Elke eerstejaars student zou zich schamen voor het malicieuze onderzoek naar NPO-misstanden
Door Michiel de Vries*
Op de laatste dag van januari verscheen onder de titel Niets gezien, niets gehoord en niets gedaan het onderzoeksrapport van de Onderzoekscommissie Gedrag en Cultuur Omroepen (OGCO). Ondertussen heeft een veelheid aan tv-programma’s, kranten, en andere media de uitkomsten van het rapport bediscussieerd. Hieronder volgt een recapitulatie. Die maakt duidelijk dat wat ik in mijn boek Kapot. Hoe vilein is de deugindustrie? aan misstanden beschreef, in het OGCO-onderzoek helaas nog is overtroffen.
De aanleiding voor het onderzoek was een artikel in de Volkskrant van 25 november 2022 met meldingen van misstanden bij De Wereld Draait Door, de succesvolle talkshow van Matthijs van Nieuwkerk. Het onderzoeksprotocol van de OGCO stelt dan ook: ‘Op basis van het Instellingsbesluit richt het onderzoek van de Commissie zich op ervaren grensoverschrijdend gedrag, de systemische oorzaken van het voortduren van dergelijk gedrag en de invloed van bestaande werkwijzen en organisatiecultuur op deze oorzaken.’
In strijd met het eigen protocol
Als je het rapport leest is hiervan helaas geen sprake. Een normale eis aan onderzoek is dat het feitenmateriaal bevat waarmee duidelijk wordt wie, wat, wanneer heeft gedaan binnen welke context. Dat geeft de commissie zelf ook aan in haar protocol. Maar het rapport kenmerkt zich door stilzwijgen hierover. Er staan de meest afschuwelijke citaten in, maar zonder context.
Dat is relevant, omdat juist deze uitspraken het nieuws over het rapport domineerden. De onderzoekers suggereren – door het grote en gekleurde lettertype en de vooraanstaande plaats in het rapport – dat de in de citaten beschreven gebeurtenissen centraal staan. Dat is niet het geval. Nergens in het rapport komt er ook maar iets van terug. De uitspraken blijven in het luchtledige hangen.
In haar protocol stelt de commissie ook: ‘De interviews worden niet ingezet om persoonsgericht feitenonderzoek te verrichten naar het handelen dan wel nalaten van bepaalde personen met als doel het verzamelen van relevante feiten die nodig zijn om te beoordelen of dat handelen of nalaten als verwijtbaar is aan te merken.’ Dat was in een tv-interview met Martin van Rijn, voorzitter van de onderzoekscommissie, ook het verweer tegen de kritiek dat er geen wederhoor was toegepast.
Maar hoewel het onderzoek dus zogenaamd niet persoonsgericht was, wordt in het rapport wel negatief geoordeeld over ‘de presentator’ van DWDD en ‘de voormalig directeur video van de NPO’. Dat is tegenstrijdig als iedereen weet welke namen er achter die functies schuilgaan. Het is het een of het ander: of je doet persoonsgericht onderzoek en noemt man en paard, of je doet niet-persoonsgericht onderzoek en benoemt dan ook niemand als schuldige. Het één zeggen en het ander doen, is malicieus.
Hoezo ‘niet persoonsgericht’?
Het protocol stelt ook: ‘Voorafgaand aan de vaststelling van het definitieve onderzoeksrapport legt de Commissie het concept voor aan betrokkenen die door bevindingen erin kunnen worden geraakt of daartegen bedenkingen zouden kunnen hebben.’
Dat is nagelaten, omdat de commissie-Van Rijn zegt dat het geen persoonsgericht onderzoek was. Maar je kunt toch niet volhouden dat Matthijs van Nieuwkerk en Frans Klein door dit onderzoek niet zijn geschaad. Dat was wél het geval en daarmee was het per definitie persoonsgericht onderzoek en hadden zij voorafgaand aan de publicatie ‘het concept’ moeten kunnen inzien, samen met de informatie uit gespreksverslagen. Dat is niet gebeurd en ook dat is malicieus. In de woorden van de commissie zelf valt het zelfs onder grensoverschrijdend gedrag, namelijk ‘sabotage’ in de betekenis van ‘belangrijke informatie bij iemand weghouden’.
Voor het onderzoek van de commissie-Van Rijn zou iedere goede journalist zich schamen, schreefGerry van der List in EW. ‘Hoor en wederhoor toepassen, feiten checken, aan waarheidsvinding doen: daarvan is geen sprake.’
Het is nog erger: ook eerstejaarsstudenten zouden zich voor dit onderzoek schamen. De hoofdconclusie is dat driekwart van alle NPO-medewerkers grensoverschrijdend gedrag heeft meegemaakt. Maar die conclusie volgt niet uit het onderzoek. Martin van Rijn rept over 2500 respondenten die een vragenlijst hebben ingevuld. Maar dat is niet conform de waarheid. Het onderzoek is gebaseerd op twee enquêtes. Eén waarin medewerkers en oud-medewerkers mochten aangeven hoe het de laatste twaalf maanden met grensoverschrijdend gedrag binnen de NPO was gesteld en één met vragen over vóór die tijd. De eerste enquête werd ingevuld door ongeveer 2000 mensen en wie dat wilde mocht ook de tweede invullen.
Maar als je enquêteonderzoek doet, moet je je ervan verzekeren dat mensen zo’n enquête niet meerdere keren invullen om zo de uitkomsten te beïnvloeden, of dat zij vrienden vragen om de enquête ook in te vullen terwijl die wellicht helemaal niet bij de NPO hebben gewerkt. Daar moet je veiligheidsmaatregelen voor nemen.
Web surveys zijn slecht beveiligd tegen het meermaals invullen van dezelfde vragenlijst. In dit geval werden mensen zelfs expliciet uitgenodigd tot het invullen van twee enquêtes die alleen verschillen in de periode waarover de vragen gaan. Dat hebben iets van 500 mensen gedaan. In totaal gaat het dan niet om 2500 respondenten zoals Van Rijn stelde, maar om 1500 unieke respondenten en 500 mensen die beide enquêtes hebben ingevuld. Ik lees in het rapport niets over een mogelijke beveiliging die dit type probleem voorkomt.
Geen voorzichtigheid met percentages
Wel lees ik dat de commissie zelf over de respondenten zegt: ‘Het is aannemelijk dat het bij de respondenten gaat om een specifieke groep die ervaringen heeft gehad.’ Als je dat weet, dan is het statistische advies om zeer voorzichtig te zijn met het geven van percentages, want die zijn vrijwel zeker vertekend. Of je vertrouwt dat de uitkomsten een representatief beeld geven en geeft die uitkomsten zonder enig voorbehoud, of je vertrouwt de uitkomsten niet en geeft ze niet of onder voorbehoud. De OGCO commissie trekt zich van deze logica weinig aan. Zij geeft aan dat het aannemelijk is dat de resultaten vertekend zijn, maar geeft ze tegelijkertijd wel zonder enige restrictie.
Ook zijn uitkomsten afhankelijk van de wijze waarop je de vragen opstelt. Als je vraagt ‘poetst u uw tanden ook drie keer per dag?’ zullen veel meer mensen dat aantal aangeven, dan wanneer je vraagt, ‘hoe vaak poetst u dagelijks uw tanden?’
In dit geval werd aan de (oud-)medewerkers gevraagd: ‘Hoe vaak bent u in de afgelopen 12 maanden doelwit of getuige geweest van één of meerdere van de onderstaande vormen van gedrag?’ met als antwoordcategorieën onder meer ‘roddelen, kwaadspreken’, ‘belachelijk maken’ en ‘verbaal geweld’.
Een dergelijke vraag kent twee problemen. In de vraag staat ‘doelwit of als getuige’. Dat leidt ertoe dat één incident verwordt tot meerdere incidenten, omdat meerdere mensen dat incident benoemen, de een als doelwit en anderen als getuige. De onderzoekster van het OGCO gaf hier in NRC Handelsblad het label ‘sociale feiten’ aan: om te rechtvaardigen dat een onderzoeker één gebeurtenis waarbij negen getuigen zijn als tien gebeurtenissen classificeert. Als dat haar logica is, dan moet ze zich schamen. Je vraagt je in de rede af waarom er niet twéé vragen zijn gesteld: ‘Hoe vaak bent u doelwit geweest?’ en ‘Hoe vaak bent u getuige geweest?’.
Het valt trouwens mee dat een kwart van alle ondervraagden geen van de onderscheiden vormen had meegemaakt. Ikzelf heb nog nooit in een organisatie gewerkt waar niet werd geroddeld. Die ‘vorm van grensoverschrijdend gedrag’ blijkt de meest voorkomende vorm te zijn. Twee derde van de respondenten noemt dit. De andere vormen worden steevast door minder dan een kwart van de respondenten genoemd.
Expres geen onderscheid
Ontluisterend was hoe de OGCO-onderzoekster in NRC de vraag beantwoordde of je de ernst kan betwijfelen als twee derde van het benoemde gedrag ging over roddelen en niet over meer serieuze zaken. Het antwoord? ‘Wij hebben expres geen onderscheid gemaakt omdat het ons niet te doen is om wat er precies is gebeurd, maar hoeveel mensen er last van hadden.’
Maar naar ‘last hebben van’ is in de enquête niet gevraagd. De onderzoekster ging zichzelf vervolgens tegenspreken: ‘De ernst van een incident (-) gaat er ook om wie het doet, hoe vaak het wordt herhaald en wat voor impact het heeft op de organisatie’. Maar waarom is dát dan niet onderzocht?
Mag ik – gegeven al deze kritiekpunten – nogmaals zeggen dat het voor de twee genoemde functionarissen waarvan iedereen de naam weet en die van dit onderzoek schade hebben ondervonden, niet slechts een vilein, maar ook een malicieus en ondermaats onderzoek is? Of is die conclusie zelf grensoverschrijdend, want belachelijk makend?
Wynia’s Week viert het vijfjarig bestaan. Wynia’s Week wordt mogelijk gemaakt door de vrijwillig betaalde abonnementen van de lezers, kijkers en luisteraars. Doet u al mee – ook in 2024?
Michiel de Vries is hoogleraar Bestuurskunde aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Hij is auteur van het bij Uitgeverij Blauwburgwal verschenen boek ‘Hoe vilein is de deugindustrie’ .