Franse verkiezingsuitslag legt nieuwe klassenstrijd bloot
Macron won afgetekend van Le Pen – 58,5 tegen 41,5 procent – en in Frankrijk en daarbuiten werd opgelucht adem gehaald. De stemming was alleen heel wat minder feestelijk dan in 2017, toen de president Marine Le Pen voor het eerst versloeg.
Wat Mathijs Bouman betreft, had het uitbundiger gemogen. In een stukje met de kop ‘Allez Macron!’ voor het FD constateerde hij dat de overwinning werd gevierd met champagneglazen vol azijn. ‘Journalisten trekken de volkswijken in om verslag te doen van ‘De Onvrede’. En analisten praten meteen weer over volgende verkiezingen, waarin extreemrechts wél gaat winnen.’
‘Maar zou het kunnen’, vraagt Bouman zich af, ‘dat het systeem gewoon werkt? Dat de meerderheid uiteindelijk de verstandige keuze maakt en snapt dat we het in een wereld met oorlog, klimaatverandering en vergrijzing moeten hebben van internationale samenwerking? Of schrijf ik nu iets heel geks?’
Bouman schrijft niets geks, geen zinnig mens is tegen internationale samenwerking. Maar zijn conclusie dat ‘het systeem werkt’ is wel vreemd. Want het is eerder disfunctioneel.
Ontevredenen stemden Le Pen
Om te begrijpen wat er mis is, moeten we eerst goed kijken naar het electoraat van Macron en Le Pen. Wie zijn die mensen?
Macron deed het volgens een analyse van Ipsos beter onder oudere kiezers (59 procent van de categorie 60-69 stemde Macron en 71 procent van de 70 plussers). Macron is ook de grote favoriet van de beter gesitueerden. Van de kiezers met kaderfuncties stemde 77 procent Macron. Le Pen scoorde juist hoog onder arbeiders (67 procent).
Drie op de vier kiezers van Macron heeft minimaal drie jaar hoger onderwijs gehad tegen een op de vier bij Le Pen. Onder de kiezers met een inkomen van meer dan 3000 euro per maand is de verhouding Macron vs Le Pen 65 tegen 35 procent.
De vraag of men tevreden is over het eigen leven beantwoordt 69 procent van de aanhang van Macron met ja terwijl die van Le Pen juist erg vaak ontevreden is (80 procent).
Macron en Le Pen vertegenwoordigen allebei dus een eigen wereld.
De kloof tussen deze werelden springt ook geografisch in het oog. In grote stedelijke agglomeraties (waar het leven duur is) zoals Parijs, Straatsburg, Bordeaux, Nantes of Lyon, haalde Macron scores van boven de 75 en – in het geval van de hoofdstad – ruim boven de 80 procent.
Nooit eerder was zo duidelijk sprake van een vote de classe, een stem die wordt bepaald door de maatschappelijke positie. Je zou het ook een nieuwe klassenstrijd kunnen noemen.
Haperende democratie
Ook zorgelijk: de omvang van het electorale protest is de afgelopen twintig jaar spectaculair toegenomen. Als je de scores van protestpartijen, zoals die van Le Pen, Éric Zemmour en radicaal links (La France Insoumise van Jean-Luc Mélenchon) in de eerste ronde van de presidentsverkiezingen van 10 april optelt bij het aantal thuisblijvers en de blancostemmers kom je op 68 procent.
Volgens de liberale politicoloog Dominique Reynié was het aandeel van het ongenoegen op deze manier bekeken in 2002 40,4 procent, in 2017 54,1 procent.
De ooit zo machtige regeringspartijen – de Parti Socialiste (PS) en Les Républicains (LR), de Franse PvdA en VVD – werden het meest opvallend slachtoffer van deze ontwikkeling.
Nog maar tien jaar geleden had de PS een president (François Hollande), een meerderheid in de senaat en de Assemblée Nationale (de Eerste en Tweede Kamer) en het bestuurde de meeste grote steden en regio’s. In 2017 stortte de PS in, Macron lijfde een groot deel van de partij in bij zijn La République en Marche en de kiezers volgden.
Nu is het de beurt aan LR dat door het resultaat van Valérie Pécresse vorige maand (4,7 procent) onder hoogspanning staat. Veel LR-prominenten overwegen aansluiting bij Macron, en velen deden dit al eerder.
Reynié concludeert dat de presidentsverkiezingen een instrument zijn geworden om onvrede te uiten in plaats van macht te delegeren. Tegelijk, zegt hij, worden conflicten op een ongeorganiseerde, spontane, vluchtige en gewelddadige manier uitgevochten. We zagen eerder onder andere gele hesjes en anti-vaxers, en er zullen de komende jaren wel weer nieuwe bewegingen opstaan.
Met andere woorden: het systeem van Bouman wint nog wel. Maar met zoveel burgers die ‘de tafel willen omgooien’, zoals ze dat in Frankrijk zeggen, oogt het niet erg duurzaam.
Haperende meritocratie
Sommigen vertrouwen erop dat het systeem na Macron – die in 2027 niet herkiesbaar is – weer een nieuwe leider vindt om de boel in veiligheid te brengen. Zijn eerste premier, Édouard Philippe, die nu burgemeester is van Le Havre, loopt zich al warm.
Maar inmiddels is duidelijk dat de kloof tussen La France d’en haut et la France d’en bas (het Frankrijk van boven en het Frankrijk van onderen), tussen hoge en lage inkomens, tussen de dynamische metropolen en de periferie – niet vanzelf zal worden gedicht.
Dat kan alleen, denkt een aantal verlichte geesten in het Frankrijk van boven, wanneer de elite bereid is tegen het eigen belang in te denken. Dat vereist volgens bijvoorbeeld de journaliste Anne Rosencher dat de politiek niet langer wordt gezien als het managen van een model dat voor het enig mogelijke, het enig wenselijke en het enig redelijke wordt gehouden.
De elite waant zich moreel en intellectueel superieur aan degenen die verkeerd stemmen en denken, schrijft Rosencher in haar essay Un chagrin français (Een Frans verdriet). Alleen als men die houding laat varen en het systeem kritisch onder ogen ziet, kan er weer sprake zijn van een echte samenleving.
Rosencher noemt een veelzeggend voorbeeld: de meritocratie. De liberale elite houdt zichzelf voor dat het de eigen privileges heeft verdiend met hard werken en dat anderen dit ook kunnen doen.
Maar de ascenseur sociale (de sociale lift) hapert: in de afgelopen dertig jaar is het aandeel van leerlingen uit laag geschoolde milieus op Frankrijks selectieve topopleidingen, de grandes écoles, afgenomen, van 21 tot 8 procent.
Het zou dus een goed idee zijn om de door de woke-ideologie aangejaagde obsessie met huidskleur – heel kenmerkend voor de toonaangevende kringen overal in de westerse wereld – op te geven en voorrang te geven aan sociale diversiteit die ten goede komt aan iedereen met een achterstand.
Rosencher wijst ook op de metropolisering, een geografisch, sociaal en politiek fenomeen waarbij de hogere sociale klassen en de meest productieve activiteiten heel bewust worden geconcentreerd in een aantal steden.
De agglomeraties van Londen, Tokio en Parijs produceren nu ongeveer 30 procent van de welvaart in hun landen, maar zijn voor talloze Britten, Japanners en Fransen door de prijs van het onroerend goed niet toegankelijk of ze kunnen zich er niet handhaven. Op zoek naar betaalbare woonruimte vertrokken lang geleden alweer eerst de arbeiders, daarna de middenklasse.
Bad jobs
Ook de liberale econoom Patrick Artus, analist bij de zakenbank Natixis, houdt al een tijd zijn zekerheden tegen het licht. Het neoliberale aandeelhouderskapitalisme is onrechtvaardig en niet effectief, waarschuwt hij, het jaagt woede en rancune aan en voedt aldus het populisme.
Artus legt in een recent boek uit dat de koopkrachtproblemen van veel Fransen voor een belangrijk deel het gevolg zijn van een te lage arbeidsparticipatie.
Het aantal Fransen tussen de 15 en 64 jaar met betaald werk (67 procent) loopt meer dan tien punten achter op Nederland en Duitsland. Om meer te verdienen zal men meer en langer moeten werken.
Maar een andere oorzaak voor het feit dat meer en meer Fransen moeilijk rondkomen is het feit dat in Frankrijk het aantal bad jobs, de banen waar niet of nauwelijks scholing voor nodig is, erg groot is.
Frankrijk verloor sinds 1980 meer banen in de industrie dan andere landen in West-Europa. Dat heeft geleid tot een relatieve verarming omdat er met het werk dat er voor terug kwam in de dienstensector (horeca, transport, dienstverlening aan personen etc.) minder wordt verdiend.
Wat Artus betreft moet het mogelijk zijn de salarissen van veel laagbetaalden te verhogen zonder ondernemers op kosten te jagen en zo de werkgelegenheid te vernietigen.
Onhoudbare verzorgingsstaat
De koopkracht was het grote thema van deze presidentsverkiezingen. Hieruit leidden veel media opgelucht af dat de kiezer zich zorgen maakt over de eigen portemonnee en dus niet over immigratie.
Maar die aanname klopt niet, immigratie staat hoog op de lijst met redenen om op Le Pen te stemmen, direct onder koopkracht om precies te zijn. En het is niet alleen een zorg van de Le Pen-stemmers, een ruime meerderheid van de Fransen wil minder immigratie, zo blijkt keer op keer uit opinieonderzoek.
Macron belooft een betere bewaking van de buitengrenzen van de Europese Unie en meer samenwerking om illegale immigratie tegen te gaan. Maar veel indruk maakt dit niet.
Hier en daar wordt net als in Nederland en Vlaanderen met enige afgunst gewezen op het restrictieve Deense beleid. De chef van het OFII (Office français de l’immigration et de l’intégration, de Franse IND) Didier Leschi, liet weten dat hij er geen oordeel over heeft. Maar uit alles wat hij er daarna over zei blijkt dat hij de aanpak het liefst morgen nog zou willen invoeren.
Zo stelt Leschi vast dat de Deense sociaaldemocraten erin geslaagd zijn de band met de gewone kiezers te herstellen. ‘En als ik het moet samenvatten is het niet zeker dat een verzorgingsstaat, met gratis gezondheidszorg, onderwijs en sociale arrangementen, bestand is tegen de wereldwijde migratiestromen die het resultaat zijn van economische en politieke turbulentie.’
Leschi werd begin dit jaar door Macron herbenoemd op zijn post. Wie weet een teken aan de wand.
Kleis Jager bericht voor Wynia’s Week uit Parijs. Steunt u deze broodnodige, onafhankelijke berichtgeving? Graag! Doneren kan op verschillende manieren. Kijk HIER. Hartelijk dank!