Radicale vormen van actievoeren zijn zielige pogingen van alfa’s om relevant te zijn
Als we de heftige meningenstrijd over 7 oktober, Hamas, Gaza, de Palestijnen, het IDF en Netanyahu even platslaan tot ‘voor of tegen Israël zijn’, dan tekent zich een verbazingwekkende tweedeling af: academici die weten wat een differentiaalvergelijking is, zijn vóór Israel, degenen die dat niet weten, zijn tegen Israël.
Dat weten we sinds op Columbia University in New York twee open brieven gepubliceerd werden waarop het wetenschappelijk personeel kon intekenen. De ene brief plaatste ‘7 oktober’ in context, zoals dat nu heet: Hamas zou een verzetsbeweging zijn die, begrijpelijkerwijs, niet kieskeurig kan zijn in zijn gerechtvaardigde acties tegen 75 jaar bezetting door Israël. De andere brief bevatte een ondubbelzinnige veroordeling van de terroristische acties van Hamas. Ondertekenaars konden invullen aan welke faculteit ze verbonden waren, en dat leverde deze verdeling op:
Pikant detail
STEM (science, technology, engineering, and mathematics) is wat we hier de bèta-wetenschappen noemen. Die faculteiten veroordelen vrijwel unaniem Hamas. Daarentegen kan Hamas op brede steun rekenen in de faculteiten der sociale wetenschappen en der letteren.
De verbluffende beelden van rellende hordes die op Amerikaanse universiteiten anti-semitische leuzen schreeuwen en zich solidair verklaren met Hamas, zijn dus vrijwel uitsluitend afkomstig van staf en studenten in die faculteiten. Pikant detail is, dat de helft van de studenten die de leus ‘From the river to the sea’ scanderen, desgevraagd geen idee heeft dat dit gaat over de rivier de Jordaan en de Middellandse zee.
Het lijkt me geen gewaagde veronderstelling, dat meer dan de helft van die Israël-haters nooit op een kaart heeft gekeken waar Gaza ligt. En dan neem ik nog aan, dat de meesten van hen wel Israël op de wereldkaart zouden kunnen aanwijzen, waar ik evenmin m’n hand voor in het vuur steek.
Waarom lopen juist academici in ‘softe’ vakken als psychologie, pedagogie, filosofie en genderstudies massaal achter religieus intolerante, vrouwonderdrukkende, homofobe terroristen aan? En waarom moeten de nerds, die nogal eens worden weggezet als onempathisch en wereldvreemd, daar niets van hebben?
Geflirt met gewelddadige extremisten
Eigenlijk is er weinig nieuws onder de zon. In de jaren zestig en zeventig waren veel universiteiten linkse bolwerken, waar het bestuderen van de werken van Karl Marx door de staf verplicht gesteld was, waar het geflirt met uiterst gewelddadige extremisten als de Baader-Meinhof groep endemisch was, en waar de regimes van Mao Tse Tung, Pol Pot en zelfs de DDR van Erich Honecker op warme belangstelling mochten rekenen. Want in die landen was tenminste ons verrotte kapitalistische systeem een beslissende slag toegebracht.
Inmiddels zit de XR-beweging op hetzelfde doodlopende spoor. Tussen alle demonstraties, sit-ins en bezettingen door was er in die tijd nauwelijks nog tijd om te studeren of college te geven. Althans, zo leek het, omdat dit de luidruchtige, beeldbepalende minderheid was.
Nerds hadden het te druk
Ondertussen werd er door de nerds aan de bèta-faculteiten gewoon doorgewerkt. Die hadden het te druk voor die aanstellerij, en werden net als altijd competente wiskundigen, natuurkundigen, artsen en ingenieurs. Daar hebben we mede aan te danken dat Nederland – nu nog wel – een gezond, welvarend, technisch hoogontwikkeld land is.
Maar wat hebben al die shag rokende, in spijkerpak gestoken Mao-apologeten van toen ons opgeleverd? Toen die na een jaar of tien, twaalf waren afgestudeerd in de dialectiek van het lompenproletariaat, kwamen ze in het openbaar bestuur terecht. Daar hebben we dus bestuurders als Paul Rosenmöller (studie sociologie) en Frans Timmermans (studie Franse letteren) aan overgehouden.
De scènes van protesten en intimidatie van joodse studenten op Amerikaanse universiteiten liegen er niet om. Een heilig vuur lijkt de pro-Palestina actievoerders te bezielen. Maar zou het toch zo kunnen zijn, dat vrijwel alleen studenten letteren en sociale wetenschappen zo activistisch zijn, omdat die naast hun studie tijd zat hebben, en nerds niet?
Het is overduidelijk, dat bèta- en medische studenten veel harder moeten werken dan de rest. Voor hen is studeren vanaf het eerste jaar een full time -baan. Sommige studiegenoten van mij die in het Leidse Kamerlingh Onnes Laboratorium langlopende experimenten bij lage temperaturen deden, moesten elke twaalf uur terug naar het lab om de vloeibare stikstof in hun apparatuur bij te vullen. Dag en nacht, ook in het weekend.
Minder vatbaar voor hysterie
Bèta-promovendi die eens echt meters willen maken met hun onderzoek, slapen soms op een bank of matrasje in het lab naast hun opstelling en werken 18 uur per dag door. Is er ook maar één student in de letteren of sociale wetenschappen die zoveel uren maakt?
Als je het zo druk hebt met concreet, veeleisend werk, ben je allicht minder vatbaar voor de hysterische uitwassen van het permanente actievoeren op Amerikaanse universiteiten. De oorlog in Gaza is een bloedserieuze zaak, daarover geen misverstand, maar ook anderen hebben er al vaak op gewezen, dat er de afgelopen jaren nog veel bloediger oorlogen gevoerd zijn, ook tegen moslims, zoals in Syrië en Jemen, waar geen student voor uit z’n bed gekomen is.
Doevakken en praatvakken
Het permanente activisme aan Amerikaanse universiteiten, dat zoals te doen gebruikelijk ook overwaait naar Europa, is al veel langer aan de gang dan 7 oktober, maar ging dan over buiten alle proportie opgeklopte gender- ras- en transgevoeligheden. Je kan je niet aan de indruk onttrekken, dat Israël, zeker voor studenten zonder moslim-achtergrond maar met te veel vrije tijd en te weinig parate kennis, gewoon de volgende rode banier is om met oogkleppen op achteraan te lopen.
Niettemin zal ‘geen tijd’ niet het hele antwoord zijn op die tweedeling in activisme. Die loopt namelijk grotendeels parallel met de tweedeling tussen doevakken en praatvakken. Ingenieurs máken echt dingen: bruggen, schepen, stuwdammen, vliegtuigen. Medici maken echt mensen beter. Natuurkundigen en wiskundigen hebben, onder veel meer, het hele digitale tijdperk bedacht, ontworpen en uitgerold, samen met de ingenieurs. Wat zij nalaten spreekt voor zichzelf, en elke student in die vakken is er van doordrongen dat hij of zij deel uitmaakt van die traditie.
Niet, dat dit per definitie een zegen voor de mensheid is. Richard Feynman, de beroemde natuurkundige die meewerkte aan de atoombom, was extatisch nadat hij bij de eerste testexplosie in de woestijn van New Mexico aanwezig was geweest. Was het niet fantastisch, zo dacht hij toen, dat zoiets mogelijk bleek, puur door wat hij en zijn collega’s bedacht hadden? Later ging hij daar heel anders over denken, maar de euforie van het moment is begrijpelijk.
Maar waar moeten afgestudeerden in een praatvak euforisch van worden? Maken psychologen echt mensen beter? Is er één socioloog die de maatschappij aantoonbaar verbeterd heeft? Welk praktisch probleem is ooit door filosofen opgelost? Het gangbare antwoord is dan, dat het daar niet om gaat in de sociale wetenschappen, laat staan de letteren. Die vertegenwoordigen een eigenstandige culturele waarde.
Dat moge zo zijn, maar ik kan me niet voorstellen dat het bij geen van die cultuurdragers knaagt: hoe succesvol je ook bent in je carrière, uiteindelijk zijn het alleen maar praatjes die je maakt, ook als die gedrukt staan in een veel geciteerd wetenschappelijk artikel. Schouderklopjes van collega praatjesmakers steken toch wat bleek af tegen een succesvolle raketlancering, het te water laten van een mammoettanker of constateren dat het door jou mede ontworpen ChatGPT in een paar maanden de wereld verovert.
Leer een echt vak
Er is maar één manier waarop praatjes de maatschappij ingrijpend kunnen veranderen: door op te roepen tot protest, tot actie, met als uiterste consequentie: revolutie. De enige filosoof die dit ultieme succes kan claimen, is Karl Marx geweest. Maar hij heeft op de universiteit vele navolgers gehad. Telkens staan studentenleiders op die de revolutie prediken, desnoods door de heersende klasse uit de weg te ruimen. Dat was bijvoorbeeld de route van Ulrike Meinhof, studente sociologie aan de universiteit van Marburg in de jaren vijftig, en er zijn vele anderen geweest.
Zeker de meer extreme en bizarre vormen van actievoeren aan universiteiten en voor Extinction Rebellion kun je ook zien als pathetische pogingen om relevant te zijn, omdat die actievoerders eigenlijk wel beseffen dat ze met hun kennis en vaardigheden het verschil voor de maatschappij niet gaan maken.
Zou best een goede therapie tegen radicalisering en klimaatdepressie kunnen zijn: leer een echt vak.
Wetenschapsjournalist Arnout Jaspers schreef De Stikstoffuik, het boek dat ontleedt hoe Nederland in de handen van activistische ecologen raakte en zichzelf zo als enige land ter wereld een ‘stikstofcrisis’ bezorgde. Jaspers publiceert iedere zaterdag zijn column in Wynia’s Week.
Wynia’s Week wordt mogelijk gemaakt door de vrijwillig betaalde abonnementen van de lezers, kijkers en luisteraars. Doet u al mee? Doneren aan Wynia’s Week kan HIER. Hartelijk dank!