Moeten we vast gaan sparen voor ‘herstelbetalingen’ voor de nazaten van slaven?
De parlementaire delegatie, die onlangs de Nederlandse Antillen en Suriname bezocht, heeft spitsroeden gelopen. Zij vertegenwoordigde immers Nederland, de vroegere kolonisator, een land waarvan wordt verondersteld dat het heeft geprofiteerd van de handel in producten, die grotendeels door Surinaamse slaven waren gemaakt. Daarom wilde de delegatie ‘met eigen ogen’ zich ‘ter plekke’ op de hoogte stellen van de ‘doorwerking van het slavernijverleden’.
Alleen al dat laatste zou zoveel schuldgevoel bij de delegatieleden moeten opwekken dat ze – eenmaal thuisgekomen – zonder mopperen instemmen met de overboeking van maar liefst 379 miljard euro (!) aan Suriname. Dat bedrag is ‘berekend’ door de voorzitter van de Surinaamse Reparations Committee, een oud-minister van couppleger Bouterse, André Zunder, die door zijn gegoochel met miljarden de delegatieleden uit Nederland waarschijnlijk heeft laten duizelen.
1975: Miljardenhulp aan Suriname
Die miljardenclaim heeft wellicht sommige Kamerleden doen terugdenken aan de 3,5 miljard gulden, die hun voorgangers Suriname hebben geschonken bij de onafhankelijkheid in 1975. Helaas blijven tot op de dag van vandaag de weldadige effecten van dat enorme bedrag in nevelen gehuld net als de gevolgen van de ‘doorwerking’ van het slavernijverleden. Schuldgevoel lijkt een slechte raadgever.
Wellicht dat een strikt zakelijke aanpak betere resultaten oplevert en daarom zou een mogelijke tegemoetkoming voor de slavenarbeid gebaseerd moeten zijn op het gederfde loon. Die methode is recent ook toegepast door een aantal grote Duitse bedrijven, dat bereid bleek om aan hun voormalige dwangarbeiders uit de Tweede Wereldoorlog alsnog een uitkering te betalen. Daarbij gaat het niet om de hoogte van het bedrag, maar zo’n financiële regeling vestigt de aandacht op het aangedane onrecht.
De aankoop: op de vrije markt…
Hoe wenselijk zijn zulke ‘herstelbetalingen’? Dat kan alleen onderwerp zijn van een politieke beslissing, want historisch gezien is daar niet altijd reden voor. Kijk maar naar Afrika, waar de Nederlanders hun slaven kochten. Die slaven waren of in Afrika als kind van een slavin geboren of door hun mede-Afrikanen (dus niet door de Nederlanders) tot slaaf gemaakt. De koopprijs van de slaven is steeds door onderhandelingen tussen Nederlandse kopers en de Afrikaanse verkopers tot stand gekomen.
De te koop aangeboden Afrikanen waren weliswaar gedwongen tot slavernij, maar paradoxaal genoeg vond de handel plaats volgens het vrije marktbeginsel van vraag en aanbod. Nooit zijn de Nederlanders erin geslaagd de prijs eenzijdig te bepalen. Waren de slaven niet aan de Nederlanders verkocht, dan hadden ze een andere Europese of Afrikaanse eigenaar gekregen, waarschijnlijk tegen een lagere prijs. De Nederlandse kopers hebben de Afrikaanse verkopers dus geen financieel nadeel berokkend en zo gezien kan de koop van slaven in Afrika vandaag de dag geen basis vormen voor een claim op Nederland.
Tot zover de marktwerking, die natuurlijk geen recht doet aan het gevoel dat het bij de slavenhandel altijd om een ongelijke ruil gaat, vrije markt of niet. Maar met die constatering is wel het hek van de dam, omdat zo’n argument ook geldt voor de aankoop van kruidnagels en textiel in Azië of ‒ om in Nederland te blijven ‒ voor de in onze ogen schandalig lage lonen, de kinderarbeid en de discriminatie van vrouwen in vorige eeuwen.
Hoe hoog dient een uitkering aan de nakomelingen van de slaven te zijn? Om dat te bepalen, zouden we kunnen uitrekenen hoelang de slaven hebben gewerkt en hoe hoog het bedrag was dat een vrije arbeider in die tijd voor hetzelfde soort werk zou hebben gekregen. Op zich is dat niet zo moeilijk, omdat er voldoende gegevens bewaard zijn. Overigens dienen we van de uitkomst nog wel de waarde af te trekken van het slavenloon in natura zoals textiel, levensmiddelen, huisvesting en doktershulp. Dat ontving een vrije arbeider meestal niet.
Maar ook als we de hoogte van de herstelbetalingen hebben uitgerekend, blijven er nog een aantal onoverkomelijke obstakels over. In de eerste plaats zijn de huidige erfgenamen wel heel veel generaties van de slaven verwijderd. Daardoor zou de claim van één slaaf onder tientallen nakomelingen verdeeld moeten worden. In de tweede plaats is het bijna onmogelijk om vast te stellen wie zulke claims zou moeten betalen. Het overgrote deel van de slaven was het eigendom van de privé plantages, waarvan er niet een meer bestaat. En behalve de claims uit Suriname en de Antillen zijn er ook claims te verwachten van de verre nakomelingen van de slaven in de vroegere Nederlandse kolonies Ghana, Guyana, Zuid-Afrika, Ceylon en Indonesië.
Bovendien moeten we ons realiseren dat niet alleen de slaven in onze ogen onrechtvaardig zijn behandeld, dat gold ook – om maar wat te noemen – voor vrouwen, kinderen, homoseksuelen, armen, gevangenen, soldaten, matrozen en zieken. Dat kan een lawine van claims opleveren, dus zullen we alvast maar gaan sparen?
Wynia’s Week is er 104 keer per jaar. Met onafhankelijke, nuchtere berichtgeving. De donateurs maken dat mogelijk. Doet u mee? Hartelijk dank!