De klimaatvoorspellers kijken niet terug
Het klimaatbureau van de VN schermt in zijn rapporten steeds weer met ‘nooit eerder vertoonde’ temperatuurstijgingen. Maar hoe ‘unprecedented’ zijn die temperaturen van nu helemaal? Het IPCC kijkt gewoon niet terug. En al helemaal niet ver genoeg. En zijn wat hogere temperaturen wel zo slecht?
Tal van wetenschappen kunnen bijdragen aan inzicht en kennis van het klimaat. Zo ook de geschiedenis. Klimaat heeft ook een historisch aspect. Het klimaat bestaat immers al zo lang als de aarde, 4,65 miljard jaar. De rapporten van de Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC), de klimaatbijbels, gaan echter zelden op die klimaatgeschiedenis in.
In The Fourth en The Sixth Assessment Report van het IPCC komen alleen de laatste duizend jaar aan de orde. De rapporten hebben behalve een wetenschappelijk ook een politiek doel. En dat historische aspect lijkt te schuren met dat politieke doel.
De geologie levert over de geschiedenis van het klimaat vooral veel geruststellende inzichten op. Sinds er leven bestaat, ongeveer 3,6 miljard jaar, veranderden de omstandigheden soms drastisch en vonden verschillende keren rampen op kosmische schaal plaats, maar altijd bleef de temperatuur ruimschoots binnen de bandbreedte waarin leven kan gedijen.
Opeenstapeling van elkaar versterkende factoren die tot rampen leiden, zoals de IPCC die steeds vreest, deden zich tot dusver nooit voor. Die zijn ook niet in overeenstemming met de wetten van de natuur, waarin systemen in evenwicht zich juist kenmerken door negatieve koppelingen. Koolstofdioxide (CO2) komt uit dit lange geschiedenisverhaal niet naar voren als een drijvende kracht van de atmosferische temperatuur. Ongeacht het gehalte aan koolstofdioxide in de atmosfeer kon de temperatuur hoger of lager zijn.
Minder CO2 in de ijstijden
De terugkerende tendens over de laatste zeshonderd miljoen jaar was die van een dalend koolstofdioxide-gehalte, doordat er meestal meer koolstofdioxide werd gebonden in bijvoorbeeld kalk, dan er via bijvoorbeeld vulkanisme weer in de aardse cyclus terugkeerde. De soms honderden meters dikke lagen kalksteen die overal op aarde kunnen worden aangetroffen betreffen allemaal koolstofdioxide uit zeeën en oceanen en indirect ook uit de atmosfeer.
Vooral de laatste dertig miljoen jaar nam het gehalte koolstofdioxide in de atmosfeer sterk af. De laatste twee miljoen jaar, een van de zeldzame ijstijdperioden in de geschiedenis van de aarde, heeft het niveau van de koolstofdioxide in de atmosfeer steeds de temperatuur gevolgd. In de warme perioden nam het gehalte toe en in de ijstijden af.
Enigszins afhankelijk hoe de pieken en dalen worden geteld, vallen er ten minste 44 ijstijden te onderscheiden, de laatste steeds van zo’n 100.00 jaar per keer. In de interglacialen trok het ijs zich tijdelijk terug, soms slechts voor kort. Het voorlaatste interglaciaal, het Eemien, duurde met 10.000 jaar relatief lang. Het was in die tijd aanzienlijk warmer dan nu en het water stond wereldwijd 6 meter hoger.
Pooltemperaturen aan de Middellandse Zee
In de laatste ijstijd stond het water dan weer 120 meter lager dan nu. Ierland was vanuit Nederland over land te bereiken. Het gehalte aan koolstofdioxide in de atmosfeer bereikte waarden van maar net boven de 150 deeltjes per miljoen, de ondergrens waarop nog leven op aarde kan gedijen. In deze barre periode kondigde de huidige mensheid zich in Europa aan. De Grotte Cosquer bij Marseille, die sinds het einde van de laatste ijstijd deels onder water ligt, bewaart tekeningen van 27.000 jaar geleden, waaronder drie met een pinguïn.
Vlakbij de Middellandse Zee deden zich hier, mede door de nabijheid van de ver uitgedijde Alpengletsjers, arctische omstandigheden voor. De vrees is gerechtvaardigd dat de volgende ijstijd nog hooguit enkele millennia op zich zal laten wachten. Op goede gronden zou de mensheid zich druk kunnen maken over het gebrek aan koolstofdioxide in de atmosfeer: heeft de mensheid ondertussen wel genoeg verbrand om de komende ijstijd boven de dodelijke ondergrens van 150 deeltjes koolstofdioxide per miljoen te blijven?
Warme tijden? Goed voor de landbouw
Het einde van de laatste ijstijd, ongeveer 8000 jaar geleden, betekende de opkomst van de landbouw en de veeteelt, waar de mensheid sindsdien van leeft. De warmte van het huidige interglaciaal leverde de voorwaarden waaronder de mensheid met zijn agrarische activiteiten kon gedijen.
Tijdens het huidige interglaciaal bleef het gehalte aan koolstofdioxide ongeveer constant, maar de temperaturen vertoonden een grillig verloop met aanwijsbare pieken en dalen in de gemiddelden, zoals ijskernboringen in de noordpool, de zuidpool en sedimentboringen in zee overtuigend en ondubbelzinnig aantonen.
Historici zag al gauw het belang van deze temperatuurgrafieken, want die bleken nauwkeurig overeen te komen met de menselijke lotgevallen. Historici begonnen vanaf ongeveer 1965 te schijven over de invloed van het klimaat. De beroemde Franse historicus Emmanuel Le Roy Ladurie schreef in 1967 zijn bekende – maar ondertussen behoorlijk verouderde – Histoire du climat depuis l’an mil.
Afkomstig van het Normandische platteland was Le Roy Ladurie zich sterk bewust van de menselijke kwetsbaarheid voor de grillen van het weer. De warmere perioden van de laatste twee millennia vielen samen met het hoogtepunt van het Romeinse Rijk, met de hoge middeleeuwen in de twaalfde eeuw en met het begin van de moderne tijd vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw.
Deze perioden staan bekend als de optima, de koudere perioden daartussen als de pessima. Hogere temperaturen verlengen het groeiseizoen en vergroten de gebieden waarin gewassen kunnen groeien en dat bracht meestal een sterke groei van de bevolking met zich mee.
Abdijen, kerken, dorpen, steden
In het twaalfde-eeuwse optimum gingen ontginningen en bevolkingsaanwas in een razendsnel tempo hand in hand. De kloosterorde van Cïteaux, gesticht in 1098, sloot zich van de wereld af door zich in woeste gebieden te vestigen. De eerste gemeenschappen kwamen bijna om van de honger, mede door periodes van droogte in het begin van twaalfde eeuw, maar al gauw bleken de woestenijen waar hun abdijen stonden zich in brandpunten van ontginningen te bevinden, waar de orde op grote schaal aan meedeed. Deze groeide uit tot een machtige beweging met 7 abdijen in 1118 en 525 in 1200.
Tegelijkertijd verrezen overal nieuwe dorpen en vormden zich steden, die zich kostbare kerkgebouwen permitteerden. In een omtrek van ongeveer 70 kilometer om Parijs alleen al staan er uit dit optimum nog 1740. Pas in de tweede helft van de negentiende en de eerste decennia van de twintigste eeuw verrezen er weer opnieuw zoveel kerkgebouwen. De gevolgen van het twaalfde-eeuwse optimum zijn zo vrijwel overal in Europa nog zichtbaar.
De landbouw schoof in de twaalfde eeuw op naar het noorden. Een studie uit 1980 stelde vast dat wijnbouw plaatsvond tot in het zuiden van Schotland en het zuidwesten van Noorwegen. De aan het einde van de tiende eeuw door de Noormannen gevestigde nederzettingen in Groenland maakten in de twaalfde eeuw een bloeiperiode door.
Groenland was groen
Voor zover nu bekend stonden er in de zuidelijkste vestiging op Groenland ongeveer 500 huizen en in de westelijke ruim honderd. Naast de visserij vormden graanteelt en veeteelt bronnen van bestaan. De twaalfde eeuw was, met minder stikstofdioxide in de atmosfeer, aanzienlijk warmer dan nu en het ging de mensen betrekkelijk goed.
Op de warme Romeinse tijd waren ook al de koudere tijd van de volksverhuizingen en een dramatische krimp van de bevolking gevolgd. Na de twaalfde eeuw moest eveneens ontgonnen gebied prijs worden gegeven aan de natuur, waarna de landbouw in Frankrijk in oppervlakte nooit meer dezelfde omvang bereikte. Veel dorpen verdwenen weer.
Niet warmte, maar kou was tegenslag
In de kleine ijstijd (15e-19e eeuw) die meerdere dieptepunten kende, had de mensheid het doorgaans veel moeilijker dan in de warmere perioden. De aanduidingen ‘optima’ voor de warme perioden en ‘pessima’ voor de koudere perioden duiden op de wisselende menselijke omstandigheden in deze eeuwen.
Aangezien er in het huidige interglaciaal tot aan de twintigste eeuw nauwelijks schommelingen optraden in het gehalte aan koolstofdioxide en dit bij het IPCC geldt als de belangrijkste drijfveer voor de temperatuur, passen de optima en pessima niet goed in het beeld dat men wil schetsen. Sinds het Fourth Assessment Report in 2007 worden de optima en pessima zelfs regelrecht ontkend.
De frauduleuze hockeystick
Tot dan toe voerde het IPCC een al snel frauduleus gebleken grafiek van Michael Mann aan, gebaseerd op geselecteerde reeksen van jaarringen van de stekelden (ook wel: stoppelden, ofwel pinus aristata). Die zouden aantonen dat de temperatuur de laatste duizend jaar niet veel meer dan enkele tienden van graden van zijn plek kwam om de laatste decennia ineens als een raket omhoog te schieten: de beruchte Hockeystick-grafiek.
Uit de studie van Mann weggelaten reeksen van de stekelden vertoonden overigens een ander beeld. Zijn dennen bleken in de twintigste eeuw minder te groeien dan daarvoor, wat volgens de logica van Mann zou wijzen op een daling van de temperatuur. Zonder het te vermelden werden deze data in de grafiek vervangen door die van een weerstation, een regelrechte fraude.
Veel betrouwbaarder temperatuurbenaderingen werden in het IPCC-rapport genegeerd. De hockeystick bleef in het vijfde rapport achterwege, maar het recent uitgebrachte zesde rapport ontkent opnieuw de optima en pessima van de laatste duizend jaar, in weerwil van de overstelpende hoeveelheid fysische en historische bewijzen hiervoor.
IPCC ziet alleen rampen
De optima en de pessima van de historici zijn het IPCC om nog een andere reden onwelgevallig. Nooit heeft het IPCC enig voordeel van opwarming en van meer koolstofdioxide kunnen bedenken. Hun hoofdstukken over de gevolgen vermelden uitsluitend rampzalige nadelen. In de media worden in het verlengstuk daarvan voortdurend catastrofes voorspeld.
Uit historische studies blijkt daarentegen onomstotelijk dat hogere temperaturen de mensheid juist steeds ten goede kwamen. Meer koolstofdioxide zou ook voordelen kunnen hebben. Op geologische schaal bezien is het atmosferische gehalte van deze onontbeerlijke meststof voor planten nog steeds ongekend laag. Een beetje meer zal de planeet alleen maar vergroenen en het gemakkelijker maken de mensheid te voeden. Het ideaal van het IPCC lijkt een planeet zonder mensen, maar we zijn er nu eenmaal.
De IPCC schermt in zijn rapporten voortdurend met de onheilspellende term ‘unprecedented’, maar die 0,8 graad temperatuurstijging in de twintigste eeuw heeft historisch gezien niet veel om het lijf. Die gierende kwalificaties van het IPCC getuigen van gebrek aan historisch besef.
Wynia’s Week blijft opletten, als anderen verzaken. De donateurs maken Wynia’s Week mogelijk. Doet u mee? Doneren kan op verschillende manieren. Kijk HIER. Hartelijk dank!