Met de bestrijding van ‘verkeerde’ standpunten over immigratie wil het al 30 jaar niet lukken
Nooit is zo emotioneel gereageerd op een verkiezingsuitslag als vorige week. Hoe kunnen we die mensen helpen? Door de Handleiding ter bestrijding van extreemrechts te herlezen. Dat is een dun maar leerzaam boekje dat bijna dertig jaar geleden werd geschreven door Chris van der Heijden en Leon de Winter. Het opent met de zin: ‘We hebben extreemrechts te lang doodgezwegen, zo lang dat haar kreten nu van alle kanten klinken.’
Toen deze woorden in 1994 werden opgeschreven, waren de frontsoldaten van nu nog jong en zorgeloos. Jesse Klaver was acht jaar oud. Rob Jetten zeven. Geert Wilders was beleidsmedewerker bij de VVD en zou pas vier jaar later Tweede Kamerlid worden voor die partij
Handleiding ter bestrijding van extreemrechts is opgezet als een dialoog van de auteurs met een fictief persoon die extreemrechtse opvattingen huldigt. In de inleiding lezen we: ‘In dit boekje hebben we tien standpunten van extreemrechts tegen het licht gehouden. We laten zien dat die standpunten onzinnig zijn, gebaseerd op onjuiste feiten of voortkomen uit denkbeelden die leiden tot een autoritaire en onvrije samenleving.’
Het Nederlanderschap als mythe
Voor de mensen die vandaag de dag extreemrechtse opvattingen willen bestrijden is het nuttig om te kijken hoe dat dertig jaar geleden werd aangepakt. Wat ging goed? Wat kan beter?
Het eerste extreemrechte standpunt dat wordt weerlegd is dat Nederland voor de echte Nederlanders zou moeten zijn. Daar brengen de auteurs tegen in: ‘Een Nederlander is iemand met een Nederlands paspoort. Uw idee van Nederlanderschap is een negentiende-eeuwse mythe. Pas in die tijd ontstond de gedachte van het “Nederlandse volkskarakter”. U verdedigt een tweehonderd jaar oud bedenksel.’
Het tweede foute extreemrechtse standpunt is dat bij de toedeling van huizen en uitkeringen Nederlanders voorrang zouden moeten krijgen. Daar brengen de auteurs tegen in: ‘Van de mensen die in Nederland een uitkering krijgen behoort de meerderheid tot de oorspronkelijke Nederlanders.’ En: ‘In geen enkel Europees land werden in de afgelopen jaren zoveel nieuwe woningen voltooid als in Nederland. In 1990 waren dat er bij ons bijna 7 per duizend inwoners. In Duitsland waren het er nog geen 4 per duizend inwoners.’
Dat er procentueel meer buitenlanders dan Nederlanders werkeloos zijn, is helemaal niet erg. ‘Een beter bewijs dat “buitenlanders” niet worden voorgetrokken is nauwelijks denkbaar. Want als ze door de staat zouden worden voorgetrokken, zouden ze allemaal een baan hebben.’
Zo werd extreemrechts al in 1994 op basis van harde cijfers en logische argumenten met de mond vol tanden gezet.
Nederland is vol, probeert extreemrechts nog. Ook die misvatting werd moeiteloos weerlegd: ‘U haalt twee woorden door elkaar: vol en druk. Hier en daar is het druk in Nederland. Maar het is ook druk in Parijs, Londen, New York. Vergeleken met deze andere “urbane gebieden” is Nederland opvallend leeg en rustig.’
Vergelijkingen met nazi’s
Behalve cijfermatig is extreemrechts zo ook taalkundig in de hoek gedreven. Hij gebruikt de verkeerde woorden. Na cijfers en taal volgen de morele argumenten. In 1990 had Mike Godwin vastgesteld dat als een discussie maar lang genoeg duurt, een van de deelnemers geheid een keer een vergelijking met de nazi’s maakt. De auteurs bewezen zijn gelijk. In 1994 krijgen de zorgen van extreemrechts over werkgelegenheid in het boekje als antwoord: ‘Volledige werkgelegenheid bestond in het Nazi-rijk, omdat iedereen zich opofferde voor de oorlogsindustrie.’
De extreemrechtse klacht dat buitenlanders geld kosten, wordt weer cijfermatig neergesabeld: ‘In totaal wordt 97 miljard aan sociale voorzieningen betaald. Het aandeel voor de buitenlanders bedraag hierin naar schatting, naar boven afgerond, 10 miljard. In totaal betalen alle werkenden 141 miljard gulden loonbelasting en premies. 8% hiervan wordt door zgn. buitenlanders betaald. Afgerond naar beneden wordt dus rond de 10 miljard door “buitenlanders” opgebracht. Dit zijn voorzichtige schattingen: vermoedelijk brengen ze net zoveel op als ze kosten. Maar zelfs als ze meer kosten dan is het bedrag relatief gering.’
Als extreemrechts te berde brengt dat de grenzen dicht moeten voor asielzoekers, is de reactie van de auteurs ook cijfermatig. ‘Ze komen hier helemaal niet massaal binnen. In 1991 werd er precies 21.615 verzoeken gedaan en weren er 14.544 afgewezen. Van de geaccepteerden kreeg een zeer kleine minderheid, 775 personen de A-status.’
Ze komen met een wedervraag: ‘Vindt U niet dat een land de taak heeft mensen te helpen die echt in nood verkeren?’ Extreemrechts antwoordt: ‘Als ze bijvoorbeeld uit Afrika komen? Nee.’ Daarop krijgt hij een sneer terug die vooruit loopt op de debatteerstijl van Sigrid Kaag: ‘Uw wereldbeeld is het onze niet. Voor u zijn mensen niet gelijkwaardig. Voor ons wel.’ En daarmee wordt dit hoofdstuk afgesloten.
Zo gaat het boekje verder. Heeft extreemrechts klachten over criminaliteit onder buitenlanders, dan krijgt hij te horen: ‘99,96%van oorspronkelijke Nederlanders zit niet in de gevangenis. Bij allochtonen is dat percentage 99,72%. Een verschil van 0,24%. Dit is de enige juiste manier om het criminaliteitscijfer onder zgn. buitenlanders te bekijken.’
Wat kun je nog inbrengen tegen de enige juiste manier van kijken? ‘U zwaait maar met cijfers,’ roept de denkbeeldige extreemrechtse discussiepartner nog vertwijfeld. Hij wordt van repliek gediend met: ‘Beter met cijfers dan met knuppels. Stemmen voor extreemrechts betekent steun voor een groep racisten die buitenlanders tot zondebok maken om de aandacht – en hun onmacht – van de werkelijke problemen af te leiden.’
De pech om lawaaierige buren te hebben
‘Wat die werkelijke problemen ook zijn, ze laten ons barsten,’ zo luidt de laatste poging van extreemrechts. Dat had hij niet moeten zeggen. ‘Pardon? U neemt het de overheid kwalijk dat u de pech heeft lawaaierige buren te hebben maar bedenkt niet dat het dezelfde overheid is die u een gesubsidieerde woning in Almere toewijst. De overheid is geen tovenaar die elk individueel probleem kan oplossen. De verzorgingsstaat is niet almachtig. Zij probeert redelijk te zijn. En die redelijkheid vraagt zij ook van haar burgers.’
De cijfers uit 1994 zijn niet meer up to date. In Amsterdam is bijvoorbeeld nog maar één op de drie jongens en meisjes onder de vijftien van Nederlandse afkomst. Jan van de Beek, die nauwgezet zou berekenen dat een statushouder de staat gemiddeld 800.000 euro kost, was in 1994 nog slechts een 16-jarige scholier.
Maar drie decennia lang werden bovenstaande redeneringen uitgedragen. Wierd Duk zei eind vorig jaar over de mensen die nog steeds op deze manier extreemrechts bestrijden: ‘Zij zijn volkomen blind voor hun eigen intolerantie en hun totalitaire reflexen. En zij doorzien niet wat hun dédain en hun makkelijke gesmijt met pejoratieven teweeg brengen bij die meerderheid: een steeds sterker wordende afkeer van de gevestigde orde. Ik waarschuw daar al tijden voor: als je behoudende Nederlanders blijft wegzetten als “racist”, “xenofoob” of “rechts-extremist” komt al die haat ooit als een boemerang bij je terug.’
Paul Frentrop was achtereenvolgens journalist, bankier, ondernemer, pensioenbeheerder, hoogleraar en politicus – tot juni 2023 als zelfstandig lid van de Eerste Kamer.
Wynia’s Week verschijnt 104 keer per jaar met even onafhankelijke als broodnodige berichtgeving. De donateurs maken dat mogelijk. Doet u mee? Hartelijk dank!