Voorkeursbeleid is het einde van de gelijke kansen

VANSCHIE-Ongelijkheid3-090722
Secundair onderwijs: ‘Haal het beste in leerlingen aar boven’

Moet alles en iedereen gelijk zijn? Patrick van Schie laat zien dat gelijkheid niet per se het hoogste goed is. Veelvormig onderwijs is verre te verkiezen boven eenvormig onderwijs. En hoe zat het ook al weer met gelijke kansen (en gelijke uitkomsten)?

Dit is het derde en laatste deel van mijn serie over ongelijkheid en het liberalisme. In deel 1 gaf ik aan dat ongelijkheid vaak juist een uitdrukking is van ieders unieke eigen persoonlijkheid. Dit onderkennen betekent erkenning geven aan ieders eigen persoonlijkheid. Gelijkheid voor de wet is daarentegen voor liberalen wel essentieel. In deel 2 maakte ik duidelijk dat een overheid niet het recht heeft vermogens te gaan herverdelen, alsof alle vermogens bij elkaar mogen worden geveegd en dan een collectief goed zouden vormen waarover politici vervolgens naar hun goeddunken kunnen beslissen. De overheid heeft door jarenlang een ‘fictieve vermogensrendementheffing’ te hanteren het particulier eigendomsrecht ernstig geschonden. Die schending behoort volledig te worden rechtgezet.

In deel 3 richt ik mij op ‘kansengelijkheid’. De meeste liberalen zijn daar voor. Maar wat houdt het in? En hoe ver mag een overheid gaan om dit te bevorderen?

Consensus over kansengelijkheid?

Kansengelijkheid is de laatste jaren onder politici enorm populair geworden. Het is ook een principe waar niemand tegen kan zijn. Geen politicus zal het in zijn hoofd halen te zeggen: ‘Nee hoor, ik vind dat sommige burgers meer en andere minder kansen moeten hebben.’ En voor burgers maakt het krijgen van gelijke kansen een belangrijke onderdeel uit van hun oordeel of de samenleving als rechtvaardig wordt ervaren.

Mooi, zo’n consensus. Zou je zeggen. Maar dan is het misschien ook oppassen geblazen. Lang niet alles dat onder het mom van ‘kansengelijkheid’ wordt voorgesteld is wat het lijkt te zijn. Dat begint al met hoe wordt bepaald of er sprake is geweest van ongelijke kansen die zouden nopen tot maatregelen om die vermeende ongelijkheid te compenseren. Veel politici, zeker aan de linkerkant, presenteren ongelijkheden in uitkomsten automatisch als indicatoren voor kansenongelijkheid. Daarvan kán sprake zijn geweest maar dat is lang niet altijd het geval.

Gezond leven kan goedkoop

Neem de levensverwachting. Die is statistisch gezien onder mensen met lage inkomens beduidend lager dan onder mensen met hoge inkomens. Bedenk overigens dat achter deze statistieken grote individuele verschillen schuil gaan. Iemand die van zijn ouders genen erft met een hoog risico op vroegtijdige sterfte zal dat met de erfenis aan pecunia niet ongedaan kunnen maken. Wat niet wegneemt dat de gemiddeld lagere levensverwachting iets is om nader naar te kijken. Wonen mensen met lagere inkomens vaker naast vervuilende fabrieken? Dan is dat aanleiding die vervuiling aan te pakken; en natuurlijk niet alleen voor zover het minder welgestelde inwoners raakt.

Of eten en leven mensen uit lagere inkomensgroepen vaker ongezond? Uit tal van onderzoeken blijkt dat zij – gemiddeld genomen! – veel meer ongezonde vetten nuttigen, minder groenten en fruit eten, veel vaker roken en minder vaak bewegen. Nogal wat politici denken dat hier beleid op moet worden gemaakt. Maar anders dan voorlichting geven – en bijna iedereen weet heus wel dat elke dag pizza eten en roken ongezond is – valt er redelijkerwijs niet veel aan te doen.

Mensen die ongezond leven zijn geen slachtoffer. Zij maken eigen keuzes en dragen een eigen verantwoordelijkheid. Gezond leven hoeft ook niet duur te zijn. Seizoensgroenten zijn de goedkoopste vormen van voedsel, kraanwater kost veel minder dan frisdrank of bier, niet-roken is vele malen goedkoper dan roken, en wandelen of fietsen kost helemaal niets maar levert een enorme gezondheidswinst op.

Het subsidiëren van voedingswaren of het verstrekken van ‘gratis’ sportpassen is dus niet nodig om gelijke kansen op gezondheid te bevorderen. Zulke middelen creëren eerder ongelijkheid tussen de gesubsidieerde cliëntèle en de burgers die er (net) niet voor in aanmerking komen. Of de gesubsidieerde ‘armen’ zelf echt beter af zijn is nog maar zeer de vraag. Zij worden afhankelijk gemaakt en bevoogd in plaats van behandeld als volwassen en verantwoordelijke burgers. Die overigens, net als iedereen, natuurlijk het recht hebben te kiezen voor een ongezonde levensstijl. Wie dat lekkerder vindt mág ongezond eten verkiezen boven groenten en fruit; hij of zij mag op de bank blijven zitten in plaats van te gaan wandelen. Wie dat aangenamer vindt moet zo’n leven kunnen leiden in de wetenschap dat het zijn kans verkleint op om een hoge leeftijd te bereiken. Al blijven ook dat statistieken; over individuele gevallen zeggen die niet alles.

Kinderen en kansengelijkheid

Wat ik hierboven schreef over eigen verantwoordelijkheid geldt niet voor jonge kinderen, laat staan baby’s. Daarom voegde ik ook het woord ‘volwassen’ aan burgers toe. Wanneer een baby meteen wordt volgestopt met ongezonde etenswaren kan het kind daar niets aan doen maar kan er al veel voor later worden verpest. De vraag is hoe ver een overheid kan en mag gaan om hier iets aan te doen.

De uiterste consequentie van het bieden van volledig gelijke kansen aan eenieder ongeacht de familieachtergrond is het zo spoedig mogelijk weghalen van kinderen na hun geboorte en ze in staatsgestichten groot brengen. Dat zorgt inderdaad voor zo gelijk mogelijke kansen – nog niet voor gelijke uitkomsten, omdat ieder kind een eigen aard en eigen talenten behoudt – maar ook voor de gegarandeerd meest ellendige uitkomsten.

Behalve enkele communisten zal hopelijk niemand een zo vergaande emotionele en geestelijke verarming en mishandeling van kinderen bepleiten. Het zou ook een onaanvaardbare schending van de veiligheid van het huisgezin zijn, waarop slechts bij bewezen gevallen van kindermishandeling thuis ten behoeve van het kind mag worden ingebroken.

Soms compenseert de natuur

Erkend moet worden dat ook als we kansengelijkheid willen bevorderen die niet wordt gemeten aan de hand van uitkomsten, er grenzen zijn aan wat een overheid kan en mag doen. Dat het ene kind van jongs af aan wordt gestimuleerd te lezen en zich ook anderszins breed te ontwikkelen terwijl een ander kind thuis slechts desinteresse ontmoet en lamlendigheid om zich heen ziet, zorgt zeker voor een ongelijke stimulans. Een school zal dit slechts ten dele kunnen verhelpen.

We zullen ons bij deze beperkte mogelijkheden tot correctie neer moeten leggen omdat  het ‘geneesmiddel’ – inmenging van de staat in het gezin en staatsbevoogding – veel erger is dan de kwaal. Maar gelukkig zorgt de natuur hier soms voor compensatie.

Menig kind dat in een gespreid bedje belandt gaat het té goed en mist door het uitblijven van tegenslagen tijdens de jeugd het vermogen om later in het leven met zulke tegenslagen om te gaan. Terwijl kinderen die ondanks een weinig stimulerende omgeving thuis zelf met hun talenten vooruit willen komen, zich zo een ijzeren wil met doorzettingsvermogen vormen welke vaak cruciaal is voor succes zowel op school als later in het leven.

Ontplooiing van eigen talenten

Bovenstaande waarschuwingen laten onverlet dat ook vrijwel alle liberalen kansengelijkheid wensen te bevorderen. De plaats om dat vorm te geven is het onderwijs. Daar moeten kinderen ongeacht hun achtergrond gelijke kansen krijgen om hun talenten te ontwikkelen.

Het is een liberale denker die deze ontplooiingsgedachte het eerst heeft uitgewerkt. De Duitse liberale filosoof en latere onderwijsminister van Pruisen Wilhelm von Humboldt (1767-1835) schreef in 1792: ‘Het ware doel van de mens […] is de hoogste en meest harmonieuze ontplooiing van zijn krachten tot een compleet en consistent geheel. Vrijheid is de eerste en meest onmisbare voorwaarde die zo’n ontplooiing mogelijk maakt; maar daarnaast is essentieel – nauw verbonden aan vrijheid – een variëteit aan situaties. Die diversiteit is het gevolg van vrijheid.’

Deze woorden bevatten voor het onderwijs tevens de sleutel tot succes. Kinderen moeten allemaal op school zekere kernvaardigheden aanleren – voorop: lezen, schrijven en rekenen – en gemeenschappelijke kennis opdoen – zoals geschiedenis en basale kennis over de staatsinrichting van het eigen land. Maar zij moeten dit zoveel mogelijk op eigen niveau kunnen doen en daarnaast moeten zij de kans krijgen om hun eigen individuele talenten te ontwikkelen. Daarbij past een onderwijs dat de diversiteit aan talenten recht doet en ruimte biedt aan veelvormigheid.

Toetsen is eerlijk

Linkse onderwijshervormers en politici hebben het tegendeel gedaan en daarmee veel schade aangericht. Zo hebben zij aan het einde van de basisschool het toetsen van wat kinderen kennen en kunnen minder belangrijk gemaakt omdat dit zo ‘zielig’ zou zijn voor de tere kinderzieltjes. Daardoor kreeg het advies van de onderwijzers meer gewicht en werd vaak zelfs doorslaggevend. Maar die adviezen kunnen erg subjectief zijn en, zo blijkt, in de praktijk in het nadeel uitvallen van kinderen uit een sociaaleconomisch ‘lager’ milieu.

‘Ach, Henkie’s ouders hebben ook niet doorgeleerd, dus hij kan wel naar het vmbo’, is maar al te vaak over deze leerlingen geoordeeld als zij hun toetsen beter maakten. Daartegenover hebben goed opgeleide en vooral mondige, om niet te zeggen brutale, ouders het schooladvies van hun kind in veel gevallen ‘omhoog’ weten te praten.

Testen en toetsen zijn ‘blind’ voor het sociaaleconomisch milieu waar een kind uit komt. Ze kennen het geslacht of de kleur van het kind evenmin. Toetsen van kennis en vaardigheden doet dus het meeste recht aan wat een kind kan en heeft geleerd. Wie een eerlijk schooladvies wil met zo gelijk mogelijke kansen moet aan toetsen dus méér gewicht toekennen, niet minder. Alleen indien de toets-resultaten in groep 8 aantoonbaar afwijken van wat eerdere toetsen over het kind hebben laten zien, zou er nog bij uitzondering van af mogen worden geweken.

Geen dodende uniformiteit op de middelbare scholen

Dan volgt het secundair onderwijs. In de jaren zeventig hebben de socialisten onder aanvoering van Onderwijsminister Van Kemenade verwoede pogingen gedaan om een middenschool in te voeren, één school waar alle kinderen naar toe zouden moeten in plaats van scholen naar gelang ieders niveau. Die poging van het middelbaar onderwijs een eenheidsworst te maken is destijds mislukt. Maar het streven is helaas allerminst verdwenen. De gebruikte terminologie is anders maar met het uitstellen van de schoolkeuze en het steeds maar verder oprekken van de gemeenschappelijke ‘brugklassen’, zoals aanbevolen door linkse politici en de Onderwijsraad, wordt hetzelfde beoogd: uitwissen van elk verschil.

In de leeftijd van 12 tot 15 jaar weet inderdaad lang niet elk kind wat het (later) wil. Maar veel kinderen weten al wel (enigszins) in welke richting hun interesses gaan, en zeker ook in welke níet. Bovendien is veelal reeds duidelijk waar de individuele talenten misschien wel liggen en welke er duidelijk minder aanwezig zijn. Onderwijs dat kinderen gelijke kansen biedt om hun verschillende talenten nader te verkennen en te ontwikkelen, dient méér op hun verschillen te worden toegesneden in plaats van eenvormiger te worden gemaakt.

Daag intellectuele uitblinkers uit met onderwijs op eigen niveau en omgeven door medeleerlingen die elkaar in hun leergierigheid kunnen stimuleren. Bied leerlingen die handig zijn en plezier beleven aan knutselen en mooie dingen maken de kans deze talenten te ontwikkelen in plaats van hun leerplezier te bederven met elementen van algemene ontwikkeling waar zij verder niets aan hebben en die bij hen slechts weerzin tegen onderwijs teweeg brengen.

Goed secundair onderwijs is veelvormig onderwijs. Niet iedereen hoeft hetzelfde te doen of alles op eenzelfde niveau te volgen. Integendeel. Zoek aansluiting bij wat een individuele leerling uitdaagt. Dat vergt zeker het nodige van leerkrachten. Maar het haalt het beste in leerlingen naar boven. En dat beste verschilt. Die verschillen mogen er zijn, moeten er kunnen zijn. Pas wanneer iedere leerling de eigen unieke talenten kan ontwikkelen, kun je zeggen dat het onderwijs gelijke kansen heeft geboden.

Quota creëren ongelijke kansen

Voor het tertiair onderwijs geldt hetzelfde. Ik zal dit niet uitwerken maar mij aan het slot richten op de fase daarna, op het werk. Daar worden zogenaamd om gelijke kansen te bevorderen nogal eens quota ingesteld voor vrouwen en (etnische) minderheden om hun (al dan niet vermeende) achterstelling in het verleden recht te trekken. Quota bieden echter geen gelijke kansen maar houden in dat mensen uit de doelgroepen worden voorgetrokken en, kort gezegd, blanke mannen worden gediscrimineerd.

Hiermee wordt niemand recht gedaan. Blanke mannen krijgen minder kansen, soms zelfs geen enkele kans. Personen die tot de zogenoemde ‘voorkeursgroepen’ behoren worden evenmin beoordeeld op hun persoonlijke geschiktheid maar gereduceerd tot één voor de baan zelden relevant kenmerk. Het is beledigend voor de vrouw of de persoon uit een aangewezen ‘minderheid’ dat zij of hij kennelijk niet in staat werd geacht op eigen kracht voor de baan in aanmerking te komen.

Het instellen van quota of het voeren van een ‘voorkeursbeleid’ creëert hoogst ongelijke kansen. Soms wordt een schijnbaar gematigde variant gehanteerd. Dan wordt bij gelijke geschiktheid de voorkeur gegeven aan bijvoorbeeld een vrouw. Maar dat is onzin want geen twee kandidaten voor een functie zijn verder in alle opzichten gelijk.

Als de uiteindelijke keuze gaat tussen twee vrouwen of tussen twee mannen zal er ook een grond zijn om voor één van beiden te kiezen. Precies hetzelfde motief behoort doorslaggevend te zijn wanneer de uiteindelijke keuze is tussen een vrouw en een man.

Gelijke kansen gedijen bij variëteit

Daarmee komen we terug op de kern van de zaak. Werkelijk gelijke kansen bieden houdt in dat recht wordt gedaan aan de verschillen tussen individuen. Zodat eenieder op zijn of haar eigen individuele kwaliteiten wordt beoordeeld. Quota en de woke-ideologie reduceren individuen tot elementen in groepen. Dan wordt niet langer gekeken naar wie iemand zelf werkelijk is maar wordt deze persoon in een hokje geduwd. Mensen van vlees en bloed tellen dan niet meer, zij verdwijnen in dorre statistieken.

Het bieden van gelijke kansen op individuele ontplooiing, zo maakte de liberaal Von Humboldt eind 18e eeuw reeds duidelijk, vergt daarentegen dat er ruimte wordt geboden aan een zo groot mogelijke variëteit.

Patrick van Schie is directeur van de TeldersStichting. Hij publiceert regelmatig in Wynia’s Week over liberalisme in de 21ste eeuw.

Wynia’s Week wordt mogelijk gemaakt door de donateurs. Mogen we u noteren? Doneren kan HIER. Hartelijk dank!