Misinformatie is een potentiële bedreiging voor de open samenleving. Maar het bestrijden van misinformatie vaak óók
De negentien grootste online platforms en zoekmachines moeten sinds 25 augustus voldoen aan de strengste verplichtingen van de nieuwe Europese Digital Services Act (DSA), in Nederland de ‘digitaledienstenverordening’ genoemd.
Deze verordening wil de regels harmoniseren die, zoals dat heet, ‘van toepassing zijn op tussenhandeldiensten op de Europese interne markt, met als doel te zorgen voor een veilige, voorspelbare en betrouwbare onlineomgeving, waarin de verspreiding van illegale online-inhoud en de maatschappelijke risico’s die de verspreiding van desinformatie of andere inhoud met zich kunnen brengen, worden aangepakt.’
Dat klinkt wellicht nobel, maar is die harmonisering wel een goed idee? Voor nu geldt de DSA voor diensten met meer dan 45 miljoen actieve gebruikers per maand. Denk daarbij aan X (Twitter), Meta (Facebook), Google, Apple, LinkedIn, Youtube en Tiktok.
De term ‘illegale inhoud’ wordt breed gedefinieerd
De DSA stelt dat online platforms ‘bijzonder gevoelige omgevingen’ zijn voor onder meer het verspreiden van desinformatie en daarom zouden zij ‘een hoger maatschappelijk risico’ vormen. Desinformatie wordt namelijk gezien als ‘systeemrisico voor de samenleving en de democratie’. Het zou een fenomeen zijn dat actief bestreden dient te worden.
In de DSA speelt de term ‘illegale inhoud’ een belangrijke rol. Die term wordt breed gedefinieerd ‘zodat het ook informatie met betrekking tot illegale inhoud, producten, diensten en activiteiten omvat’. Met name, zo wordt gesteld, moet illegale inhoud worden opgevat ‘als een verwijzing naar informatie, ongeacht de vorm ervan, die uit hoofde van het toepasselijke recht ofwel illegaal is op zich, zoals illegale haatzaaiende uitlatingen of terroristische inhoud en onrechtmatige discriminerende inhoud, ofwel volgens het toepasselijke recht illegaal is omdat zij verband houdt met illegale activiteiten.’
Daar valt veel onder. Desinformatie kan illegale inhoud zijn, maar dat hoeft niet. Elke EU-lidstaat bepaalt namelijk zelf welke inhoud illegaal is: ‘Een video van een ooggetuige van een mogelijk misdrijf mag daarentegen niet als illegale inhoud worden beschouwd louter omdat daarin een illegale handeling te zien is, indien het opnemen of het verspreiden van een dergelijke video onder het publiek niet illegaal is uit hoofde van het nationale recht of Unierecht.’
Enerzijds is dat gunstig, omdat elk land dan zelf soeverein blijft om te bepalen welke content er verwijderd mag worden. De EU legt echter ook weer wetgeving op aan lidstaten. Daarbij doet zich het probleem voor dat ‘offline’ landgrenzen in de de onlinewereld minder relevant zijn. In de DSA wordt daarom ook benoemd dat deze verordening niet ‘het territoriale toepassingsgebied of de grensoverschrijdende handhaving‘ regelt.
Het probleem is dat voorbij wordt gegaan aan de vraag of desinformatie wel actief aangepakt moet worden door een overheid of online platform, en zo ja, hoe. Terwijl niet vaststaat dat lidstaten desinformatie illegaal zouden moeten (kunnen) maken, wordt een verordening ingevoerd die het zelfs mogelijk maakt om vermeende desinformatie te censureren.
Ook is vreemd dat nergens wordt gedefinieerd wat desinformatie is. Meestal wordt onder desinformatie onjuiste informatie verstaan die wordt verspreid met het oogmerk om anderen te schaden. Hoewel de intentie achter het verspreiden van onjuiste informatie vaak lastig te bepalen is – hoe weet je immers waarom iemand bepaalde informatie deelt? – is die intentie in de praktijk vaak minder relevant bij desinformatie. Eigenlijk lijkt het overheden vaak te gaan om misinformatie: onjuiste informatie. Maar hoe wordt bepaald wat onjuist is?
Onlinediensten moeten proactief optreden
Die vraag blijft onvoldoende behandeld. Van aanbieders van onlinediensten wordt echter verwacht dat zij proactief optreden tegen illegale inhoud. Zij moeten te goeder trouw zijn om geen negatieve gevolgen vanuit de Europese Commissie te ondergaan:
‘De voorwaarde dat te goeder trouw en zorgvuldig moet worden gehandeld, moet inhouden dat op objectieve, niet-discriminerende en evenredige wijze wordt gehandeld, met inachtneming van de rechten en legitieme belangen van alle betrokkenen, en dat de nodige waarborgen worden geboden tegen ongerechtvaardigde verwijdering van legale inhoud, in overeenstemming met de doelstelling en de vereisten van deze verordening.’
Het lijkt erop dat het in de DSA niet uitmaakt wat illegaal is – en of die verboden terecht zijn – maar dat het slechts gaat om de handhaving. Dienstenaanbieders worden geacht content aan te pakken, zonder dat daarover een normatief oordeel wordt geveld. Dat maakt de invloed van de overheden van lidstaten – en de EU die wetgeving doorduwt – sterker.
Elke lidstaat moet vanaf 17 november minimaal één autoriteit benoemen die toeziet op de handhaving van de vereisten uit de DSA. Één digitaledienstencoördinator moet gelden als ‘enig contactpunt voor de Commissie’. Deze coördinator moet de bevoegdheid krijgen om geldboetes en dwangsommen aan de digitale dienstverleners op te leggen. Maar die bevoegdheden komen ook de Commissie zelf toe.
De DSA geeft echter ook macht aan de Europese Commissie. Die kan namelijk ‘het initiatief nemen tot het opstellen van vrijwillige crisisprotocollen om een snelle, collectieve en grensoverschrijdende reactie in de onlineomgeving te coördineren. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer onlineplatforms worden misbruikt voor de snelle verspreiding van illegale inhoud of desinformatie of wanneer de behoefte ontstaat aan een snelle verspreiding van betrouwbare informatie.’
De Europese Commissie kan dwingend inlichtingenverzoeken indienen bij grote online platforms. Tevens ‘kan de Commissie alle nodige inspecties uitvoeren in de gebouwen van de betrokken aanbieder van het zeer grote onlineplatform of van de zeer grote onlinezoekmachine of van een andere persoon.’ Dat betekent dat de Commissie toegang kan hebben tot veel gevoelige data.
Wie bepaalt welke informatie juist is?
Het doel van de DSA rondom de illegale inhoud en desinformatie is om zulke ‘inhoud te verwijderen of ontoegankelijk te maken’. Dat moet ‘onverwijld’ gebeuren. Dat kan grote gevolgen hebben.
Het classificeren van informatie als onjuist impliceert dat bekend is welke informatie juist is. Maar hoe wordt dat bepaald? De wetenschappelijke methoden gaan uit van voorlopige waarheden, omdat het zou kunnen – hoe onwaarschijnlijk dat soms ook lijkt – dat we ernaast zitten.
Wie moet voor ons gaan bepalen wat juist is en wat onjuist is? Wie moet gaan uitmaken wat we mogen horen, zien of lezen? Wie moet censuur gaan uitoefenen? Van alle opties toch niet de overheid? Maar wie dan wel?
Het recht van expressie geldt ook voor de toehoorder
De vermaarde Brits-Amerikaanse publicist Christopher Hitchens beweerde dat we het recht hebben om te horen, te zien of te lezen wat iemand te zeggen of te schrijven heeft. Vrijheid van expressie gold volgens hem ook voor de toehoorder.
Daarom zouden overheden en online platforms zich in beginsel niet moeten bemoeien met onjuiste berichten. Door dissidente geluiden te laten horen wordt vooruitgang geboekt: misschien heeft de verspreider wel een punt. Als het gehoorde geluid onzin in, dan volgt dat vanzelf uit de reacties daarop. Het hoeft niet gecensureerd te worden.
Daarmee vormt niet zozeer het bestaan van misinformatie een potentiële bedreiging voor de open samenleving, maar eerder de DSA zelf.
De donateurs maken Wynia’s Week mogelijk. Doneren kan op verschillende manieren. Kijk HIER. Hartelijk dank!
Van Bart Collard verschijnt op 4 september het nieuwe boek ‘Het recht op desinformatie’. Het boek is overal te koop en te bestellen, zoals ook in de winkel van Wynia’s Week. Kijk HIER.