Wie spreekt nog de taal van de natuur?
De meeste organismen passen zich aan hun omgeving aan. De mens niet. Net als de bever en de termiet is hij meer geneigd zijn natuurlijke omgeving om te vormen naar zijn wensen dan zichzelf te onderwerpen aan de eisen die de omgeving stelt.
Voor de Nederlander geldt dit meer dan voor andere mensen. ‘God schiep de aarde, behalve Nederland, want dat deden de Nederlanders zelf,’ luidt de gevleugelde uitdrukking. Maar voor de hele mensheid geldt dat die altijd met twee grote tegenkrachten heeft moeten worstelen: de natuur en andere mensen.
De natuur bracht hitte, koude, overstroming, ziekte en ongedierte. Andere mensen konden dieven, invallers, heersers of gewone bemoeiallen zijn.
Natuur werd akker, tuin of park
Natuur werd door de mens in cultuur gebracht. Hij wilde organisatie in zijn omgeving. Geen wildernis. Hij maakt natuur tot akker, tuin of park. Ook relaties met andere mensen maakt hij graag voorspelbaar. Sociale spanningen beteugelde de mens daarom via het ‘civilisatieproces’, dat web van omgangsvormen dat is gemunt en beschreven door de socioloog Norbert Elias (1897-1990).
De politiek richtte zich de afgelopen eeuwen voornamelijk op dat civilisatieproces. Met de natuur hadden Nederlanders steeds minder van doen. Aan het begin van de finale inkadering, bij de transitie van turf naar steenkool, stichtten in 1838 enkele heren onder de naam Natura Artis Magistra een dierentuin om stadsbewoners iets van de natuur te laten zien.
In datzelfde Artis richtten schoolmeesters Jac. P. Thijsse en Eli Heimans in 1905 de Vereeniging tot Behoud van Natuurmonumenten op, omdat de gemeente Amsterdam het Naardermeer had aangewezen als vuilnisstort. Het jaar daarop kochten ze het Naardermeer en zo ontstond het eerste natuurreservaat van Nederland (Amsterdam stortte zijn vuil elders). Dat was in de tijd dat de rijksoverheid nog een premie van 2,50 gulden uitbetaalde voor iedere gedode zeehond.
Maar de natuur is een wispelturige leermeester. In 2023 hielden Artis-medewerkers op de Amsterdamse Canal Parade borden in de lucht met voorbeelden van seksuele diversiteit in de natuur. En afgelopen zondag was de tramhalte Artis Sperrgebiet vanwege de opening van het Nationaal Holocaustmuseum. Voor dit betoog is relevant dat de term ‘natuurreservaat’ niet vaak meer wordt gebruikt. Die heeft plaats gemaakt voor een woord dat meer ruimte laat voor beleid: we spreken nu van ‘natuurgebied’.
Misschien omdat het woord ‘natuurreservaat’ al in 1916 was geanalyseerd door Sigmund Freud. ‘Natuurreservaat is de materiële pendant van wat we in het geestelijk domein fantasie noemen,’ schreef hij in zijn Vorlesungen zur Einführung in die Psychoanalyse. Daar heeft hij gelijk in: een natuurreservaat is natuurlijk geen natuur. Het is een gebied waar de mens bepaalde soorten planten en dieren in leven laat. Natuur daarentegen is per definitie ‘wild’. ‘Natuurbeheer’ is een contradictio in terminis.
Het verlangen naar ongerepte natuur is een vreemd nieuw verschijnsel. Het paradijs was voor de mens juist geen natuur. In den beginne was het een tuin, te Eden. Sindsdien wil de mens ook de rest van de aarde omschoffelen, voorzien van een vrijbrief van God: ‘Wees vruchtbaar en wordt talrijk; vervult de aarde en onderwerpt haar.’ (Genesis 1: 28). En zo geschiedde.
Moefloen of wolf: we moeten kiezen
Dat geen gebied nog natuur is nadat de mens zich er mee heeft bezig gehouden, bewijst de geschiedenis van ons grootste ‘natuurgebied’. In 1868 was de wolf uitgeroeid in Nederland. Zes jaar eerder, in 1862, was te Rotterdam Anton Kröller geboren. Die kwam te werken bij het Rotterdamse cargadoorsbedrijf Wm H. Müller & Co en trouwde in 1888 met Helene Müller, de dochter van de baas. Kröller bouwde het bedrijf uit tot een enorm conglomeraat en zichzelf tot misschien wel de rijkste man van Nederland. Dat liet hij zien ook. Hij kocht de hele Hoge Veluwe als jachtgebied. Volgens zijn biografe Ariëtte Dekker hield hij eigenlijk niet van jagen, maar wilde hij rijkdom ten toon spreiden om zo gemakkelijker geld te kunnen aantrekken.
Hoe dat ook zij, in 1912 importeerde Anton Kröller enkele moeflons (kleine wilde schapen) uit Corsica en zette die uit op de Veluwe. De moeflon is de enige grazer die zaailingen van de grove den eet. Deze leverancier van grenenhout was in de negentiende eeuw veel aangeplant op zandverstuivingen. Zoals we nog heide hebben omdat schapen het gras tussen de heideplanten aten, waardoor de heide niet dichtgroeide met gras, zo voorkwam de moeflon dat de Veluwe één uniform dennenbos werd. Een eeuw lang leefden meer dan tweehonderd van die beesten op de Veluwe. Maar sinds de komst van de wolf in 2021 zijn er geen moeflons meer te vinden en kan de grove den woekeren.
De mens moet kiezen: wolf en duister dennenbos of moeflon en gevarieerd terrein. Hij kan cultuur maken, maar geen natuur.
Toch bemoeit de overheid zich steeds intensiever met ‘de natuur.’ Aangezien die geen natuur, maar wel woorden kan creëren, valt dit streven slechts via de taal te volgen. Dat pad voert ons langs beleidswoorden die dikwijls misleidwoorden blijken. Zo zijn windparken geen parken en zonneweiden geen weiden. De talige toe-eigening van grotere stukken natuur begon met de term ‘natuurcompensatie’. Moest de Westerschelde worden uitgebaggerd dan verminderde ambtelijk gezien de hoeveelheid ‘natuur’, maar door de nabijgelegen Hertogin Hedwigepolder onder water te zetten zou weer evenveel ‘nieuwe natuur’ zijn toegevoegd. Freud zou geen moeite hebben om dit denken te duiden.
Misschien daarom is ook de term ‘natuurcompensatie’ alweer achterhaald. ‘Natuurherstel’ is het nieuwe sleutelwoord. Volgens de Europese Commissie verkeert 80 procent van de natuur ‘in slechte staat.’ De eind vorige maand door het Europees Parlement aangenomen Verordening Natuurherstel bepaalt dat alle lidstaten uiterlijk in 2030 ten minste 30 procent van alle natuur moeten hebben ‘hersteld’. In 2040 moet dat 60 procent zijn, uit te breiden tot 90 procent in 2050. Dit alles op basis van een heilig geloof in de onjuiste veronderstelling dat goede bedoelingen zullen leiden tot goede uitkomsten.
En de bestuurlijke ambities stoppen niet bij ‘natuurherstel’. Inmiddels is de minister van de Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit bij wet verplicht om een programma voor ‘natuurverbetering’ vast te stellen. (Maar niet een programma voor verbetering van de landbouw of de voedselkwaliteit).
Uitblinkende natuurkundigen
Kan de mens de natuur verbeteren? Kan een Nederlandse minister dat? Zo ja, is die verbeterde natuur dan nog natuur?
Deze vragen brengen ons aan het einde van onze literaire wandeling. Daar vinden we het oudste woord dat met ‘natuur’ begint: natuurkunde. Het is rond 1600 ingevoerd door de geniale Bruggeling Simon Stevin. Toen drie eeuwen later de hectares ‘natuurmonumenten’ zich begonnen uit te breidden, traden enkele uitblinkende Nederlanders in zijn sporen.
Hendrik Lorenz won de Nobelprijs voor Natuurkunde in 1902 samen met Pieter Zeeman. Timmermanszoon Johannes Diderik van der Waals kreeg die Nobelprijs in 1910. Drie jaar later, in 1913 ging de prijs naar Heike Kamerlingh Onnes, die zijn laboratorium in Leiden tot de koudste plek op aarde had gemaakt. Veertig jaar later, in 1953, kreeg Frits Zernike die prijs voor zijn uitvinding van de fasecontrastmicroscoop. In 1984 ontving Simon van der Meer de prijs (samen met Carlo Rubbia) voor de ontdekking van het W-boson en het Z-boson. En in 1999 won Gerard ’t Hooft samen met Martinus Veltman de Nobelprijs voor de Natuurkunde voor het ophelderen van de kwantumstructuur van elektrozwakke interacties.
Laat nieuwe talenten bloeien
In deze fiere rij mag Henri van ‘t Hoff niet ontbreken. Die was van jongs af geïnteresseerd in plantkunde, maar werd door de Universiteit van Utrecht argwanend bekeken omdat hij op zijn proefschrift de logo’s van zijn favoriete kroeg en studentengezelschap had gezet. Hij won in 1901 echter de eerste Nobelprijs voor Scheikunde. En onze laatste hoop in deze bange dagen is boerenzoon Ben Feringa. Hij won in 2016 de Nobelprijs voor Scheikunde voor de ontwikkeling van moleculaire machines.
Deze wetenschappers bestudeerden de natuur, de werkelijkheid. Onze tocht door de taal toonde dat de overheid zich de laatste decennia steeds meer bemoeit met gefantaseerde ‘natuur’ hoewel nergens in de grondwet staat dat ‘de natuur’, echt of bedacht, onderwerp van zorg is voor de regering. Zelfs niet in artikel 21. Gelukkig maar, want dan zou de overheid zich tegen vele burgers moeten keren. Dat moet geen overheid doen.
Wel past het de regering om te streven naar verbetering van het niveau van de natuur- en scheikunde in Nederland. Dan kunnen nieuwe talenten bloeien, die ons de taal van de natuur beter leren begrijpen.
Paul Frentrop was achtereenvolgens journalist, bankier, ondernemer, pensioenbeheerder, hoogleraar en politicus – tot juni 2023 als zelfstandig lid van de Eerste Kamer.
Wynia’s Week verschijnt 104 keer per jaar met even onafhankelijke als broodnodige berichtgeving. De donateurs maken dat mogelijk. Doet u mee? Hartelijk dank!