LONGREAD! 25 jaar lid van de PvdA en nog steeds niet rechts
Syp Wynia was bijna een kwart eeuw lid van de PvdA, maar helemaal links werd hij nooit. Echt rechts werd hij trouwens ook niet. In zijn nieuwe boek ‘70 Actieve herinneringen aan een gaaf gidsland’ fileert hij de misverstanden.
‘Jullie kennen elkaar zeker al lang,’ zei de redacteur van het tv-programma Buitenhof. Ik zat bij te praten met Jacques Wallage, net burgemeester-af van de stad Groningen, onder Wim Kok lid van de PvdA-top, en in zijn jonge jaren wethouder en fractievoorzitter in de stad waar hij opgroeide. ‘Syp?’ zei Wallage. ‘Syp? Die ken ik al zo lang. Die ken ik nog van toen hij links was.’ Hilariteit in het redactielokaal.
Dat vraagt om een toelichting. Of, beter: op zulke momenten heb ik de neiging daar een toelichting op te willen geven, al is de belangstelling daarvoor niet altijd vanzelfsprekend.
Een aanzienlijk deel van mijn leven heb ik in een min of meer links milieu doorgebracht. Wat niet wil zeggen dat ik dat zelf ook in alle opzichten was of ben. Sterker nog: in die overwegend linkse omgevingen werd ik vaak als zakelijk, realistisch, ‘commercieel’, pragmatisch of zelfs als rechts gezien. Het is Jacques Wallage vergeven als hem dat tientallen jaren later niet meer helemaal op het netvlies stond.
De lobby voor het jongerencentrum
Ik probeerde in de jaren zeventig van de sociëteit van een voorheen gereformeerde studentenvereniging een jongerencentrum te maken, zeg maar een Gronings Paradiso of een Groningse Melkweg. Dat lukte heel aardig, er was verder niet veel van dien aard in de studentenstad Groningen en het succes bewees dat er behoefte aan was.
Maar helemaal zonder subsidie kon zoiets niet. Het grootste obstakel voor die steun was uitgerekend de in die tijd almachtige Groningse PvdA, geleid door de jonge sociologie-doctorandussen Jacques Wallage en Max van den Berg. Zij hadden eerst de plaatselijke PvdA overgenomen, vervolgens een coup van de oude garde in de gemeentepolitiek weerstaan en zo de macht gegrepen. Het zwakke punt van deze jonge academici was dat ze nou niet bepaald een arbeideristische uitstraling hadden. De enkele arbeider in hun kring werd dan ook in de watten gelegd. En het van gemeentewege subsidiëren van een voormalige studentenclub had om die reden niet meteen prioriteit. Ik had de PvdA-staatssecretaris Wim Meijer wel mee, maar de plaatselijke PvdA tegen. Zo ben ik PvdA’er geworden.
Onder het motto If you can’t beat them, join them nodigde ik een lid van de PvdA-gemeenteraad en de voorzitter van de jongerenafdeling van de PvdA uit. Dat brak het ijs kennelijk, want luttele weken later was ik al te gast bij een PvdA-werkgroep, waar ik even later zelfs voorzitter van werd. Weer een tijdje later liet ik mij overhalen om ook lid van de PvdA te worden.
PvdA-politicus!
Denk nou niet dat dat als uitgesproken links gold, want onder mijn vrienden was dat zo ongeveer het meest rechtse dat nog net werd getolereerd. Mijn omgeving was eerder PSP of PPR en een enkeling stiekem nog wel linkser. Tot die tijd had ik nog nooit een PvdA-vergadering bezocht, maar tot mijn verrassing bleek ik tijdens zo’n ledenvergadering wel in het bestuur van de afdeling Groningen te zijn gekozen. Zonder mij te raadplegen was ik – zeer tegen de zin van het zittende bestuur, naar ik later begreep – naar voren geschoven door een drietal PvdA-prominenten die vonden dat er met mij vers bloed in het bestuur zou komen.
Zo werd ik een beetje politicus: lid van het afdelingsbestuur van de PvdA in Groningen op het moment dat PvdA-politici als Wallage en Van den Berg niet alleen plaatselijk de lakens uitdeelden, maar ook landelijk de aandacht trokken met hun linkse programcollege.
Het werden twee leerzame jaren. Het eerste dat mij aan die vergadertafel opviel, was de vanzelfsprekendheid waarmee alles en iedereen werd opgenomen in de machtspolitiek van de jonge PvdA’ers. Binnen de gemeentelijke diensten werden cruciale functies overgenomen door veelal jonge PvdA-ambtenaren waarvan sommige dan ook weer in het PvdA-bestuur zaten en een enkeling vervolgens wethouder werd.
Het was in die dagen dat Van den Berg en Wallage hun Verkeerscirculatieplan presenteerden: de binnenstad deels autovrij. Bij die gelegenheid haalde ik het in mijn hoofd tijdens een bestuursvergadering aan de wethouders te vragen of er wel voldoende naar de belangen van de middenstanders was gekeken. De winkeliers in de binnenstad vreesden voor hun klandizie en omdat niemand daar melding van maakte deed ik dat maar. De hele PvdA-tafel draaide zich met verbaasde en verwijtende blik in mijn richting: hoe ik het in mijn hoofd haalde het prachtige autovrijplan van onze wethouders ter discussie te stellen!
Het heette dat de werkelijke besluitvorming binnen de in Groningen almachtige PvdA zich afspeelde ná dergelijke vergaderingen, achterin cafés elders in de binnenstad. Ik was daarbij weliswaar geen vaste gast, maar merkte na verloop van tijd dat ik ook geen uitnodiging meer kreeg. Toen ik daar eens naar informeerde kreeg ik van een bevriend bestuurslid te horen dat ik ‘te rechts’ werd gevonden.
Ik haakte gaandeweg af. Tot ik nodig bleek: een tweede leerzame ervaring. De afdelingsvoorzitter kwam persoonlijk langs om erop aan te dringen toch nog weer een paar maanden actief te worden als bestuurslid. Er stonden gemeenteraadsverkiezingen voor de deur en er moest een commissie worden ingesteld om de kandidatenlijst op te stellen. Daarbij deed zich een probleem voor: de meeste bestuursleden hadden zichzelf kandidaat gesteld en nu waren er te weinig bestuursleden die de lijst konden opstellen. Of ik alsjeblieft terug wilde komen om in die commissie plaats te nemen. Zo geschiedde. Maar mijn tijd als politicus zat erop.
Lange linkse jeugd
Hoewel ze mij zelfs bij de PvdA dus al vroeg te rechts vonden, ben ik nooit het aureool kwijtgeraakt dat ik een lange linkse jeugd heb gehad. Dat zal deels te maken hebben met dat jongerencentrum, waar inderdaad hele linkse jongelui rondliepen. Maar die vonden mij dan weer niet links of idealistisch genoeg, te zakelijk en te pragmatisch.
Eenmaal journalist schreef ik aanvankelijk veel over popmuziek, dat zeker in die dagen nog een uitgesproken progressief en dwars imago had, terwijl het natuurlijk ook gewoon een bedrijfstak is. De journalistiek als zodanig vooronderstelde trouwens ook een links levensgevoel.
Feit is, dat ik bijna een kwart eeuw lid van de Partij van de Arbeid ben gebleven. Overigens ook uit een zekere dwarsheid, onder het motto dat journalisten ook burgers zijn die het recht hebben lid van een politieke partij te zijn. En ondertussen was ik dan wel slapend lid, maar zo nu en dan werd mij duidelijk dat mijn liaison met de partij bij de leiding van de PvdA niet onbekend was.
Ik belandde zo een enkele keer bij een verder besloten bijeenkomst (bij de zeer Europese PvdA-afdeling in Brussel, met name) waar ik trouwens niet de enige PvdA-journalist was. PvdA-kroonprins Ad Melkert zocht me nog weleens op in Brussel toen hij minister was (en daar toch moest zijn) en ik daar journalist was. In de dagen van het tweede kabinet-Kok (1998-2002) ben ik weleens – als enige journalist – met een dagtrip naar Parijs geweest in een PvdA-gezelschap onder leiding van staatssecretaris Dick Benschop bij welke gelegenheid Franse socialistische bewindslieden met hun Nederlandse confraters de gezamenlijke belangen en strategieën doornamen. Waar ik mij over verbaasde, was de vanzelfsprekendheid waarmee (kennelijke) PvdA-leden in de diplomatieke dienst aanschoven bij wat als een vermenging van partijbelang en nationaal belang kon worden gezien.
PvdA-politiek bij Het Parool
In de 9 jaar dat ik bij Het Parool werkte waren partijzaken sowieso delicaat. De verzetskrant Het Parool is tot op zeker hoogte in hetzelfde bedje geboren als de PvdA, een Amsterdamse krant bovendien (en in Amsterdam was de sociaaldemocratie lang uitgesproken dominant). Ik werd in 1988 chef van de politieke redactie van Het Parool in Den Haag. Het duurde niet al te lang, of ik kreeg de woordvoerder van PvdA-leider Wim Kok – toen fractievoorzitter in de Tweede Kamer – aan de lijn. Deze voormalige journalist verlangde op hoge toon een correctie van een bericht dat kennelijk niet in lijn met de partijlijn lag. Zo waren kennelijk onze manieren. Tot dan.
Een klein jaar later kwam bij de hoofdredacteur van Het Parool na de Tweede Kamerverkiezingen van dat jaar een brief binnen van een mevrouw die meldde al ‘lid’ van Het Parool te zijn ‘vanuit den oorlog’. Ze schreef haar brief maar om één reden, namelijk om er melding van te maken dat haar krant zich bij de jongste verkiezingscampagne voor het eerst in zijn bestaan niet partijdig had opgesteld. I took it as a compliment. Elders op de redactie werd die vreugde niet per se gedeeld.
Jaren later kwam ik Eberhard van der Laan tegen, decennia lang zeer invloedrijk in de hoofdstad en een paar keer verantwoordelijk voor de keuze van de volgende burgemeester, tot hij in 2010 besloot dat hij nu maar eens zelf aan de beurt moest zijn. Tegenover een buurvrouw noemde PvdA-burgemeester Van der Laan mij ‘een afgedwaalde sociaaldemocraat’. Het klonk niet als een compliment.
Moet een journalist wel partijlid zijn?
Mijn wedervaren als PvdA-lid haalde jaren later nog de Volkskrant, als aflevering van een serie over mensen die van standpunt zijn veranderd. Waarbij opgemerkt dat het daarbij niet over mijn politieke opvattingen ging, maar over de vraag of iemand die over politiek schrijft wel lid van een politieke partij kan zijn. ‘Partijlidmaatschap maakt journalist kwetsbaar’, stond erboven.
Verslaggeefster Marjon Bolwijn vatte mijn ‘oude standpunt’ samen als ‘Het lidmaatschap van een politieke partij is een recht van iedere burger. (…) Dat recht geldt net zo goed voor journalisten en anderen die publiceren over maatschappelijke kwesties, zoals wetenschappers. Het hoeft een neutrale en onafhankelijke beroepsuitoefening niet in de weg te staan.’
Na een ‘kantelpunt’ – ruwweg in de jaren negentig – kwam mijn ‘nieuwe standpunt’: ‘Iedereen die over maatschappelijke kwesties publiceert, kan beter niet lid zijn van een politieke partij. Om hun onafhankelijkheid te bevestigen, ben ik ervoor dat journalisten en wetenschappers elke schijn van partijdigheid of belangenverstrengeling vermijden. Partijlidmaatschap maakt hen kwetsbaar. Hun onafhankelijke positie kan dan met recht ter discussie worden gesteld.’
Is Mark Rutte rechts?
Blijft de vraag: ben ik links of rechts of iets van dien aard en doet het ertoe? Tot wanhoop van menigeen heb ik daar geen kant en klaar antwoord op. Mark Rutte had daar nooit twijfel over: die zag mij als rechts. Rutte heeft zelf een rechtse periode gehad, althans een periode waarin hij alle mogelijke moeite deed om rechts te zijn of althans rechts gevonden te worden. Dat was zo ongeveer vanaf het moment in 2007 dat hij zich sterk genoeg voelde om zijn als rechts beschouwde (‘niet links, niet rechts, maar rechtdoorzee’) rivale Rita Verdonk uit de VVD-fractie in de Tweede Kamer te zetten.
Die Rutte-fase duurde op en af in ieder geval tot de nazomer van 2010, toen Rutte aan de vooravond van zijn eerste kabinet sprak van een kabinet ‘waar rechts Nederland zijn vingers bij kon aflikken’. Ik heb in die dagen weleens met Rutte getafeld, bij welke gelegenheid hij om de haverklap het woord ‘rechts’ in de mond nam, waarbij hij kennelijk in de veronderstelling verkeerde dat hij mij daar een plezier mee deed. Het werkte averechts: ik vond het aandoenlijk, maar ook irritant: ‘Voor mij hoef je dat echt niet steeds te benadrukken.’
Hoe erg is rechts?
Ik verbeeld mij dat het niet meer zo erg is als in de decennia voor de eeuwwisseling om ‘rechts’ te worden genoemd. Alles wat zichzelf in die tijd niet alleen links voelde maar zich ook links noemde had een geweldige morele voorsprong op wie daar minder uitgesproken in was. Dat hautaine links liep in de periode na het succes van en de moord op Pim Fortuyn een serieuze deuk op. Journalisten, ook parlementaire journalisten, gaven nu soms openlijk toe VVD te stemmen – wat in de 20e eeuw nog een valide alibi was voor sociale uitsluiting.
Hoe dan ook: ik heb er nooit voor gekozen om rechts gevonden te worden of mijzelf een rechts imago aan te meten. Het (toen) weekblad Vrij Nederland rekende mij op enig moment tot de meest invloedrijke politieke journalisten, maar zette er een haakje bij omdat ik tot ‘partijdig’ werd verklaard. Als ze dat hadden gedaan in de tijd dat ik nog PvdA-lid was hadden ze wellicht een punt gehad, maar dat bedoelden ze dus niet. De suggestie was dat ik meer op de hand van ‘rechts’ zou zijn, wat traditioneel stond voor heulen met de VVD.
Nu valt niet uit te sluiten dat er in mijn tijd als Elsevier-auteur best veel VVD-sympathisanten met mij sympathiseerden, maar voor het VVD-kader was ik eerder een lastige horzel waar ze maar geen grip op konden krijgen en wiens schrijfsels voor VVD-bewindslieden vooral hinderlijk waren: ‘Maar Syp Wynia zegt…’
Fietsen voor de Christelijk-Historische Unie
Misschien helpt het dat het eeuwige morele gelijk van links in mijn vroege jeugd nog niet zo uitgekristalliseerd was. Mijn ouders waren van de CHU, een wat ouderwetse partij van merendeels hervormden: een partij en een geloofsgroep die beide goeddeels zijn opgelost in de geschiedenis. Toen ik nog een schooljongen was deed de CHU best wel mee.
De CHU was in ons dorp echter een klein partijtje, maar dat weerhield mijn vader er niet van bij iedere verkiezing het grootste beschikbare CHU-affiche manshoog op de schuur naast ons huis te spijkeren. ‘Beernink, Lijst 5’. Niet dat het iets hielp. Vrijwel iedereen stemde altijd hetzelfde en Beernink kreeg in ons dorp zelden meer dan enkele tientallen stemmen.
Hoewel er in de dagen dat Mark Rutte nog in de wieg lag nog best veel mensen braaf lid waren van een partij, had de CHU in ons dorp slechts dertien leden. Ik had de pech dat mijn vader ook nog eens secretaris-penningmeester was van die dertien leden en dat hij als zodanig belast was met de verspreiding van het ledenblad De Binding – die in de praktijk op mijn bordje kwam. De plaatselijke CHU-leden hadden zich ook nog eens zo ver mogelijk van elkaar verwijderd over het uitgestrekte dorpsgebied. Ik ben dus heel wat zaterdagochtenden door weer en wind langs die CHU-leden gefietst, mij onderweg verbijtend in de bijna-zekerheid dat ik ook nog eens de enige was die dat saaie blaadje ook werkelijk las.
Een veteraan als vader
Het was dus allerminst een links, progressief milieu waar ik in opgroeide. Ik verzette me ook best tegen dat milieu en de gangbare denkbeelden, maar dat wil niet zeggen dat je er onderweg niet het een en ander van oppikt.
Mijn vader was, weliswaar tegen zijn zin, dienstplichtig soldaat geweest in Nederlands-Indië. Dergelijke veteranen heetten niet zonder reden rechts te zijn. Toen de veteranen in een kwade reuk kwamen te staan kregen we ook het blaadje Stavast van het Veteranenlegioen in huis. Ik las het met belangstelling, zij het zeker niet met instemming.
Later zou ik enig begrip opbrengen voor mijn vader en zijn kameraden, maar zo ver was ik toen nog zeker niet. De denkbeelden die aan de keukentafel werden verspreid waren zeker niet links, maar ook zeker niet kapitalistisch of liberaal te noemen. Mijn vader was tegen klaploperij door uitkeringstrekkers die nog best de handen uit de mouwen konden steken. Ik sluit niet uit dat ik daar wel wat van heb meegekregen.
Toen links nog tegen immigratie was
Als verslaggever ben ik zachtjesaan wat meer gaan schrijven over thema’s waarvan ik merkte dat anderen er met een grote boog omheen liepen, zoals immigratie. In de zomer van 1995 kwam ik er achter dat Buitenlandse Zaken een taskforce had opgericht om te kijken of ze enkele tienduizenden illegalen, waaronder nogal wat afgewezen asielzoekers, naar hun herkomstland konden terugsturen (ondanks tegenwerking van die herkomstlanden – de thematiek is in 2023 nog niet veel anders).
Toen ik daar na lang onderzoek een voorpaginabericht over had gemaakt werd het erg onrustig op de redactie van Het Parool. Er kwamen ongeruste telefoontjes naar mijn standplaats Brussel: klopte dat wel, was het wel echt waar? Op de achtergrond proefde ik dat de illegale buitenlanders weleens in een kwaad daglicht konden belanden, dat de extreemrechtse Hans Janmaat er misschien mee aan de haal zou gaan. Wat moesten de lezers van Het Parool er wel niet van denken? Het was geen thema voor linksen of andere weldenkenden en dus rechts en dus fout.
Dat de verworpenen der aarde van onze eigen landen als eerste het slachtoffer zijn van ongecontroleerde en massale kansarme immigratie is trouwens ook een feit en zou dus reden moeten zijn voor links om daar paal en perk aan te stellen. Dat was trouwens ook werkelijk de beleidslijn van de PvdA en de PvdA-gelieerde vakcentrale NVV toen de werkgevers eind jaren zestig ongeletterde Turken en Marokkanen wilden halen om kosten te besparen. De toen nog marginale Socialistische Partij was in de jaren tachtig nog dezelfde mening toegedaan.
Rechtse onderwerpen zijn fout
Maar ergens in de tweede helft van de vorige eeuw is de multiculturele samenleving (‘diversiteit’ is dat gaan heten in de Ruttejaren) de standaard geworden en ging iedere kanttekening bij het volle Nederland en bij het ideaal van diversiteit en inclusie door voor rechts. Enfin, zo werd ik dan rechts. Door niet links als maat der dingen te accepteren. Door in een niet-links weekblad te publiceren. Door thema’s te beschrijven (zoals misdaad, migratie en uitkeringen) die naar linkse maatstaven beter in de mist kunnen blijven.
Ik groeide dus op in een conservatieve omgeving waar ik best wat van zal hebben overgehouden en belandde in een overwegend linkse wereld waar ik best vaak als rechts werd gezien. Ik verbeeld mij dat ik in de loop van de jaren trouwens niet heel erg anders over de dingen ben gaan denken. Anno 2023 verkeren we in alweer een wonderlijke fase als het gaat om links en rechts. De kabinetten-Rutte worden door de linkse oppositie en de meeste media steevast als overwegend rechts of minstens als centrumrechts getypeerd. Maar critici van het overheidsbeleid – binnen én buiten de politiek – worden veelal als nog rechtser geëtiketteerd: als rechts, als populistisch, als rechts-populistisch of erger. Wat is er toch gebeurd?
Links beleid van een rechts kabinet
In werkelijkheid is er weinig rechts te ontdekken aan de kabinetten-Rutte, die dan ook steevast (mede) op de been worden gehouden door linkse partijen: PvdA, D66, GroenLinks en ChristenUnie. Op alle hoofdlijnen van beleid (overheidsuitgaven, pensioenstelsel, Europa, klimaat, woke, stikstof, immigratie) is het links dat de toon zet van die kabinetten. De overheid groeide onder Rutte, de lastendruk ook.
Zo bekeken is het niet eens zo vreemd dat van de weeromstuit kritiek op dergelijk overheidsbeleid als rechts wordt getypeerd. Vooral in coronatijd werd duidelijk dat veel kranten en omroepen een reflex hadden ontwikkeld om niet meer de luis in de pels van de macht (de overheid, het establishment) te willen zijn, maar eerder als luis in de pels van de critici van de macht te willen fungeren.
Binnen een paar generaties waren zich links voelende journalisten steunpilaren van de macht geworden. Nou ja, zo gek is dat misschien ook niet als de macht zelf ook links is. Maar je moet er dan ook niet van opkijken dat een steeds grotere groep burgers, kiezers en mediaconsumenten eens elders zijn heil gaat zoeken. Want wie had dat kunnen denken: anno 2023 zijn de macht en de media linkser dan de mensen in het land. Al is dat wel een ander links dan in de dagen van Troelstra en Drees – dat moet er wel bij gezegd.
’70 Actieve herinneringen aan een gaaf gidsland’ van Syp Wynia is een uitgave van Uitgeverij Blauwburgwal, is 368 pagina’s dik en kost 24,50 (inclusief verzendkosten). Het boek is overal verkrijgbaar, bijvoorbeeld HIER.