Rapport Staat en Slavernij gaat mank aan activistische retoriek

tweiet
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Hanke Bruins Slot nam op 15 juni het rapport Staat en Slavernij in ontvangst. Foto: Uitgeverij Atheneum

Wanneer je als nazaat van een slaaf het lijvige, onlangs verschenen Staat en Slavernij; Het Nederlandse koloniale slavernijverleden en zijn doorwerkingen tot je neemt, moet de moed je in de schoenen zakken. Je wordt overladen met honderden pagina’s aan beproevingen, wreedheden en verschrikkingen waaraan je voorouders werden blootgesteld. Die hebben – zo wil de onaantastbare overtuiging – tot op de dag van vandaag onverkort hun verlammende uitwerking behouden. Het mag dan ook niet verbazen dat een van de kernvragen van de redactie is: ‘Hoe kan ten aanzien van deze geschiedenissen en hun doorwerkingen ruimte ontstaan voor herstel en heling?’

Een doeltreffend antwoord krijgen we niet van de ruim dertig – inmiddels wetenschappelijk geschoolde –  nazaten van slaven en slavenhouders die de bundel met bijdragen vulden, tezamen 480 bladzijden. Wél ligt er een begin van een fundament voor ‘herstel en heling’, namelijk kennen en onderkennen wat er in de eeuwen aan Nederlandse slavernij is aangericht, zowel in de West als in de Oost en het nodige dat daar tussenin ligt in Afrika en Azië.

‘Iedereen’ is verbonden met het slavernijverleden

De redactie meent dat Staat en Slavernij laat zien dat het slavernijverleden niet zomaar een marginale pagina was, maar een van de grondslagen van het Nederlandse koloniale optreden wereldwijd, en daarmee ook van de wijze waarop Nederland, zijn economie, samenleving en positie in de wereld is gevormd. Zo wordt zichtbaar dat iedereen, ongeacht geboorte- of woonplaats, in meer of mindere mate verbonden is met het slavernij- en koloniale verleden’ (p. 437).

Er is geen ontkomen aan voor de nazaten van slaven en evenmin, dat spreekt, voor iedere blanke die nu ademt. Vrijwel alle bijdragen eindigen met het opsommen van wat er allemaal nog moet worden uitgezocht over dat koloniale verleden en waartoe financiën beschikbaar gesteld moeten worden. Dat neemt niet weg dat we al zoveel weten over ons ‘gemeenschappelijke’ verleden dat de last ervan ons allen loodzwaar op de schouders rust, zowel zwart als wit, zij het niet van een zelfde orde.

Hierbij dient meer in het bijzonder te worden aangetekend, dat blanken niet alleen onwetend zijn inzake de structurele wreedheid van hun koloniale verleden, maar eveneens zich niet half realiseren wat de medemens van kleur leed, heeft geleden en nog steeds lijdt vanwege die slavernij van weleer.

Esther Captain, een van de redacteuren van het boek, is dan ook de mening toegedaan dat het eigenlijk te vroeg is voor heling en herstel. ‘Het gevaar is dat er weer excuses worden gemaakt en Nederland als samenleving overgaat tot de orde van de dag. Terwijl de pijn bij de nazaten niet zomaar verdwijnt. Ik zou zeggen: ga eerst een paar jaar naar elkaar luisteren, creëer ruimte om te vertellen en te voelen,’ zei ze in een interview dat Maurice Timmermans met haar had in Trouw.

Ga er maar aanstaan. Geen veld of het is besmet door het slavernijverleden. Wij – zwart en wit – dienen er eerst nog heel veel meer over te weten (door wetenschappelijk onderzoek, dat spreekt), dan dienen we ons – zwart en wit – begripvol over het zwarte lijden te buigen, waarna ‘heling en herstel’ zal kunnen optreden.

In sociaalemotionele zin wel te verstaan, want anderszins moet onderkend worden dat doorwerking ook ‘raken aan hedendaagse vraagstukken rond onder meer racisme, achterstelling, kansen- en zelfs rechtsongelijkheid’. En vergeet niet ‘de intergenerationele, sociale, culturele, fysiek-mentale en institutionele dimensies van doorwerkingen van slavernij; […] verschillende sociale en culturele aspecten van de Nederlandse slavernijgeschiedenis wereldwijd (gezinsvorming, mobiliteit, betekenisgeving, religie); de geschiedenis van de vorming van koloniale politiek, belangen en impact van slavernij; de verbindingen en circulatie tussen Europa, Atlantische en Aziatische koloniën en koloniale rijken en de effecten van de Nederlandse koloniale slavernij op (voormalig) gekoloniseerde samenlevingen.’ (p. 442)

Niemand verbaast zich over de afschaffing van de slavernij

Enfin, het onderzoek dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties liet uitvoeren en resulteerde in deze uitgave – feitelijk een rapport – zal nog worden aangevuld met een ‘kennisagenda’, een lijst met thema’s die onderbelicht zijn gebleven. Laat mij drie punten noemen die misschien in die agenda komen te staan en waarvan het eigenaardig is dat ze niet nu al een rol spelen in het voorliggende rapport.

Geen van de wetenschappers verbaast zich over het gegeven dát de slavernij werd afgeschaft, terwijl dit sowieso een staatsaangelegenheid was en alles behalve vanzelfsprekend. Integendeel, slavernij was een alledaagse praktijk wereldwijd (en is dit in Afrikaanse en Arabisch-islamitische contreien nog steeds, waar ruim 35 miljoen mensen in slavernij leven; zie Dick Harrison, De geschiedenis van de slavernij; Van Mesopotamië tot moderne mensenhandel, Amsterdam, 2019).

Zo is het ongetwijfeld een boeiende exercitie te achterhalen in welke zin kerken en religieuze stromingen bij de slavernij betrokken waren, maar verbazen mag het niet. Opmerkelijk is juist dat uit die kringen krachtige geluiden kwamen om de slavernij op te heffen – hoe krijg je dergelijk emancipatoir verlangen daadwerkelijk voor elkaar!

Niet minder verbazingwekkend is het te moeten constateren dat ‘heling en herstel’ eerst zal kunnen plaatsvinden nádat het bataljon aan wetenschappers zijn onderzoek heeft afgerond. Dit is activistische retoriek. Het zal de betreffende dames en heren toch niet zijn ontgaan dat er al meer dan tweehonderd jaar verrekte hard wordt gewerkt aan die heling en het herstel door zwart én wit. De afschaffing van de slavernij op zich – hoe kleingeestig in hedendaagse ogen ook – is toch echt al een belangwekkend onderdeel van dat werk-in-uitvoering: emancipatie.

Voordien vonden er al indrukwekkende vormen van emancipatie plaats, zoals marronage (samenlevingen van gevluchte slaven) en vrij gekochte slaven die abolitionisme verkondigden onder meer met hun levensverhalen (zoals Narrative of the Life of Frederick Douglass, oorspronkelijk verschenen in 1845). Nadien is de lijst aan emancipatoir handelen en resultaten overdonderend lang. Daar zou ik maar eens aansluiting bij zoeken in plaats van te doen alsof daar nog niets van terecht is gekomen. Mag ik wat respect voor de nazaten – zwart én wit – en wat zij de afgelopen twee eeuwen voor elkaar boksten.

Wat, ten derde, evenzeer opmerkelijk afwezig is in het gepresenteerde onderzoek is enig zicht op de levens- en werkomstandigheden van de mannen, vrouwen, jongeren en kinderen in het verguisde koloniale moederland. Het is mij wel duidelijk dat het onderzoek werd gevoed door de vraag in welke mate de Staat der Nederlanden (dan wel de voorlopers ervan) betrokken waren bij de slavernij. Zonder de contemporaine context van het bredere veld aan blanke arbeid en wat die genereerde voor die hebzuchtige witte elite – waaronder de voorouders van de huidige koning – zijn cijfers, werkomstandigheden, beloning en bestraffingen minder betekenisvol dan wordt gepredikt.

De historische context doet er niet toe

Ja, een Nederlandse elite zal zich als een rücksichtslose agressor tweeënhalve eeuw lang schuldig hebben gemaakt aan misdaden tegen de menselijkheid. Hierop reageert Captain in voornoemd interview: ‘Wij zijn als academici steeds geneigd om te nuanceren, maar met deze formulering ben ik het eens. Lang plaatsten we slavernij in de context van de tijd, want ja, toen was het immers wettelijk toegestaan. Deze redenering bestrijden wij. De wet was een instrument, waarmee de staat mensen dehumaniseerde, waarmee witten superieur werden gemaakt aan zwarten.’

Het plaatsen in de context – beduidend meer dan de wettelijke omlijsting – is geen broodnodige nuancering. Het voorkomt een tunnelvisie bij de onderzoekers en een manipulatief gecreëerde beeldvorming bij de nazaten van kleur, waaronder blanken. De ‘dehumanisering’ betrof niet alleen de slaven, maar evenzeer eeuwenlang blanke mannen, vrouwen, jongeren en kinderen.

Of, zoals de Antilliaanse auteur Boeli van Leeuwen zo aardig in herinnering bracht in een van zijn romans: ‘Op 1 juli 1863 werd de slavernij op Curaçao afgeschaft door Willem III, […] In zijn drassig en dampig land bestond geen slavernij: de armen waren volkomen vrij om te verrekken van de honger en te verstijven van de kou. In de touwslagerij van Moordrecht stonden kinderen van zes jaar vijftien uur per dag te draaien op de touwbanen: van iedere honderd gingen er vijftig kapot aan de tering vóór ze tien jaar oud waren. Zo was het ook in de dekenfabrieken van Leiden, de steenfabrieken van Franeker en de sigarenindustrie van Kampen.’ (De eerste Adam, 1966)

Het spreekt dat de wetenschappers hun werk en inkomen voor de nabije en verre toekomst trachten veilig te stellen. Het zou echter wel gepast zijn zich minder zelfzuchtig op te stellen en zich rekenschap te geven van de emancipatoire krachten van hun studieobjecten.

Dr. Aart G. Broek is (historisch) socioloog en letterkundige. 

Wynia’s Week verschijnt 104 keer per jaar met even onafhankelijke als broodnodige berichtgeving. De donateurs maken dat mogelijk. Doet u mee? Hartelijk dank!