Nederland in de Rutte-jaren: een land in de knoop
‘Tegen de onzin’, zo heet mijn nieuwe boek. Het leest als een kroniek van de Rutte-jaren. Over een land in de war, een land dat helemaal anders moet. We moeten in transitie, want alles moet divers, digitaal en duurzaam. Zelden werd daarbij zoveel onzin verkocht.
Het begin van de jaren twintig van deze 21ste eeuw wordt gemarkeerd door het afschaffen van ‘Holland’. Sinds 1 januari 2020 heet Nederland in het buitenland ‘Netherlands’. Niet ‘The Netherlands’, maar ‘Netherlands’. Dat vond het derde kabinet-Rutte beter. Nederland moet immers anders, het oude Nederland deugt niet meer. O – u is niets gevraagd?
Nu was Nederland altijd al erg druk met de eigen identiteit in het buitenland. Dat ‘Holland’ waar niemand een probleem mee had, dat moest nu toch echt weg. Het deed te veel denken aan tulpen, klompen en windmolens. Aan oude windmolens, met name. Weg met de windmolens, we zijn nu van de windturbines!
‘Holland’, dat was provinciaals, bekrompen. ‘Netherlands’ dat moest de toekomst worden: vooruitstrevend, modern, kosmopolitisch, gidsland, duurzaam, dynamisch, divers en digitaal.
Niet dat ook maar iemand in de wereld een probleem had met dat ‘Holland’ of dat ‘The Netherlands’. Wie het wist vond het prima, wie het niet wist had toch al geen belangstelling voor dat landje, dat ze soms beter kenden van de drugs en het voetbal dan van de dijken en de klompen.
Nee, zo’n naamwisseling zegt vooral iets van wie de naamwisseling bedenkt. Het zijn meestal meisjes in de puberleeftijd die van naam wisselen, omdat ze liever de voornaam van een popster hebben dan die van oma. Of transgenders natuurlijk, vroeger transseksuelen geheten, die eerst Sander heten en daarna Wendy. Een naamwissel is iets voor wie op zoek is naar een identiteit – een andere identiteit graag. De huidige identiteit zit in de weg.
Zo vielen vooral de latere Rutte-jaren samen met Nederland-in-identiteitscrisis. De eerste Rutte-jaren, vanaf 2010, stonden in het teken van de bankencrisis, de economische crisis, de eurocrisis en het begrotingstekort. Eigenlijk was dat begrotingstekort ook al een identiteitsprobleem.
Paniek: we zouden worden weggelachen
Begin 2012 kwamen ze er bij het ministerie van Financiën achter dat Nederland vanwege het te hoge begrotingstekort wel eens op het Europese strafbankje kon belanden. Dat was volstrekt in tegenspraak met het eigen zelfbeeld: het land met het strakke begrotingsbeleid dat standaard in de positie verkeerde om anderen – zuidelijken – op hoge toon de maat te nemen.
Dat de eerste kabinetten-Rutte hun positie als morele koploper in Europa wilden terugwinnen was – samen met de angst in Brussel te worden weggehoond – de basis voor het kabinetsbeleid in de jaren 2012-2016.
Toen de begroting weer op orde was en het land bijkwam van de bezuinigingen en de lastenverzwaringen werd er eindelijk inkomensverbetering beloofd. Die kwam er niet, of nauwelijks, want nu waren er nieuwe identitaire kwesties die moesten opgeruimd.
De genderzomer van 2017
De lange formatiezomer van 2017 was ook de zomer van de genderneutrale toiletten en de triomfantelijke tevredenheid bij D66-leider Alexander Pechtold dat hij het hele verkiezingsprogramma van de actiegroep COC (homo’s, transgenders) in het regeerakkoord had weten te krijgen.
De vroege Rutte-jaren waren nog nodig voor het herstel van het budgettaire koploperschap. In de latere Rutte-jaren waren zo de handen vrij voor nieuwe koploperschappen en gidsland-rollen. Daartoe moest Nederland wel stevig in transitie. Het boerenland moest een duurzaam stedelijk land worden, ontdaan van zulke smerigheden als stikstof en pfas: problemen waar je in andere landen gek genoeg nooit iets van hoort.
Rutte-jaren: emobeleid
Het Nederland van de Rutte-jaren is een Nederland van emobeleid. Niet de ratio, maar de emotie stuurt de besluitvorming. Een treffend voorbeeld is het besluit om alle Nederlandse woningen van het gas af te halen, te beginnen met de nieuwbouw en binnen tien jaar ook al 1,5 miljoen bestaande woningen. De publicist Paul Scheffer was op bezoek bij een regeringsfractie en vroeg waarom Nederland zichzelf van het gas afsluit terwijl de buurlanden er juist aan gaan. Scheffer: ‘Niemand kon of wilde een antwoord geven’.
Het echte antwoord had moeten luiden: we waren zo verblind door de aardbevingen in Groningen, dat we in een emotionele vlaag van tunnelvisie en groepsdenken het aardgas zoveel kwaads toedichtten, dat we het aardgas wilden straffen. Daarbij gingen we er aan voorbij dat aardgas het minst slechte van de fossiele brandstoffen is en niet als eerste, maar juist als laatste uitgefaseerd had moeten worden.’
Dat zei natuurlijk niemand, want dan moest je toegeven dat je als Kamerlid of als minister niet verstandiger en misschien wel onverstandiger had gehandeld dan een willekeurige Nederlander. En dus werd de kostbare fout die het gasverbod is nooit toegegeven. Dat het gasverbod – duur, ineffectief en kansloos – een debacle van allure wordt dat vooral andere kabinetten zullen moeten opruimen is een andere zaak.
Wie anderen de maat kan nemen, heeft geen feiten meer nodig
Het emobeleid is overal. Misschien waren het in de jaren van Lubbers, Kok en Balkenende ook al de emoties die het land regeerden. De neiging gidsland te willen zijn bestaat immesr al minstens sinds de jaren zestig.
Vast staat, dat het maatschappelijke en dus het politieke debat in Nederland al minstens een halve eeuw gestuurd wordt door wie met succes het morele leiderschap weet op te eisen. Alleen zo is te verklaren dat Nederland altijd maar weer koploper en gidsland wil zijn, ook tegen de belangen van de eigen burgers in.
In die sfeer moet de verklaring te vinden zijn voor de vele onzin, die in dit boek wordt gesignaleerd. Hoe Nederland anders moet, niet alleen van naam, maar ook qua geschiedenis, taal, landschap, economie en cultuur – want het Nederland dat was dat deugt niet meer.
Jesse Klaver regeert de komende dertig jaar
Zo werden we een land waar rechters in staat worden gesteld actiegroepen het regeringsbeleid te laten dicteren en zo ook de volksvertegenwoordiging buiten spel wordt gezet.
Het is het land waar de leider van een betrekkelijk kleine oppositiepartij op aansturing van een enkele – ruim gesubsidieerde – actiegroep een Klimaatwet aangenomen weet te krijgen waarmee hij het regeringsbeleid voor de komende dertig jaar dicteert. Een land waar de democratie permanent erodeert, maar slechts weinigen zich daar druk over maken en kiezers niet meer beter lijken te weten.
Het is het land waar mogelijk niet eerder zoveel hele en halve onwaarheden alsmede kluitjes in het riet werden uitgesproken namens de regering zonder dat de regering daarmee meteen in de problemen komt. Een land waar je maximale invloed kunt uitoefenen als je dan wel een internationaal bedrijf leidt, dan wel namens minimale minderheden spreekt.
Als een land met zichzelf in de knoop zit, is het niet eens vreemd dat het land anders wil heten. Als een transgender in transitie, of een puber op zoek naar identiteit. Over dat land gaat mijn nieuwe boek, ‘Tegen de onzin’. Je zou het ook een kritische kroniek van de Rutte-jaren kunnen noemen. Ik wens u veel leesplezier.
‘Tegen de onzin’, Uitgeverij Blauwburgwal, Amsterdam, 280 bladzijden, 17.50. Overal te koop, in de (digitale) boekhandel. Zoals hier