Van handelsland naar klimaatkampioen: al anderhalve eeuw doen ze op Economische Zaken met alle modes mee
De overtuiging van de demissionaire regering dat miljarden aan belastinggeld ervoor kunnen zorgen dat zowel staal (door Tata) als chipmachines (door ASML) tot nut van het algemeen in Nederland geproduceerd blijven worden, noopt tot een terugblik op de steeds wijzigende visie op hoe de overheid om moet gaan met het bedrijfsleven.
Onder het motto ‘nomen est omen’ valt deze ontwikkeling het best te volgen. Het begon in 1877 met de vorming van een apart departement, genaamd ‘Waterstaat, Handel en Nijverheid’ dat beleidsterreinen ging bestrijken die tot dan toe onder Binnenlandse Zaken vielen. Dat ‘waterstaat’ in de naam voorop stond, was niet toevallig, maar wel net te laat. Op 9 maart 1872 was het eerste stoomschip de Nieuwe Waterweg afgevaren, die Rotterdam met de zee verbond. En in 1876 was het Noordzeekanaal klaar, dat de haven van Amsterdam ontsloot. De oeroude handelsstromen kwamen weer op gang.
Per 1905 werd de naam van het departement dan ook veranderd in Landbouw, Nijverheid en Handel. Landbouw bleef de belangrijkste vorm van bedrijvigheid.
Snelle naamwisselingen
De komst van het algemeen kiesrecht maakte dat de regering zich ook ging bemoeien met werkgelegenheid. Een daartoe in 1918 opgericht apart ‘Ministerie van Arbeid’ werd in 1923 samengevoegd met dat voor Landbouw, Nijverheid en Handel. De combinatie heette nu: ‘Ministerie van Arbeid, Nijverheid en Handel’. (In datzelfde jaar publiceerde Willem Elsschot zijn roman Lijmen over de verwikkelingen rond een wereldtijdschrift met bijna dezelfde naam.)
Landbouw ging weer terug naar Binnenlandse Zaken. De Eerste Wereldoorlog had immers laten zien hoe belangrijk eigen voedselvoorziening is. Daarom werd in 1927 ook met de aanleg van de Wieringermeerpolder begonnen. Volgens het oorspronkelijke plan zou die polder pas worden aangelegd als de Afsluitdijk was voltooid. Maar omdat Nederland grote behoefte had aan landbouwgrond werd de aanleg versneld.
Toen kwamen de grote economische crisis en de Tweede Wereldoorlog. De ontstane verwarring bij beleidsmakers is merkbaar uit de elkaar snel opvolgende naamwisselingen van het ministerie. In 1932 werd een ‘Ministerie voor Economische Zaken en Arbeid’ gevormd dat in 1933 al weer werd gesplitst in één voor Economische Zaken en één voor Sociale Zaken. In 1937 werd ‘Economische Zaken’ echter weer ‘Handel, Nijverheid en Scheepvaart’.
Onder Duits bewind bleef er weinig scheepvaart over. In 1944 werd de nieuwe naam daarom het ‘Ministerie voor Handel, Nijverheid en Landbouw’. Meteen na de bevrijding werd die organisatie weer gesplitst in het ‘Ministerie voor Handel en Nijverheid’ en een urgent belangrijk ‘Ministerie voor Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening.’ (De landbouw werkte toen nog op paardenkracht. Pas met de Marshallhulp zou de tractor komen.)
In 1946 verdwenen de termen handel en nijverheid. Economie was een echte tak van wetenschap en beleid geworden dankzij de introductie van maatstaven als het Bruto Nationaal Product (BNP). De in 1913 opgerichte Nederlandsche Handels-Hoogeschool te Rotterdam had in 1939 zijn naam al veranderd naar Nederlandse Economische Hogeschool (en heet sinds 1973 Erasmus Universiteit). Het ministerie kreeg in 1946 als nieuwe naam ‘Ministerie van Economische Zaken’ (EZ) en zou meer dan een halve eeuw zo blijven heten.
Eerst had het ministerie te maken met het ‘verlies van Indië’ dat erg mee bleek te vallen. De regering hoefde slechts de monetaire rust bewaren terwijl tussen 1945 en 1965 een industriële revolutie plaatsvond waarin Philips, Werkspoor, Stork, OGEM, de textielfabrikanten en scheepswerven gigantische aantallen mensen werk boden.
De ondergang van RSV was een keerpunt
Vervolgens gingen de lonen omhoog en verschoof de productie naar Japan en andere Aziatische landen. Import van goedkope gastarbeiders kon het tij niet keren. Hoezeer Economische Zaken dat ook probeerde met exportsteun, regionale steun, steun aan individuele bedrijven, steun aan hele sectoren zoals de scheepsbouw of investeren in nieuwe veelbelovende bedrijven via de Maatschappij voor Industriële Projecten.
Een ommekeer in beleid kwam in 1983 met de ondergang van het scheepsnieuwbouwconcern Rijn-Schelde-Verolme (RSV). De Tweede Kamer besloot tot een parlementaire enquête naar de vraag hoe het mogelijk was dat het bedrijf, dat miljarden overheidssteun had ontvangen, toch failliet kon gaan.
Inmiddels kennen we het antwoord. Bedrijven zijn tijdelijke organisaties, opgericht om een activiteit uit te voeren die op dat moment geld oplevert. Omstandigheden veranderen, concurrenten worden beter, technische inzichten wijzigen. Bedrijven leven daarom meestal korter dan mensen. (Dat is ook de reden waarom collectieve pensioenvoorzieningen juridisch altijd buiten het bedrijf worden geplaatst.)
Financiële steun van de overheid aan bedrijven is daarom hooguit palliatieve zorg.
Sinds 1983 leek het dan ook gedaan met de voorheen zo grote macht van het Ministerie van Economische Zaken. Steun via ‘technolease’ aan Philips (1993) en Fokker (1994) was een laatste oprisping. Het waren de collega’s van het Ministerie van Financiën die nu de toon zetten. Onder PvdA-ministers gaven zij via het opkopen van banken en het reguleren van de financiële sector, de relatie tussen overheid en bedrijfsleven vorm.
Maar in 2010 krabbelde EZ weer op, als een aangeslagen bokser in de ring. Het ministerie wist de resten van Landbouw tot zich te trekken en benutte ook de herrezen misvatting dat de overheid de economie kan vernieuwen. In dat jaar kregen we het ‘Ministerie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie’. Beleidsmatig waren handel en nijverheid nog slechts schimmen uit het verleden.
Tegenkrachten bleken echter sterk. In 2012 kwam er weer een gewoon ‘Ministerie van Economische Zaken’ dat onder VVD-minister Henk Kamp – op het tegenwerken van een overnamebod op AkzoNobel en het extra opendraaien van de aardgaskraan na – niet veel om handen had.
Een strategische machtsgreep
Maar toen gebeurde het! In de formatie van 2017 vond een strategische machtsgreep plaats. EZ werd het een ‘Ministerie van Economische Zaken en Klimaat’ met als minister Eric Wiebes (VVD), die na een carrière in de advieswereld jarenlang als ambtenaar op het departement had gewerkt.
Alles wat EZ in het verleden voor Waterstaat, Handel, Nijverheid, Landbouw of Scheepvaart had proberen te doen, viel in het niet bij de nieuwe plannen, die weer deden denken aan Elsschots roman. De hele Nederlandse economie moest op de schop. Voor de werkgelegenheid? Neen. Voor de internationale concurrentiepositie? Neen. Nederland ging onder leiding van het Ministerie van Economische Zaken het wereldklimaat afkoelen.
En snel ook. In juni 2018 lag er een wetsvoorstel en in 2019 was de Klimaatwet aangenomen. Daarna kon verder zonder lastige bemoeienis een overeenkomst worden gesloten tussen allerlei belangenorganisaties en bedrijven die tegen betaling de verbouwing van Nederland zouden uitvoeren: het zogeheten ‘klimaatakkoord’.
Geld speelde geen rol meer en het was nu het Ministerie van Financiën dat als een aangeslagen bokser in de touwen hing. Financiën kwam op economisch terrein niet verder dan een slap tegenstootje, toen minister Hoekstra begin 2019 nog stiekem aandelen Air France-KLM kocht om in Parijs meer voor het zeggen te krijgen. Dat bleek een kostbare blunder.
Vervolgens wist Financiën maar net aan boord te blijven van het in de miljoenennota van 2020 aangekondigde Nationaal Groeifonds. Dat wil eenmalig investeren in projecten die bijdragen aan de economische groei. Financiën praat mee, maar de directeur van het fonds zit bij EZ.
Eric Wiebes kon op 15 januari 2021 met een gerust hart zijn ministerie verlaten. Hij keerde als partner terug bij McKinsey, waar hij klanten adviseert op het gebied van de energietransitie.
Handel en nijverheid zoeken het hazenpad
Intussen blijft de regering handelsland Nederland duwen in de richting van het klimaatkampioenschap zonder prijzen, terwijl actiegroepen flankerende ‘klimaatrechtszaken’ voeren tegen Shell, ING, KLM en Ahold. Wat nog resteert aan handel en nijverheid zoekt angstig een hazenpad.
Ik weet niet hoe het ‘Ministerie van Economische Zaken en Klimaat’ over twintig jaar zal heten, maar ik ben er voorstander van om het vakgebied ‘economie’ weer, net als vroeger, ‘staathuishoudkunde’ te noemen. Dat geeft beter aan waar het allemaal om gaat.
Paul Frentrop was achtereenvolgens journalist, bankier, ondernemer, pensioenbeheerder, hoogleraar en politicus – tot juni 2023 als zelfstandig lid van de Eerste Kamer.
Wynia’s Week verschijnt 104 keer per jaar met even onafhankelijke als broodnodige berichtgeving. De donateurs maken dat mogelijk. Doet u mee? Hartelijk dank!