Hoe joodse vluchtelingen werden geschoffeerd door de Nederlandse regering in Londen
Spectaculaire ontsnappingen van joodse vluchtelingen aan de nazi’s. Ruziënde jonkers en baronnen in dienst van Hare Majesteit Wilhelmina. Ontluisterend antisemitisme in de hoogste diplomatieke kringen. Halfhartig optreden van de Nederlandse regering in Londen, dat vele joden onnodig het leven heeft gekost.
Niet voor niets heet het boek dat het tekortschietende vluchtelingenbeleid van de ministersploeg in ballingschap in de schijnwerpers zet De vlucht wordt duur betaald. In plaats van de omvangrijke goudvoorraden aan te spreken voor de opvang van vluchtelingen, deed de regering een beroep op fondsen van met name joods-Amerikaanse particulieren. Dat ging om vele miljoenen. Ook de Amerikaanse Quakers maakten grote bedragen over aan de vluchtelingenkampen.
De regering in Londen daarentegen beschouwde haar bijdrage aan de kosten van de joodse vluchtelingen niet als een gift, maar als een lening. De berooide overlevenden ontvingen na de bevrijding dan ook een brief met het verzoek hun ‘schulden’ aan de Nederlandse staat terug te betalen.
Drie jaar Jappenkampen
Onderzoeksjournalist Loes Gompes werkte meer dan tien jaar aan een reconstructie van de vlucht van twee joodse families. Het eerste verhaal gaat over de lotgevallen van de familie van haar grootvader Ben Gompes. Hij was een arme diamantbewerker, geboren in Amsterdam en werkzaam in Antwerpen.
Ben Gompes had Hitlers Mein Kampf gelezen en aarzelde niet. Met elf familieleden, onder wie zijn zoons Michel (de oom van de auteur) en Simon (haar vader) vertrok Gompes onmiddellijk na de Duitse inval. Vanuit een vluchtelingenkamp in Toulouse kwamen ze via Lissabon en Kaapstad na een reis van anderhalf jaar aan in Batavia.
Een maand later, op 7 december 1941, vernietigden de Japanners de Amerikaanse vloot op de marinebasis Pearl Harbor, op Hawaï. Kort daarop volgde de Japanse bezetting van Nederlands-Indië. Dat betekende voor de familie Gompes ruim drie jaar internering in diverse Jappenkampen, met alle ontberingen van dien.
‘De atoombom redde ons leven’, concludeerde Simon Gompes. Maar voordat ze met het hospitaalschip Oranje via Port Said en Southampton naar Amsterdam konden reizen, kregen ze nog te maken met de bersiap, de opstand van de dood en verderf zaaiende pemoeda’s. De bizarre situatie deed zich voor dat de Nederlanders in de kampen door hun Japanse beulen beschermd moesten worden tegen militante Indonesische jongeren.
Het tweede vluchtverhaal gaat over de familie van Willem Schpektor. Hij werd geboren in Brest-Litovsk en was samen met zijn ouders geëmigreerd naar Amsterdam. Hij werkte in het confectiebedrijf van zijn schoonvader dat niet minder dan driehonderd werknemers telde.
Willem en Greet Schpektor, hun zoon Herman en hun dochter Inez, vluchtten op 13 juli 1942 vanuit Amsterdam met de trein naar Bergen op Zoom. Dat was net op tijd. Precies een dag later werden bij een razzia zevenhonderd Amsterdamse joden opgepakt.
Met behulp van passeuse ‘tante Jeanne’, lid van het Joods Verdediging Comité, een belangrijke joodse verzetsorganisatie in België, wisten ze ongedeerd via Brussel Parijs te bereiken. Verstopt in hondenhokken in een goederentrein reisden ze dwars door het bezette deel van Frankrijk het ‘vrije’ Vichy-Frankrijk binnen.
Buiten de gebaande paden
Op 24 juli 1942 kwam de familie Schpektor in Lyon aan, waar ze onderdak vond in een hotel. Na Pearl Harbor was de vluchtroute richting Nederlands-Indië afgesloten. De Nederlandse autoriteiten in Suriname en Curaçao wisten al sinds 1940 met succes de komst van joodse vluchtelingen te ontmoedigen. Daar kwam nog bij dat de Schpektors aan de juiste papieren geholpen moesten worden om de Portugese havenplaats Vigo te bereiken.
Vichy-Frankrijk werd intussen alsnog door de nazi’s bezet. In Lyon werd het dan ook steeds gevaarlijker; in augustus vond er een razzia plaats. Op 11 november 1942 werd de Frans-Duitse grens door de Duitsers afgesloten, waarna enkele honderden joodse vluchtelingen op transport werden gesteld. Evacuatie kon nog alleen illegaal via een passeur over de Pyreneeën plaatsvinden.
Loes Gompes ontdekte dat het vooral de onbezoldigde consuls waren, particulieren met geld en connecties, die zorgden voor de juiste papieren en voor fondsen. Zij waren niet bang buiten de gebaande paden te opereren. Zo ook bij het Office Neerlandais in Lyon, het belangrijkste adres voor vluchtelingen als de Schpektors.
Loes Gompes licht toe: ‘Het was van groot belang voor de vluchtelingen om hun joodse achtergrond administratief weg te werken. Hiertoe maakten de medewerkers van het Office echte Franse identiteitskaarten. Mensen met een typisch joodse naam kregen een andere. In plaats van joods kwam achter godsdienst protestant, katholiek, luthers, adventist of mormoons te staan (…) Voor het vervolg van de reis hadden de vluchtelingen bovendien geldige paspoorten nodig. Deze werden gemaakt door de medewerkers van de “valse-paspoortencentrale” in het huis van Sally Noach in Lyon aan de Avenue Lacassagne.’
Sally Noach was een joodse handelaar in zijden stoffen en Perzische tapijten. Hij was uit Brussel gevlucht naar Lyon, waar hij in dienst trad van het Nederlandse consulaat. Noach investeerde veel geld en tijd aan etentjes met officieren van justitie, griffiers, rechters, politiemensen en gevangenisdirecteuren. Zo kwam hij er achter hij hoe je aan schaarse voedselbonnen kon komen en waar vluchtelingen veilig ondergebracht konden worden. Noach wist zelfs gevangengenomen vluchtelingen vrij te krijgen.
Omdat de regering in Londen onvoldoende over de brug kwam, betaalde Noach uit eigen zak mee en sprak hij zijn netwerk van handelaren, diamantairs en rijke vluchtelingen aan. Directeuren van Franse vestigingen van Nederlandse bedrijven als Philips deden in hun rol als consul hetzelfde.
De diplomatieke kaste faalde
Dit particulier initiatief redde vele joden het leven, maar werd door de Nederlandse diplomatieke kaste met lede ogen aangezien. Jonkheer van Lennep sprak over de joodse vluchtelingen als ‘het buitengewoon onaantrekkelijk genre van onze meeste réfugiés’. Jonkheer van Lidt de Jeude had het over ‘verwaande jodenbengels’. Graaf van Bylandt was iets genuanceerder: ‘Ik ben helemaal geen antisemiet, maar als de minister een Jood tot gezant wilde benoemen, dan zou ik dat hem sterk moeten ontraden’.
Minister Van Kleffens probeerde vanaf maart 1942, dus na de bezetting van Nederlands-Indië door de Japanners, een nieuwe vluchtroute naar Suriname te openen. Premier Gerbrandy zag daar weinig in. Van Kleffens bleef aandringen, maar de contacten tussen Londen en Suriname lagen maandenlang stil.
In juli deelde Gerbrandy de ministerraad mee dat er 60.000 joden uit Nederland naar de concentratiekampen zouden worden gedeporteerd. Het schokkende bericht leidde niet tot haast; pas op 16 november 1942 zou een eerste schip vanuit Vigo richting Jamaica vertrekken.
Geen visum voor de VS
Onder de 174 passagiers bevond zich ook de familie Schpektor. Het verblijf Jamaica ervoeren ze als een lange vakantie. Maar via Cuba wilde Willem Schpektor New York – zijn gedroomde eindbestemming – bereiken.
Vanuit Kingston vlogen ze eind december 1943 met Pan American Airways naar Havanna. Schpektor vroeg drie keer een visum aan voor de Verenigde Staten, maar dat werd steeds geweigerd. Niet zozeer omdat hij onvermogend was – integendeel – maar vermoedelijk omdat hij in Brest-Litovsk was geboren. De Koude Oorlog wierp zijn schaduwen vooruit.
Met het vrachtschip Nijkerk kwam de familie Schpektor vanuit Cuba in februari 1946 aan in het koude natte Nederland.
Loes Gompes: De vlucht wordt duur betaald. De oorlogsgeschiedenis van twee joodse families,
Alfabet Uitgevers, 360 pagina’s, € 23,99.
Hans Wansink is historicus en journalist en publiceert over boeken in Wynia’s Week. Hij was redacteur van NRC Handelsblad, Intermediair en de Volkskrant.
Wynia’s Week verschijnt ook dit jaar 104 keer met even onafhankelijke als broodnodige berichtgeving. Plus video’s en podcasts. De donateurs maken dat mogelijk. Doet u mee? Hartelijk dank!