De euro is heel slecht voor de koopkracht van de Nederlanders
door Theo Wolters
Op 9 maart is er een belangrijk Kamerdebat over de toekomst van de euro. Twee rapporten van Stichting Milieu, Wetenschap & Beleid werpen een nieuw licht op de prijs van de euro en de EU voor Nederland.
Het eerste rapport vergelijkt de kosten van de euro en de EU voor een land als Nederland dat zowel in de EU als in de euro-muntunie zit, met landen met een andere verhouding tot EU en euro. Deze kosten belopen €25.000 tot €80.000 euro per Nederlands gezin, en zijn buitensporig hoog ten opzichte van andere landen, binnen of buiten EU en euro.
Het tweede rapport verklaart de effecten van de euro voor Nederland, maar ook voor de andere landen van de euro-muntunie. Onze koopkrachtgroei blijkt door de invoering van de euro tot nu toe meer dan 18% lager dan bij het behoud van de gulden het geval zou zijn geweest.
Maar ook voor de andere landen is de euro nadelig. En zelfs als er een centraal bestuurde Verenigde Staten van Europa zou komen, zou dit economisch zeer nadelig zijn ten opzichte van een Europa met landen met eigen munten.
In dit artikel vat ik de rapporten samen aan de hand van de vier grafieken, die er de kern van vormen. Een uitgebreide samenvatting van beide rapporten vindt u via deze link.
Blootstelling van Nederland aan kosten van de EU en de euro
In de eerste kolom wordt ter vergelijking de staatsschuld in 2020 weergegeven
De kolom daarnaast (Totaalbedrag) geeft voor Nederland een bedrag van €475 miljard aan totale ‘blootstelling’, zoals uit de stukken van de EU is afgeleid.
De derde kolom geeft het totaal aan geld dat we sowieso kwijt zijn, zoals bijvoorbeeld de EU-bijdrage, en betaalde subsidies aan Zuid-Europese landen.
De vierde kolom betreft de situatie bij een grote Europese financiële crisis, waarbij de slechte leningen afgeschreven moeten worden en de gegeven garanties uitbetaald moeten worden.
De uitkomst is dat we in 2020 sowieso 100 miljard euro kwijt waren aan EU en euro.
En bij een grote crisis waren we blootgesteld aan een bedrag van €355 miljard, ruim 80% van onze staatsschuld.
Blootstelling van Nederland ten opzichte van niet-EU en niet-eurozone leden
Interessant wordt het als deze blootstelling wordt vergeleken met landen met een andere relatie tot de EU en de euro. De uitkomsten zijn in deze grafiek vervat, in euro per vierpersoonsgezin, met Griekenland in het geel op de eerste rij, en Nederland in het rood op de achterste rij.
Weinigen zullen tot nu toe beseft hebben dat de cumulatieve kosten van EU en euro nu al sowieso €25.000 per Nederlands gezin bedragen, en bij een crisis volgens de grafiek kunnen oplopen tot ruim €80.000 aan welvaartsverlies per Nederlands gezin.
Opvallend is verder dat Nederland als netto bijdrager aan de EU en als eurozone-lid buitensporig hoge lasten draagt, in vergelijking met niet-euro en niet-EU-landen, maar ook vergeleken met de ontvangende EU-landen.
Direct daarna valt op dat Denemarken (blauw), dat economisch redelijk vergelijkbaar is met Nederland, en dat ook in verhouding evenveel bijdraagt aan het EU-budget, maar niet de euro voert, nog geen kwart betaalt van Nederland. Blijkbaar zijn ¾ van de kosten gerelateerd aan deelname aan de eurozone, en ¼ aan deelname aan de EU.
Onze achterblijvende koopkracht en de euro
Het tweede rapport analyseert de al 20 jaar stagnerende koopkracht in ons land, terwijl de economie sterk groeide.
Monetaire Welvaartoptimalisatie
In de situatie vóór de euro was de gulden de facto een onafhankelijke munt, waarvan de waarde steeg als het handelsoverschot toenam. Daardoor daalde in Nederland de prijs van energie en andere importgoederen, en daardoor steeg de koopkracht. (Koopkrachtgroei wordt hier weergegeven als de percentuele groei van de inflatiegecorrigeerde inkomsten van de huishoudens (1998 = 100%), dus de netto toename van het vermogen van de huishoudens om iets te kopen.)
Onze eigen producten werden juist duurder door de sterke gulden, waardoor de exportgroei beperkt bleef, en onze industrie moest innoveren om concurrerend te blijven. Dit leidde tot een geremde maar stabiele groei: koopkracht, GDP en overheidsuitgaven gingen tussen 1970 en 2000 keurig gelijk op: de economie was in evenwicht, ondanks een diepe economische crisis in de 80er jaren. En onze bedrijven werden de innovatiefste van de wereld.
Het rapport stelt dat dit monetaire mechanisme zorgt voor een optimale groei van de economie en een maximale groei van de welvaart, en – vooral – dat deze welvaart via de koopkracht optimaal verdeeld wordt over de bevolking. Het mechanisme krijgt daarom de naam ‘Monetaire welvaartoptimalisatie’.
Na 2000 zien we de koopkracht stagneren (groei 25% in 20 jaar) en sterk achterblijven bij het BBP (groei 40%) en de overheidsuitgaven (groei 50%): de economie is volledig uit balans. Dit valt samen met het invoeren van de euro, en dat is geen toeval: de euro maakte een einde aan de monetaire welvaartoptimalisatie.
Handelsoverschot
We zien dat door de (voor Nederland) veel te goedkope euro het handelsoverschot absurde proporties heeft aangenomen: een stijging van 200%. Zelfs in absolute zin (in euro’s dus) is het handelsoverschot van Nederland inmiddels het derde van de wereld, na China en Duitsland, als je de energie-exporteurs buiten beschouwing laat.
De oorzaak hiervan is dat de euro zeker 25%, maar waarschijnlijk meer dan 50% minder waard is dan de gulden waard zou zijn als we niet in de euro gestapt waren. Onze producten gaan dus wereldwijd voor ramsjprijzen over de toonbank.
Koopkracht en verstoorde arbeidsmarkt
Prachtig resultaat zou je zeggen, en veel dank aan de zwakke euro! Maar het probleem is dat we als bevolking bijna niets meer hebben aan een enorm handelsoverschot, omdat het de koopkracht niet meer vergroot. Het creëert banen, dat is fijn, maar daaraan is helemaal geen tekort, integendeel.
De voor ons veel te zwakke euro werkt eerder verstorend: exporterende bedrijven lopen binnen, en kunnen best hogere lonen betalen, maar het MKB en de overheid (zorg, onderwijs, uitkeringen), samen veruit het grootste deel van de economie, kunnen zich geen hogere lonen permitteren: het MKB omdat de koopkracht achterblijft en dus ook de bestedingen, en de overheid omdat hogere lonen de overheidsuitgaven nog verder omhoog zouden jagen dan sinds de euro al het geval was.
Zonder de monetaire welvaartoptimalisatie van een zelfstandige munt is het evenwichtig verhogen van de koopkracht een groot probleem, ook al groeit de economie.
Dat onze economie sinds invoering van de euro uit evenwicht is, leidt dus tot een achterblijvende koopkracht, tot een verstoorde arbeidsmarkt, tot afnemende innovatie in het bedrijfsleven en tot een rem op de productiviteitsgroei.
Ook een houdbare muntunie is slecht voor de welvaart
Om te kijken of een muntunie houdbaar is, gebruiken economen de ‘optimal currency area criteria’ van Mundel. Het rapport gaat echter een stap verder dan deze criteria. Het stelt dat zelfs een houdbare muntunie, zoals een centraal geregeerd Europa dat bovendien zou voldoen aan de ‘optimal currency area criteria’ vergelijkbaar met de VS, economisch slecht is voor de aangesloten landen. Binnen een muntunie trekken de zwakke landen zich niet op aan de sterke, maar worden de sterke mee omlaag gezogen door de zwakke. Door het wegvallen van de ‘monetaire welvaartoptimalisatie’ voor alle afzonderlijke landen daalt de welvaart in de muntunie als geheel.
Het opgaan in een Federale Europese staat, bestuurd vanuit Brussel, is dus geen oplossing van de problemen die de euro veroorzaakt. Niet voor de sterke en niet voor de zwakke landen.
Dat is dan ook de belangrijkste conclusie die uit het rapport te trekken is.
De auteur van bovenstaand artikel, Theo Wolters, is voorzitter van de Stichting Milieu, Wetenschap & Beleid.
Wynia’s Week wordt mogelijk gemaakt door de donateurs. Doet u al mee? Doneren kan op verschillende manieren. Kijk HIER. Hartelijk dank!