De Europese Unie is vooral kampioen bluf

ursula-von-der-leyen-en-frans-timmermans
Ursula Von der Leyen en Frans Timmermans

Het is nog vroeg voor een balans van de eerste honderd dagen van  Ursula von der Leyen in Brussel, maar één constante tekent zich al duidelijk af: net als haar voorganger Jean-Claude Juncker zal ook zij in haar agenda veel plaats moeten inruimen voor crisismanagement. Frans Boogaard bericht uit Brussel.

Het plotse besluit van haar omhooggevallen opvolgster op Defensie in Duitsland, Annegret Kramp-Karrenbauer, om straks het CDU-partijvoorzitterschap neer te leggen en bij nader inzien Angela Merkel toch maar niet op te volgen als Bondskanselier, is ook voor ‘VDL’ een streep door de rekening.

Als Commissievoorzitter ben je niks zonder een stevige Frans/Duitse as, en net die is momenteel in geen velden of wegen te bespeuren. Emmanuel Macron heeft de handen vol aan gele hesjes en ander binnenlands malheur, hij zal alle zeilen moeten bijzetten wil hij zichzelf in 2022 kunnen opvolgen. Duitsland mist met zijn krakkemikkige CDU-CSU/SPD-coalitie en een leider die haar vertrek al heeft aangekondigd evenzeer de power waarover het normaal wel beschikt. En wat de Europese agenda van de twee grootmachten aangaat: er zijn momenteel nauwelijks onderwerpen te bedenken waarover ze het níet oneens zijn.

Op veel steun van die kant hoeft Von der Leyen dus niet te rekenen. Voeg daar nog bij de loodzware Brexit-onderhandelingen die minstens dit hele jaar in beslag gaan nemen, de aartsmoeilijke onderhandelingen over een nieuwe meerjarenbegroting (geen euro extra, zegt Rutte; waar hebben we dat eerder gehoord?) en de ongeziene verdeeldheid onder lidstaten over kernpunten van het migratiebeleid (nog steeds) en rechtsstaat en democratie, en het is wel duidelijk dat ook dit jaar de agenda Europa leidt in plaats van andersom.

Dat is jammer, omdat de Commissie-Juncker de eerste in decennia was die in elk geval weer probeerde aan de weg te timmeren en Von der Leyen in sterke publieke optredens de indruk wekt diezelfde ambitie te hebben.

Voor echt succesvolle Commissies moeten we al terug naar het tijdperk-Delors (1985-1995). In een tijd dat euroscepsis nog vooral een Britse aangelegenheid was, legde hij – geholpen door een verstandshuwelijk tussen Kohl en Mitterrand – de basis voor de economische en monetaire unie met de euro als gemeenschappelijke munt, voor de interne markt die een ongekende banen- en welvaartsmotor zou worden, en voor de uitbreiding – de grootste in één keer -richting Midden- en Oost-Europa.

Na Delors kwam de Luxemburger Santer, wiens Commissie in de herinnering blijft door haar gedwongen aftreden, in een sfeer van gekonkel en vriendjespolitiek, begin ’99. Santer had zijn Commissie kunnen redden door de van corruptie betichte Franse Eurocommissaris (en oud-premier) Edith Cresson te ontslaan, maar hij zwichtte voor toenmalig Frans president Chirac, die platweg dreigde zich te wreken op het groothertogdom.

Na Santer was het de contactgestoorde technocraat Romano Prodi die vijf jaar op de winkel mocht passen – onder zijn bewind werd de euro ingevoerd en kwam de uitbreiding met tien nieuwe lidstaten uit Midden- en Oost-Europa tot stand. Zijn opvolger Barroso ontpopte zich tot loopjongen van de Raad (de lidstaten), de Commissie heette in zijn tijd ‘het Raadssecretariaat’.

Na vijf jaar beloofde Barroso beterschap en gunde het Parlement hem in een vlaag van verstandsverbijstering nog eens vijf jaar, waarin natuurlijk van beterschap niets te bespeuren viel.

Juncker brak met die slaafse en Raadsafhankelijke opstelling en legde meteen bij zijn aantreden een stevige eigen agenda op tafel. Die is deels gerealiseerd (zijn investeringsplan, het Europese veiligheids- en defensiebeleid), maar hij kreeg ook te maken met de Griekse crisis, de migratiecrisis en Brexit. En met lidstaten die (spreiding migranten; rechtsstaat en democratie) steeds steviger de kont tegen de krib gooiden en in eigen kring (de Raad) te weinig werden gecorrigeerd.          

Net als in 2014 bij het aantreden van Juncker ontbreekt het ook de Commissie-Van der Leyen niet aan ambities. Met haar ‘Green Deal’ (klimaatinitiatief) wil ze niks minder dan de planeet gaan redden, digitaal claimt ze leiderschap, en ze wil dat Europa vanaf nu ook met zijn buitenlands beleid een hoofdrol afdwingt op het wereldtoneel.

Dat klinkt allemaal goed, maar Commissie en Parlement kunnen nog zoveel willen, als de Raad (lidstaten) niet meedoet wordt het niks. Neem het snode plan van twintig jaar geleden (‘Lissabon-proces’) om de Unie in tien jaar tot ‘meest concurrerende en dynamische kenniseconomie ter wereld’ te maken.

Het werd een sof, omdat veel lidstaten het vertikten de beloofde investeringen in onderzoek en ontwikkeling te doen, en Amerika die zonder van zijn neus te maken wel deed.

Zo gaat het vaak. Als de EU-lidstaten eerder werk hadden gemaakt van (gezamenlijk) financieel toezicht, waren de financiële en bankencrisis niet zo gierend uit de hand gelopen. Nu zijn ze daar tien jaar na de crisis nòg mee bezig. Als ze hun buitenlands beleid vorm hadden gegeven zoals al sinds het begin van deze eeuw de bedoeling is, waren ze niet in de figurantenrol blijven hangen die ze nu vervullen, ondanks een gezamenlijke diplomatieke dienst van 5- à 6.000 m/v.

Als ze de EU-lidstaten eigen beloften uit 1999 over een gemeenschappelijk asielbeleid en informatie-uitwisseling tussen geheime diensten waren nagekomen, waren ze beter gewapend geweest tegen migratiecrises en terreuraanslagen.

‘We nemen vaak pas besluiten als we met onze rug tegen de muur staan, de afgrond voor ogen en het mes op de keel’, aldus ooit oud-Raadsvoorzitter Herman Van Rompuy over de werkelijke dynamiek in Brussel. Europa brengt zichzelf daarmee grote schade toe. Want wie zich aan de lopende band presenteert als kampioen dit en wereldleider dat en daar vervolgens niks van terecht brengt, maakt zich vooral tot kampioen bluf.