Waarom kijken West-Europese leiders en EU-excellenties neer op Polen en Hongarije?

MarkGeleyn 20-1-24 DEF
Sint-Stephanuskathedraal in Boedapest. Beeld: budapest.org.

Door Mark Geleyn*

Waarom kijken West-Europese leiders en EU-excellenties neer op Polen en Hongarije? De Belgische oud-diplomaat Mark Geleyn heeft een idee.

‘Van Stettin aan de Baltische Zee tot Triëst aan de Adriatische Zee, is een ijzeren gordijn neergelaten, dwars door het Europese continent.’  Zo sprak Winston Churchill in maart 1946 tijdens een toespraak op een hogeschool in Fulton, Missouri. Die breuklijn, met muren, prikkeldraad en wachttorens, bepaalde het Europees strategisch landschap bijna een halve eeuw lang.

Tot in 1989 de muur werd neergehaald, het prikkeldraad opgerold, de wachttorens afgebroken. Een nieuw tijdperk van verzoening, samenwerking en optimisme werd ingezet. Heel Europa was blij. Maar er bleven andere breuklijnen lopen: breuklijnen tussen de liberale democratieën van West-Europa en de Midden-Europese naties die in 1989 vanonder de communistische betonlaag waren gekropen en in een beloftevolle, maar bedrieglijke geopolitieke context belandden. Die breuklijnen waren van culturele en emotionele aard en zij gaan tot ver in de geschiedenis terug.

Neerbuigendheid en rancune

Die geschiedenis kende glorieperioden, zoals het Polen van de Jagiellonen of de verfijnde beschaving onder de Habsburgse monarchie. Die geschiedenis kende ook gruwelen zoals de Duitse volkenmoord op Joden, op Polen, op zigeuners, zoals de massale klassenmoorden door de Sovjets, de gedwongen volksverhuizingen van Balten, Polen en Duitsers of de Trianon-vernedering van de Hongaren. Dat liet diepe littekens na in het collectieve denken van de Midden-Europese volken. Maar ook in de relaties tussen West- en Midden-Europa zijn er diepe littekens: de restanten van hoopvolle verwachtingen en van bittere teleurstellingen.

De apocalyptische dimensie van mensenleed dat Midden- en Oost-Europa in de twintigste eeuw doormaakten, is West-Europa bespaard gebleven. West-Europeanen zijn zich amper bewust van wat zich in Midden- en Oost-Europa heeft afgespeeld en hoe dat alles nog weegt op de mentaliteit in die landen. In West-Europa is er sowieso weinig empathie voor de Midden-Europese naties, wel een grote mate van neerbuigendheid bij westerse regeerders tegenover die wirwar van lastige volkeren met hun onmogelijke talen. Op hun beurt hebben Midden-Europese volken rancunes opgekropt omwille van ontgoochelingen uit het verleden.

Die rancunes dateren niet van na 1989, maar gaan een heel stuk in de geschiedenis terug. Keer op keer werden de belangen van landen als Polen, Hongarije en Tsjechoslowakije genegeerd in het voordeel van ‘goede verstandhoudingen’ met de Russische Sovjets. Keer op keer konden ze rekenen op de sympathie en ‘morele steun’, maar keer op keer werden hun protestbewegingen en opstanden zonder tussenkomst van het Westen door de Sovjets gewelddadig in de kiem gesmoord.
 
De ervaringen uit dat dramatische verleden tekenen het denken van nu. Na de communistische ontworteling van hun samenlevingen, zochten de Midden-Europese volken opnieuw houvast in de vroegere cultuurpatronen, in het christelijk geloof en in de eigen natie als eerste kader van solidariteit. Ook speelt de reflex om zich, na de onderdrukking door Moskou, als soeverein land niet opnieuw door het buitenland te laten voorschrijven hoe ze moeten leven.

Niet in de hemel, maar in Brussel

Dat verleden verklaart ook waarom die staten in de jaren negentig frenetiek zochten naar een strategisch dak boven het hoofd, en dus naar de bijstandsgarantie van artikel 5 van de NAVO. Wel moesten Balten en Polen ontgoocheld vaststellen dat Russische delegaties al vόόr hen op de NAVO in Evere ontvangen waren en dat zij zelf pas later uitgenodigd werden. Die eeuwige westerse gevoeligheid voor Russische belangen…

Maar goed: met een zwaar geladen emotionele rugzak vol herinneringen en ontgoochelingen, konden de Midden-Europese landen lid worden van de NAVO en de EU. Maar zij belandden niet in de hemel, maar in Brussel.

Nationale reflex als verwerpelijke ontsporing

West-Europese landen hebben na de oorlog een heel ander parcours afgelegd: een parcours van integratie. De vaders van de Europese gedachte ging het om verzoening, om het overwinnen van oude vijandschappen, om het herstel van het mensbeeld en een herbronning van de christelijke inspiratie van de Europese beschaving. Die wil om Europa één te maken, te integreren, hoorde daarbij. Die wil was zo uitgesproken dat een nationale reflex vaak als voorbijgestreefd afgedaan werd, zelfs als een verwerpelijke ontsporing uit het voorbije verleden. Het resultaat was dat de lidstaten belangrijke aspecten van hun soevereiniteit overdroegen aan supranationale instanties.

Er ontstond een supranationale administratie van hooggeschoolde, hoogbetaalde ambtenaren, met een uitgesproken liberaal levensbeeld, zonder binding met land, geloof, traditie, met een beroepsethos dat neerkijkt op het nationale. De nieuwe lidstaten uit Midden-Europa beschouwen zij als staten ‘die nog veel te leren hebben’, die nog niet keurig meelopen in de pas van het liberalistisch progressivisme.

Daarnaast waren er in West-Europa bevreemdende mentaliteitsveranderingen aan de gang, waar sommige Midden-Europese lidstaten het heel moeilijk mee hadden. Het liberale denkmodel, dat de westerse samenlevingen begon te monopoliseren, maakte de moraal ondergeschikt aan een verabsoluteerde individuele autonomie. Dat denkmodel bleek nefast voor de idealen die de vaders van Europa zich gesteld hadden.

Religie moest verdwijnen uit de res publica. Het liberalisme gold voortaan als enig mogelijke politieke filosofie. Liberalisme en individuele autonomie waren ook de brandstof voor een seksuele revolutie die het gezin en de christelijke moraal zou aantasten, die de natuur van de mens als manipuleerbaar beschouwt, en die nu begonnen is aan de seksualisering van het kind. De West-Europese samenleving ontspoorde.

Hervorming gerechtelijk apparaat in Polen

Het scherpst hebben Polen en Hongarije zich afgezet tegen dit op hol geslagen maatschappijmodel. Beide landen kozen bewust voor een samenlevingsmodel dat voorrang verleent aan het gezin, aan het Godsbesef en aan de natie. Zij kozen voor de terugkeer van the strong gods.

Daarmee kwam het onvermijdelijk tot een botsing met het politieke denken in West-Europa en bij de EU-instellingen, in ‘Brussel’. Het conflict met Warschau spitste zich toe op de controle over de rechterlijke macht. De regering Morawiecki wilde doen wat de Duitsers na 1989 hadden gedaan: de rechterlijke macht zuiveren van communisten. Daarvoor was een hervorming van het gerechtelijk apparaat nodig. Het Europees Hof van Justitie zag die hervorming als een inbreuk op de rechterlijke onafhankelijkheid. Het Pools grondwettelijk hof benadrukte bovendien dat de Poolse wet voorrang had op EU-verdragen. Zijn Duitse tegenhanger vindt dat ook, maar gaat subtieler te werk: het ‘toetst’ EU-recht aan Duits recht.

‘Antihomowet’ in Hongarije

Hongarije streeft nadrukkelijk het herstel na van een ouderwetse christendemocratie, geworteld in Europese tradities, wil prioriteit voor de natie en geen afstand van soevereiniteit aan een supranationaal ‘imperium’. Het wil de immigratie tot een minimum beperken. Boedapest stemde ook voor een wet op kinderrechten die verbiedt dat homoseksualiteit en genderoperaties in scholen en tv aan minderjarigen getoond worden. In West-Europa heet dat dan een ‘antihomowet’. Hongarije werd ervan beschuldigd de vrijheid van pers, universiteiten en ngo’s te beknotten, lgbt-rechten te schenden en immigranten te weigeren.

Liberalisme geen synoniem voor rechtsstaat

Tegen deze twee lidstaten zetten de liberale West-Europese staten, gesteund door de EU-ambtenarij, twee zware wapens in: de beschuldiging van schending van de rechtsstaat en het inhouden van miljarden aan cohesiefondsen als drukmiddel. Het inzetten van het concept rechtstaat toont aan hoe het politieke denken vergiftigd is door een liberale democratie die aanspraak maakt op een monopolie van legitieme autoriteit, die zichzelf ziet als de enig aanvaardbare politieke filosofie en die zich identificeert met de rechtsstaat.

Dat is een grondig foute visie. Liberalisme is geen synoniem voor rechtsstaat. Democratie staat niet gelijk aan liberalisme. Er zijn wel degelijk legitieme alternatieve politieke filosofieën, zoals de christendemocratie of de sociaaldemocratie. Hongarije noemt zich bij monde van premier Orban een christendemocratie zoals die in West-Europa nog tot voor 25 jaar gold. Het gaat hier dus niet om een juridisch geschil, maar om een politiek conflict tussen twee botsende maatschappijvisies.

Er gaapt nog een andere grote kloof door Europa. In het omarmen van het liberale gedachtengoed verwierpen de West-Europese politiek, academische wereld, media en intelligentsia, de metafysische basis van de rechtsorde, die was overgeërfd vanuit het Jodendom, Hellas, Rome en de middeleeuwse christelijke synthese. Juist nu die metafysische basis, na de ravage van een halve eeuw communisme, in Midden-Europa opnieuw ontdekt wordt.

Atheïstische stoottroepen

Tekenend voor die kloof is de manier waarop het godsbesef in de grondwetten wel of niet is ingeschreven. De Europese Grondwet verwijst niet naar God. Van 2003 tot 2007 liep daarover een scherp debat, in nationale parlementen en in de Europese Raad. Het waren president Chirac en kanselier Schröder die zich tegen een nominatio Dei verzetten. Het grof gevecht lieten ze over aan de Belgische liberalen Verhofstadt en Michel, die dat met gusto deden en zich als atheïstische stoottroepen gedroegen.

Het is op dat niveau, dat van het goddelijke, dat de kern van de nijd van het West-Europees liberalisme voor landen als Polen en Hongarije moet worden gezocht.

Dit artikel verscheen op 18 januari op doorbraak.be.

*Mark Geleyn is voormalig directeur-generaal op Buitenlandse Zaken en ambassadeur van België in Israël en in Duitsland.

Wynia’s Week verschijnt 104 keer per jaar met even onafhankelijke als broodnodige berichtgeving. De donateurs maken dat mogelijk. Doet u mee? Hartelijk dank!