in de beschaafde wereld te bekennen. Buiten Europa (in de VS, Canada, Australië en Zuid-Korea bijvoorbeeld) dalen de energiekosten zelfs!
De staat is er vooral voor zichzelf
De Nederlandse regering maakt het leven dus duurder voor de eigen burgers, maar zit zelf op rozen. Minister van Financiën Wopke Hoekstra (CDA) hield vorig jaar 11,4 miljard euro over. En dat ondanks het feit dat de ambtenarensalarissen zijn verhoogd, de zorgkosten zijn gestegen en ook de contributie voor de Europese Unie fors omhoogging in 2018.
Het begrotingstekort van de eerste kabinetten-Rutte is in hoog tempo omgeslagen in een begrotingsoverschot van 1,5 procent van het bruto nationaal product (bbp). Er komt als gevolg van belastingverhogingen en de tot dusver bloeiende economie zoveel geld binnen bij Hoekstra, dat het IMF er van uitgaat dat de Nederlandse overheidsschuld al in 2023 onder de 40 procent van het bbp zal zakken.
Die 40 procent, dat is de naar verhouding laagste overheidsschuld in de meer dan twee eeuwen van het Koninkrijk der Nederlanden. Dat is op zich mooi, natuurlijk. Maar het steekt wel heel erg schril af tegen de besteedbare inkomens in Nederland. Die groeien al sinds de eeuwwisseling per saldo niet, of nauwelijks. En dat steekt weer schril af tegen de periodieke halleluja-verhalen van achtereenvolgende kabinetten, zeker ook van het kabinet RutteDrie. Dat kabinet kwam er twee jaar geleden na verkiezingscampagnes waarin juist het verbeteren van de economische positie van de burgers centraal stond.
In werkelijkheid groeien de collectieve lasten – de belastingen, accijnzen, heffingen en premies – onder RutteDrie dit jaar gewoon verder. Zoals die collectieve lasten onder de Rutte-kabinetten steeds zijn gestegen: eerst om het begrotingstekort weg te werken en zo bij Brussel in de smaak te vallen, nu ook om geld binnen te halen voor de torenhoge klimaatpretenties van het kabinet. En overigens ook omdat de zorgkosten niet in de hand worden gehouden.
Nederland is een lastenkampioen
Zo is de collectieve lastendruk in Nederland een stuk hoger dan het gemiddelde van de ontwikkelde landen, zoals de OESO die berekent. Dat gemiddelde ligt op 34,2 procent van het bbp. In 2011, toen het eerste Rutte-kabinet net regeerde, was het nog 35,9 procent. Maar dit jaar, in 2019, stijgt de collectieve lastendruk in Nederland naar een record voor de laatste kwart eeuw, te weten naar 39,6 procent.
De inkomstenbelasting mag dit jaar dan wat lager zijn, maar dat weegt niet op tegen de hogere btw, de hogere accijnzen op bijvoorbeeld tabak, de hogere energiebelasting, de hogere opslag voor windmolens en zonneparken, de hogere bpm, de duurdere ziektekostenverzekering en de hogere werknemerspremies. De hogere lasten voor energie en premies voor werknemers stijgen volgend jaar, in 2020, volgens het staande kabinetsbeleid overigens gewoon verder. En al die hogere lasten voor de Nederlandse burgers zijn het gevolg van doelbewust kabinetsbeleid. Geen minister, geen coalitiepoliticus die er voor kan wegduiken.
Omgerekend in euro’s van 2019 komt de stijging van de collectieve lasten onder de Rutte-kabinetten neer op een totaal van afgerond 30 miljard euro extra lasten per jaar, gerekend in euro’s van 2019 en in vergelijking met 2011, het eerste volle Rutte-jaar. De 8 miljoen Nederlandse huishoudens zijn nu dus per jaar 3750 euro meer kwijt dan in het begin van de Rutte-tijd.
Nu hebben bedrijven ook een deel van de hogere lasten voor hun rekening genomen, volgens de Raad van State 45 procent van het totaal. Zo berekend zijn de collectieve lasten onder de Rutte-kabinetten voor een gemiddeld huishouden nog altijd meer dan 2000 euro per jaar omhoog gegaan. Het mag zo zijn dat de inkomstenbelasting onder RutteDrie nu een beetje daalt, maar ondertussen is RutteDrie nog altijd èn lastenkampioen èn inflatiekampioen. Nederlanders hebben onder Rutte per saldo en per persoon geen 1000 euro lastenverlaging gekregen, maar 1000 euro lastenverhoging. En dan moeten de hoge en verplichte kosten voor duurdere stekkerauto’s en gasloze woningen nog komen. Wie dat mag gaan betalen is nog onduidelijk.
Nu laat de economie het er ook nog bij zitten
De voortgaande lastenverhogingen onder RutteDrie zijn extra zuur, omdat alle tekenen er op wijzen dat de goede jaren alweer aan het wegebben zijn. Waar de economie in 2017 nog met 2,9 procent groeide en vorig jaar met 2,5 procent, is de prognose voor dit en volgend jaar al gezakt naar ongeveer 1,5 procent. Voor de daarop volgende jaren gaat het kabinet uit van een groei van slechts iets meer dan 1 procent.
Toen het slecht ging met de overheidsfinanciën – in de jaren 2012-2013, vooral – werden de lasten verhoogd, met toen ook al extra prijsstijgingen tot gevolg. En met als gevolg dat de toch al slecht draaiende economie extra werd afgeknepen, met onder meer extra werkloosheid en stagnerende inkomens tot gevolg.
Toen de economie daar in de jaren 2014-2019 van herstelde, hadden de burgers daar van zullen profiteren, zo luidden de beloftes. Het kwam er niet van, want de nog steeds stijgende collectieve lasten roomden de koopkracht af. En nu het – misschien, zeggen we met een slag om de arm – wellicht alsnog zou kunnen komen, die verbetering van de besteedbare inkomens, nu zakt de economie weer in, waardoor de burgers van Nederland de eerdere beloftes wederom op hun buik kunnen schrijven. Zelfs de bedaarde Raad van State wordt het te dol, die steeds maar voortgaande lastenverzwaringen onder de Rutte-kabinetten. De kabinetsadviseurs willen dat althans een deel van het begrotingsoverschot wordt ingezet voor lastenverlichting.
Ondertussen heeft het kabinet RutteDrie de begroting van volgend jaar al vastgesteld, en wel in de ministerraad van 26 april. Hoe die begroting er uit ziet is echter geheim – dat krijgen wij als burgers van Nederland pas over vijf maanden te horen, op Prinsjesdag.
Maar premier Mark Rutte vertelde na afloop van de bewuste ministerraad al wel ‘dat we ons moeten blijven voorbereiden op economisch slechtere tijden’. En inderdaad, die lijken er aan te komen. Sterker nog, die lijken al begonnen. De economie zakt al weer in, nog voor de koopkracht van de burgers van de goede jaren heeft kunnen profiteren.