In Brussel en niet in Den Haag wordt straks over Nederland beslist – en dat is Mark Rutte aan te rekenen
De Nederlandse opstelling in de Europese Unie is sinds het aantreden van het vierde kabinet-Rutte veranderd van een kritische naar een compromiszoekende houding. Dit valt met name op bij financiële kwesties. Stond Nederland nog niet zo lang geleden bekend als de leider van de ‘zuinige vier’ en was toenmalig minister van Financiën Wopke Hoekstra de initiatiefnemer van de ’zeven dwergen’, thans beijvert zijn opvolger Sigrid Kaag zich samen met Spanje voor een compromis over de aanpassing van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP).
Dat betekent flexibilisering van de door de zuidelijke lidstaten als hinderlijk ervaren afspraken omtrent een maximaal begrotingstekort van 3 procent en een maximale overheidsschuld van 60 procent van het bruto binnenlands product (bbp). Dit tot verbazing van Duitsland, dat samen met tien andere lidstaten wil vasthouden aan de strakke voorwaarden van het SGP.
Zelfs het vetorecht is voor Nederland niet heilig meer
Niet alleen op financieel gebied heeft Nederland de kritische houding ten opzichte van de EU laten varen. De traditionele subsidiariteitsblik – alleen waar de EU meerwaarde biedt worden nationale bevoegdheden overgedragen – is vervangen door een visie waarbij voor allerhande problemen wordt getracht een EU-oplossing te vinden.
We zien dat het meest in het oog springend bij klimaat-, landbouw-, visserij en natuurbeschermingsbeleid, maar ook bij bevoegdheden die tot voor kort vooral een nationale invalshoek hadden, zoals buitenlands en defensiebeleid. Nederland pleit er zelfs voor om het vetorecht op (onderdelen van) het buitenlandse beleid van de EU op te heffen.
Tevens gaat het mee in de stappen die de EU steeds vaker op defensiegebied zet. De NAVO is formeel nog de hoeksteen van onze veiligheidsbeleid, maar inmiddels met de amendering dat er binnen de NAVO een sterke EU-defensiepilaar dient te worden ontwikkeld (waarmee een afscheid van de NAVO te zijner tijd een stuk makkelijker wordt gemaakt).
De opstelling van Nederland binnen de EU is sinds het aantreden van Rutte IV veranderd. Na het vertrek van de Britten, onze traditionele (vrijhandels)bondgenoot in de EU, trachtte Nederland aanvankelijk nieuwe bondgenoten te vinden in Oostenrijk met bondskanselier Sebastian Kurz, de Nordics en de Baltische Staten (de ‘zeven dwergen’ van Hoekstra), maar sinds Rutte IV lonkt onze minister-president steeds meer naar zijn ‘vriend’ Emmanuel Macron.
Hoewel Rutte en Macron het niet over alles eens zijn, houdt hij een nauw lijntje met de Franse president. Hij belt hem regelmatig en gaat vaak naar Parijs, vooral aan de vooravond van een Europese top. Of de ‘liefde’ geheel wederzijds is, weet ik niet, maar ook van zijn kant toont Macron belangstelling voor zijn Nederlandse vriend. Na enkele informele bezoeken bracht hij recentelijk zelfs een officieel staatsbezoek aan Nederland.
De band is bijzonder, want traditioneel zijn de Fransen onze tegenstrevers. Zo zette toenmalig minister van Buitenlandse Zaken Joseph Luns zich in de tijdens het presidentschap van Charles de Gaulle (1959-1969) af tegen de Franse megalomane wensdromen. Het Verenigd Koninkrijk was onze partner, niet Frankrijk. En door Nederlandse toedoen werden de (vrijhandelsgezinde) Britten de EU ingeloodst, als tegenwicht tegen de staatsinterventionistische Fransen.
Nederland werpt zich op als bemiddelaar
Wat verklaart deze politieke omslag? Wel, het is niet alleen de andere houding ten opzichte van Frankrijk. Na het vertrek van de Britten is Nederland zich gaandeweg op gaan werpen als bemiddelaar in de Europese Unie. Zoals in het regeerakkoord van Rutte IV staat, wil Nederland een ‘voortrekkersrol spelen binnen een sterke en slagvaardige Europese Unie’.
Onder invloed van D66 koestert het Rutte IV kabinet de ambitie om van de EU een succes te maken en daarbij dienen alle (potentiële) plooien glad gestreken te worden. Nederland als oliemannetje van de Europese Unie. Compromissen dienen gevonden te worden over diverse hete hangijzers die de lidstaten verdeeld houden, zoals begrotings-, asiel-, klimaat-, industrie-, buitenlands en defensiebeleid.
Het verklaart de pogingen van minister Kaag om samen met Spanje een compromis te bewerkstellingen op begrotingsgebied en van minister-president Rutte om met premier Giorgia Meloni van Italië Tunesië te bezoeken ten einde de instroom van illegale migranten uit Afrika in te dammen en daarmee een EU-asielbeleid van de grond te tillen.
Altijd is de EU de oplossing, nooit het probleem
We zagen een poging daartoe op de afgelopen Europese top in Moldavië. Onze minister-president wierp zich op als bemiddelaar tussen de voorstanders van een asielverdelingsmechanisme en de tegenstanders Polen en Hongarije. Overigens zonder succes. Alles vanuit de gedachte dat de EU de oplossing is voor problemen en niet de oorzaak.
Waar komt deze ambitie vandaan? Is het een calimerocomplex, is het zelfoverschatting (de mier die tegen de olifant zegt ‘wat stampen wij toch hard’) of gelooft Rutte echt dat Nederland na het vertrek van de Britten de rol van compromisvinder in de EU kan overnemen? Denkt hij de opvolger te zijn van Angela Merkel – Rutte had de bijnaam van haar schoothondje – die bij conflicten in de EU altijd de ‘boel bij elkaar probeerde te houden’?
Ik vermoed het laatste. De mensen die hem kennen, weten dat hij zo in elkaar zit. In Nederland is hij ook niet de grote leider met een visie. Hij zoekt immer het compromis, ook al moet hij daarbij de beginselen van zijn eigen partij, de VVD, geweld aan doen. Om zijn kabinet niet te laten vallen heeft hij zich bijkans volledig uitgeleverd aan (de wensen van) D66.
En daar vinden we naast de persoonlijkheidsinslag van onze minister-president ook het tweede antwoord op de vraag waarom Nederland zich in de EU opwerpt als oliemannetje. D66 is fervent voorstander van een federale unie. De partij gelooft dat vele problemen opgelost kunnen worden als ze maar op een grotere schaal worden aangepakt. Het subsidariteitsbeginsel – alleen overdracht van bevoegdheden naar de EU als zaken op nationaal niveau niet kunnen worden opgelost – is door D66 begraven.
De opstelling van deze partij is niet uit lucht komen vallen. Nederland kent een lange traditie van het ‘opgestoken vingertje’, het beter denken te weten en de ingebakken neiging om de ander daarvan te willen overtuigen.
Deze Nederlandse houding valt terug te voeren op het internationalisme van Hugo de Groot, met zijn zeerecht dat voor iedereen in de wereld moest gelden, niet verschoond overigens van eigen Nederlands belang, maar dat terzijde. Dit denken vond ook z’n vertaling in de missie van Jan Pronk om met behulp van ontwikkelingssamenwerking de mensen in den vreemde te ‘verheffen’, een begrip uit de PvdA-koker, dat ook op de eigen bevolking in Nederland werd uitgeprobeerd.
Als founding father voelt Nederland een verplichting
Last but not least kunnen we de oorsprong van de opstelling van Nederland terugvinden in het ontstaan van de Europese samenwerking zelf. Nederland is één van de zes ondertekenaars van het Verdrag van Rome (1957), van de oprichting van de EEG, de voorloper van de Europese Unie. Als founding father voelt het een bijzondere verplichting om van de Europese samenwerking een succes te maken.
Maar welke motieven en achterliggende redenen ook aan de Nederlandse opstelling ten grondslag liggen, de harde werkelijkheid is dat een klein land in een gezelschap van 27 lidstaten, waarvan vijf veel groter zijn dan Nederland, niet de illusie moet hebben een rol van betekenis te spelen. Zeker niet als – zoals de officiële positie van Nederland is – het vetorecht wordt opgegeven. Bij meerderheidsbesluitvorming valt de Nederlandse stem letterlijk in het niet. Het idee dat Nederland een bemiddelende rol kan spelen op het EU-toneel is botweg een waanidee.
Nederland doet er (veel) verstandiger aan bondgenoten te zoeken en met die bondgenoten gezamenlijk een tegenwicht te bieden aan de dominante Frans-Duitse as of andere kongsi’s van grote lidstaten.
Nederland moet in Europa nieuwe bondgenoten zoeken
Want afgezien van het feit dat Nederland als klein land niet de illusie moet hebben ‘de boel bij elkaar te kunnen houden’ (zoals Merkel als vertegenwoordigster van de grootste en machtigste lidstaat dat wél kon), met het bemiddelen bij controverses tussen lidstaten verdwijnt het eigen Nederlandse belang. Als bemiddelaar ben je niet geloofwaardig als je je eigen belang voorop stelt. Dat geldt voor (dag)voorzitters, moderators, scheids- en andere rechters en ook voor lidstaten die zich als bemiddelaar opwerpen.
Nederland doet er verstandiger aan na het verlies van onze belangrijkste bondgenoot, het Verenigd Koninkrijk, nieuwe bondgenoten te zoeken, de zich zelf bemeten bemiddelingsrol op te geven en zeker niet de Franse koers te volgen.
Meedoen met de opbouw van een Europese superstaat is niet in het belang van Nederland. Nederland delft nu al vaak het onderspit. In een Europese superstaat zullen we volledig worden overruled. Nederland stribbelt soms even tegen, maar tekent uiteindelijk altijd bij het kruisje. We hebben dat gezien bij de kortstondige oppositie van Nederland tegen het EU-herstelfonds van bijna 800 miljard euro. Het kwam er eind 2018 toch.
We zagen directeur Klaas Knot van De Nederlandsche Bank zich verbaal afzetten tegen de beslissing van de Europese Centrale Bank – lees: Mario Draghi – om weer schuldpapier te gaan opkopen en de Italiaanse banken uit de wind te houden – maar het gebeurde toch. Het Nederlandse belang wordt in het Brusselse besluitvormingsproces amper en vaak helemaal niet meegewogen.
Nederland bokst in z’n eentje niets voor elkaar. Met (een voldoende aantal) bondgenoten staat Nederland veel sterker en kunnen onwelgevallige beslissingen worden tegenhouden. Alleen op die manier kan worden voorkomen dat Nederland braaf de Franse megalomane projecten meefinanciert en de Italiaanse banken uit de wind houdt.
Alleen met bondgenoten is Nederland krachtig genoeg om Europese richtlijnen, zoals Natura 2000, naar eigen inzicht in te vullen en geen stikstofcrisis over zich af te laten roepen. Frankrijk en Italië doen ook wat hun goeddunkt en laten zich weinig gelegen liggen aan – zoals zij dat formuleren – de ‘suggesties’ van Brussel.
Het verdedigen van het Nederlands belang is niet vies
Bovendien kan het ook geen kwaad af en toe gewoon ‘nee’ te zeggen. Dat doen andere lidstaten ook. Vaak uit onderhandelingsoogpunt. Waarom moeten wij altijd het beste jongetje van klas willen zijn? Het verdedigen van het Nederlandse belang is niet vies. Het is een democratische plicht. Het geeft geen pas een aangenomen motie van de Tweede Kamer naast je neer te leggen, omdat het zogenaamd ‘hogere’ EU-belang daarom zou vragen. Denk aan hoe staatssecretaris van Financiën Alexandra van Huffelen (D66) omging met de motie over de Europese digitale identiteit.
Niettemin ben ik bang dat het kabinet doof is voor deze argumenten, het eigen Nederlandse belang blijft veronachtzamen en de illusie blijft koesteren dat Nederland na het vertrek van de Britten de ‘derde’ belangrijkste EU-lidstaat is en als zodanig kan opereren.
Als het kabinet daarin niet wordt gecorrigeerd door de Tweede Kamer, zal Nederland een hoge prijs betalen en verworden tot één van de kikkers in de Brusselse kookpot. Sluipenderwijs zal onze nationale soevereiniteit verder worden afgeroomd. In Brussel en niet in Den Haag wordt straks over Nederland beslist.
De prijs voor de illusie van Rutte IV is de uitverkoop van Nederland.
Johannes Vervloed was gedurende bijna vier decennia verbonden aan het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken, met als standplaatsen onder meer Jakarta, Sint-Petersburg en Parijs.
Wynia’s Week verschijnt twee keer per week, 104 keer per jaar. De donateurs maken dat mogelijk. Doet u mee? Hartelijk dank!