Met de roze migratiebril van Hein de Haas is het makkelijk problemen wegwuiven
‘Er is geen bewijs dat immigratie de levensvatbaarheid van de verzorgingsstaat aantast.’
Deze uitspraak is te vinden in het vorige week verschenen boek Hoe migratie echt werkt, met als ondertitel Het ware verhaal over migratie aan de hand van 22 mythen. Auteur is de sociale wetenschapper Hein de Haas, tegenwoordig verbonden aan de Universiteit van Amsterdam (UvA).
De auteur presenteert zich als een objectieve waarnemer die staat boven de partijen in het immigratiedebat. En zoals de ondertitel aangeeft, ziet hij het als zijn taak om wat hij beschouwt als mythen die in dat debat de ronde doen, te ontkrachten. Bovenstaand citaat betreft Mythe 9 van de 22.
Het boek van Hein de Haas is niet toegesneden op de Nederlandse situatie
Een complete recensie over dat boek van ruim 500 bladzijden valt buiten het bestek van een artikel voor Wynia’s Week. Maar in de beperking toont zich de meester, en ik zal proberen aan de hand van enkele saillante punten (voornamelijk van financieel-economische aard) een impressie te geven van de mate waarin de auteur erin is geslaagd de ambitie die uit de titel van het boek spreekt waar te maken.
Het voorliggende boek is vertaald uit het Engels en is niet toegesneden op de Nederlandse situatie. De argumentatie steunt overwegend op buitenlandse onderzoeken en voorbeelden. En dat is meteen een zwak punt.
Want zeker als het gaat om de effecten van immigratie op de overheidsfinanciën, zijn de geldende instituties zoals wet- en regelgeving inzake belastingstelsel en arrangementen van de verzorgingsstaat, alsmede de samenstelling van de migrantenpopulatie naar herkomst, migratiemotief en menselijk kapitaal, van doorslaggevend belang. En de landen van bestemming vertonen wat dit betreft grote verschillen.
De bewering van De Haas als zou er geen bewijs zijn dat immigratie de levensvatbaarheid van de verzorgingsstaat aantast, is vooral gebaseerd op een onderzoek in opdracht van de OESO naar de effecten van immigratie op de collectieve financiën in de lidstaten (waaronder Nederland) van deze organisatie.
Dit onderzoek is gebaseerd op gegevensbestanden, zoals steekproeven, die onvoldoende specifieke informatie bevatten. Gevolg is dat verschillen tussen migranten en andere inwoners worden ‘platgeslagen’. Verder is in de becijferingen de tweede generatie buiten beschouwing gelaten, waardoor een groot deel van de effecten buiten beeld blijft.
Wat betreft de methode is gekozen voor de zogenaamde ‘statische’ methode, een ‘momentopname’ die geen rekening houdt met levensloopeffecten. Aangezien de migrantenpopulatie relatief jong is worden hierdoor de kosten tijdens de oude dag (zorg, AOW) onderschat. Er wordt verder geen onderscheid gemaakt tussen groepen migranten. De vaak grote verschillen tussen migrantengroepen met goede en slechte economische prestaties komen zo niet uit de verf.
Bijstandsuitkeringen gaan vooral naar niet-westerse immigranten
Om zo’n onderzoek goed te doen heb je microdata nodig met exacte financiële en andere gegevens van de betrokken inwoners, moet je ook de tweede generatie meenemen, en rekening houden met levensloopeffecten. Zie het rapport Grenzeloze Verzorgingsstaat (2021) dat – niet verrassend – tot veel minder rooskleurige conclusies komt. Bovendien bieden die microdata de mogelijkheid om de immigranten te differentiëren naar herkomst, migratiemotief en opleidingsniveau, wat aanknopingspunten biedt voor een selectief immigratiebeleid.
Dat immigratie uit niet-westerse landen op gespannen voet staat met een houdbare verzorgingsstaat blijkt ook uit de extreme oververtegenwoordiging van personen met een niet-westerse migratieachtergrond in de bijstand. Meer dan de helft van alle bijstandsuitkeringen gaat naar deze groep. Dit is per hoofd ongeveer zeven keer zoveel als naar de rest van de bevolking.
Met name onder asielmigranten is deze uitkeringsafhankelijkheid relatief hoog en persistent. Het gaat hierbij niet alleen om de miljarden aan bijstandsuitkeringen en extra’s, zoals toeslagen, die met deze oververtegenwoordiging zijn gemoeid, maar ook om het signaal dat er iets structureel mis is met het vermogen, dan wel de motivatie, van de betrokken migranten om mee te draaien in het land van aankomst.
Voorrang voor statushouders is wrang voor andere woningzoekenden
Er zijn al met al sterke aanwijzingen dat de houdbaarheid van de Nederlandse verzorgingsstaat door immigratie wel degelijk in geding is, waarmee het ‘geen bewijs’ van Hein de Haas op losse schroeven komt te staan.
Een ander heet hangijzer, naast de houdbaarheid van de verzorgingsstaat, is de druk die immigratie uitoefent op de woningmarkt in Nederland. Deze markt wordt gekenmerkt door een ongekende en uitzichtloze woningnood: een tekort van tegen de 400.000 woningen, en ingezetenen die jaren (soms in de dubbele cijfers) op de wachtlijst staan voor een sociale huurwoning. Voor die wachtenden is het extra wrang te zien dat statushouders (asielmigranten) bij de toewijzing van die schaarse sociale huurwoningen worden voorgetrokken.
De opvattingen van de Amsterdamse hoogleraar over de woningnood worden in het boek uiteengezet aan de hand van zowel buitenlandse voorbeelden als van meer specifiek de Nederlandse situatie. Hij wijst er terecht op dat de achterblijvende woningbouwproductie hier te lande het gevolg is het gevoerde overheidsbeleid.
Maar dit is slechts het halve verhaal, want het tekort aan woningen is natuurlijk de resultante van zowel het aanbod als de vraag. En wat de vraag betreft hebben we niet alleen te maken met huishoudensverdunning en vervangingsvraag wegens sloop, maar ook met bevolkingsgroei, die ongeveer een op een wordt veroorzaakt door immigratie.
Een overheid die serieus werk wil maken van het aanpakken van de woningnood ontkomt er dan ook niet aan om ook de uit de hand lopende immigratie te beteugelen. De Haas is zover nog niet. Hij spreekt over ‘aantijgingen’ die zich zouden richten tegen vluchtelingen, en politici die vaak de schuld zouden geven aan de ‘massale’ toestroom van vluchtelingen en andere migranten voor het oplopende tekort aan betaalbare huisvesting.
Maar moralistische beschouwingen over ‘de schuld geven’ brengen ons niet verder. Er is niets mis mee om de oorzaken van de ontstane situatie in kaart te brengen zodat het probleem kan worden opgelost. Die aanhalingstekens bij ‘massale’ had De Haas, voor zover het Nederland betreft, trouwens wel kunnen weglaten. Vorig jaar meer dan 400.000 migranten erbij, goed voor een migratiesaldo van bijna 230.000 personen. De immigratie in dat ene jaar levert al gauw een extra woningtekort op richting de 100.000.
‘Push-factoren’ doen er niet toe
In de visie van de auteur wordt de drijvende kracht achter migratie gevormd door de vraag naar arbeid in de meer welvarende landen. Zogenaamde ‘push’-factoren, zoals de slechte leefomstandigheden in de landen van herkomst, spelen volgens hem nauwelijks een rol. Die beschouwt hij als karikaturen die inspelen op stereotypen van ‘Derde Wereld-ellende’.
Migratie is – aldus nog steeds De Haas – geen wanhopige vlucht uit een onleefbare situatie maar de uitkomst van een weloverwogen beslissing om de kans op inkomensverbetering te grijpen die wordt geboden door de niet aflatende vraag naar met name laaggeschoolde arbeid in de landen van bestemming.
Vraag en aanbod ontmoeten elkaar: op het eerste gezicht een win-winsituatie voor zowel migrant als werkgever. Zij zijn echter niet de enigen die de gevolgen van deze migratie ondervinden.
Allereerst is er de kwestie van de loondrukkende werking en verdringing (‘ze pikken onze banen in’). Een mythe volgens De Haas (nummer 8 om precies te zijn). Empirische studies van economen over deze kwesties leiden niet tot eenduidige conclusies en voor zover deze effecten werden aangetoond zijn zij, aldus de auteur, verwaarloosbaar.
Maar er is meer. Immigratie van laagbetaalde arbeid heeft – zeker in Nederland – negatieve externe effecten. Allereerst leidt laagbetaalde arbeid tot een nettoverlies voor de collectieve financiën. Voorts verergert de toename van de bevolking door arbeidsmigratie de woningnood en de toch al hoge druk op sectoren als zorg en onderwijs.
Ook kan worden gewezen op de negatieve gevolgen van een toenemende bevolkingsdichtheid voor de leefomgeving, en dan is er nog de afname van de sociale cohesie. Zie voor een meer uitgebreide behandeling van deze onderwerpen mijn eerdere artikelen hier en hier. Alles bij elkaar reden genoeg om te pleiten voor een behoedzaam arbeidsmigratiebeleid.
Private baten en publieke lasten
Ik kan het gemist hebben, maar nergens heb ik iets gelezen waaruit blijkt dat deze negatieve externe effecten in de gedachtewereld van De Haas een plaats hebben. Dat ligt de laatste tijd in de Nederlandse ambtenarij en politiek wel anders. We brengen nog maar een keer deze waarschuwing in herinnering van topambtenaar Rits de Boer (Inspecteur-generaal Arbeidsinspectie):
‘Per saldo geldt dat het private verdienmodel voor arbeidsmigratie gekenmerkt wordt door private baten en publieke lasten. De maatschappelijke opgaves en kosten verbonden aan migratie komen niet tot uitdrukking in de kosten/baten-afweging van uitzendbureaus/werkgevers. Daarmee wentelen zij die lasten in die zin af, niet alleen in het hier en nu maar ook voor latere generaties.’
Meer recent kon een soortgelijke waarschuwing worden opgetekend uit de mond van Pieter Hasekamp, directeur van het Centraal Planbureau, tijdens de EW Economie-lezing.
In de politiek staat van oudsher de SP als belangenbehartiger van de arbeidersklasse zeer kritisch tegenover arbeidsmigratie, meer recent gevolgd door de eveneens linkse ChristenUnie. Ook NSC van Pieter Omtzigt heeft zich zeer kritisch uitgelaten over arbeidsmigratie. Terzijde: bij deze partijen speelt naar mijn inschatting mee dat men zo de aandacht poogt af te leiden van de uit de hand lopende asielproblematiek, die zwaar op de maag ligt van een meerderheid onder de kiezers.
Kunnen we vaststellen dat De Haas is geslaagd in zijn missie om het ‘echte verhaal’ over migratie te vertellen? Zeker als we inzoomen op de Nederlandse casus valt er, zoals moge blijken uit de hiervoor gegeven voorbeelden, wel het een en ander af te dingen op dat verhaal. Hier komt bij dat de auteur de neiging heeft de onmiskenbare problemen die aan migratie zijn gerelateerd te relativeren, zo niet te bagatelliseren.
Een voorbeeld hiervan is de hoge criminaliteit onder migranten (Mythe 12). We weten dat bijna twee derde van de gevangenispopulatie een migratieachtergrond heeft. De Haas zet betrokkenen neer als slachtoffers door te wijzen op vooroordelen en etnisch profileren als oorzaken.
Voer voor de immigratielobby
De vluchtelingencrisis, het misbruik van de asielprocedure, de aantallen, het valt allemaal reuze mee volgens De Haas (Mythe 3). Wat die aantallen betreft: in Nederland valt vaker te horen dat asielzoekers, respectievelijk statushouders slechts een klein deel uitmaken van de totale immigratie. Maar daar staat tegenover dat die groep een relatief grote impact heeft op de samenleving, onder andere wegens de lage retourmigratie en de hoge uitkeringsafhankelijkheid.
Dat het asielsysteem – zeker in Nederland – zijn beste tijd heeft gehad is overtuigend aangetoond door die andere sociale wetenschapper Ruud Koopmans in zijn boek De Asielloterij (2023). Over mythes ontkrachten gesproken!
Nederland kent een actieve immigratielobby met hardliners als Leo Lucassen en Thomas Spijkerboer. De presentatie van Hein de Haas is over het algemeen gematigder, maar de strekking van zijn betoog is niet zoveel anders.
Hein de Haas: Hoe migratie echt werkt. Het ware verhaal over migratie aan de hand van 22 mythen. Uitgeverij Spectrum, Amsterdam 2023, ISBN 9789000386857, prijs 24,99 euro.
Hans Roodenburg is econoom en gaf bij het Centraal Planbureau leiding aan onderzoek naar de economische gevolgen van immigratie. Hij publiceert sinds maart 2021 in Wynia’s Week over het Nederlandse immigratiebeleid.
Wynia’s Week publiceert feitelijke, maar ook kritische artikelen – ook over migratie en bevolkingsbeleid. Dat is broodnodig en niet vanzelfsprekend. De lezers maken dat mogelijk. Doet u mee? Hartelijk dank!