Onze misdaadbestrijding faalde door slechte wetgeving en politiek-correcte bestuurders
In 2019 deed de Eindhovense oud-burgemeester en oud-Tweede Kamerlid Rob van Gijzel een oproep aan de leden van Tweede Kamer. Hij wilde een parlementaire enquête naar de tekortschietende bestrijding van de georganiseerde misdaad. In zijn oproep sprak hij over de ‘incompetentie’ bij politie en justitie.
Rob van Gijzel stond in december 2010 aan de wieg van de Brabantse Taskforce tegen drugscriminaliteit. Zijn conclusie was dat de aanpak faalt. In de ogen van Van Gijzel functioneert de strafrechtsketen dermate slecht dat extra investeringen het verschil niet meer gaan uitmaken.
De fractiewoordvoerders van de belangrijke partijen in de Tweede Kamer zijn het met hem eens, maar ze zien geen heil in het zware middel van een parlementaire enquête. ‘Terugkijken is verspilling’, ‘met navelstaren schieten we niets op’ en ‘zo’n enquête duurt veel te lang’, zo waren de geluiden uit de verschillende fracties. Een Tweede Kamerlid van de Socialistische Partij had eerder dat jaar nog vergeefs een pleidooi gedaan voor een parlementair onderzoek naar de vraag waarom justitie zo weinig geld weet af te pakken van de drugscriminelen.
Breed offensief tegen ondermijnende criminaliteit
Het initiatief van Rob van Gijzel kreeg onvoldoende bijval, maar hij wist wel een gevoelige snaar te raken. Een uitgebreid onderzoek naar de uitvoerende macht, het logge ministerie van Justitie, en de zeer matig presterende politie en recherche bij de bestrijding van de georganiseerde misdaad zou zeker hebben aangetoond dat er veel misgaat in de strafrechtsketen.
Daarbij zou ook de tekortschietende wetgeving op dit terrein aan de orde zijn gekomen. En wat zou er opgemerkt kunnen worden over de eigen rol van de leden van de Tweede Kamer? Zij behoren immers tot de controlerende macht. In hoeverre treft niet ook hen blaam? Hebben zij bij de regering wel voldoende aangedrongen op meer geld en aangepaste wetgeving in het kader van de versterking van de aanpak van de georganiseerde misdaad?
In 2017 is een eerste begin gemaakt met de strijd tegen de georganiseerde misdaad met de notitie ‘Toekomstagenda ondermijning.’ Die zou pas goed op gang komen na de moord in 2019 op Derk Wiersum, de advocaat van kroongetuige Nabil B. Die moord was voor de overheid het signaal om alle zeilen bij te zetten.
Er wordt hard gewerkt aan het inrichten van een groot landelijk Multidisciplianir Interventie Team (MIT) (meer dan 100 fte’s) dat de criminele kopstukken en hun netwerken gaat oppakken en crimineel vermogen daar waar mogelijk afpakt, aan het versterken van de informatievoorziening, aan het intensiveren van bewaking en beveiliging, aan het tegengaan van de normalisering van drugsgebruik en aan het in gang zetten van een programma preventie drugsgebruik. Het ‘brede offensief tegen de ondermijnende criminaliteit’ is wel rijkelijk laat van start gegaan, volgens sommigen is het zelfs mosterd na de maaltijd.
Korte terugblik op de IRT-affaire
De bestrijding van de georganiseerde misdaad kwam in Nederland pas erg laat op gang. En eenmaal op gang, liep het ook goed mis. Eind oktober 1993 ontdekte de pas aangestelde teamleider Johan van Kastel, commissaris van de Amsterdamse politie, dat het Interregionaal Recherche Team Noordholland/Utrecht een opsporingsmethode hanteerde waarvoor hij geen verantwoordelijkheid wenste te dragen. Onder regie van politie en justitie werden grote partijen drugs doorgelaten, teneinde een burgerinformant – die de winsten van zijn handel mocht behouden – te laten doorgroeien tot in de top van de criminele organisatie.
Met deze omstreden opsporingsmethode wilde de politie, onder toezicht van het Openbaar Ministerie, bij de kopstukken van de drugsbende uitkomen, oftewel de ‘erven Bruinsma’. Dat waren op dat moment Etiënne Urka, Jan Femer, Mink Kok en Stanley Hillis. De infiltratie, de zogeheten Delta-methode, ontspoorde volledig en de bende verdiende er een fortuin mee.
Commissaris Van Kastel rapporteerde deze en andere feiten aan de korpsleiding in Amsterdam en na veel overleg en geruzie tussen de bij het IRT betrokken politiekorpsen, het Openbaar Ministerie en andere betrokkenen, leidde dit tot de opheffing van het IRT. Al het onderzoeksmateriaal van het Delta-project wordt besmet verklaard en verdween in een kluis.
In 1994 was dit aanleiding geweest tot het instellen van een Parlementaire Enquête, de Commissie Opsporingsmethoden, onder leiding van de PvdA’er Maarten van Traa. De illusie van een onkreukbaar openbaar bestuur had ook een forse deuk gekregen. Zowel de demissionaire minister van Justitie Hirsch Ballin als de pas aangestelde demissionaire minister van Binnenlandse Zaken Van Thijn moest vanwege de IRT-affaire opstappen.
De wetgever treft ook blaam
De commissie concludeerde dat de controle op de Delta-methode volstrekt onvoldoende is geweest, soms zelfs compleet afwezig. De Commissie stelde ook de vraag waarom de wetgeving en richtlijnen zo lang op zich hebben laten wachten. Dat plaatste rechercheurs, die belast waren met de opsporing, voor grote dilemma’s.
Als methode A niet werkt en methode B ook niet, wat moet je dan? Rechercheurs raakten gefrustreerd omdat ze niet over de gereedschappen en juridische wetgeving beschikten om het probleem effectief aan te kunnen pakken. Als er dan te weinig resultaten worden geboekt, bestaat het risico dat politiemensen zelf creatief, zogezegd proactief, gaan denken en handelen, oftewel de grenzen opzoeken van wat mogelijk is.
De IRT-affaire is ook een falen van de autoriteiten die verzuimd hebben om te zorgen voor noodzakelijke regelgeving en voldoende toezicht. Wat ook uit deze affaire bleek was dat de korpsleiding falende of corrupte agenten niet kon ontslaan, als gevolg van hun sterke rechtspositie. Dit soort dienders werd overgeplaatst naar een onaantrekkelijke functie, in de hoop dat zij zelf ontslag zouden nemen.
De wetgever treft, aldus onderzoeker Jack Wever in zijn dissertatie over de Geschiedenis van de Nederlandse drugsbestrijding (2020), ook blaam. De vergaande aanbevelingen van de Commissie-Van Traa hebben bovendien een sterk immobiliserend effect gehad op de recherche, waardoor de politie op nog meer achterstand kwam te staan bij de aanpak van de georganiseerde misdaad. De IRT-affaire heeft, aldus Jack Wever, binnen de recherche geleid tot verdere stilstand en verkramping. Dat zal beslist niet de bedoeling zijn geweest.
Zo wordt pas op 1 april 2006 de kroongetuige in het Wetboek van Strafvordering geïntroduceerd, dat een belangrijk middel is gebleken om de opdrachtgevers van liquidaties doeltreffend te bestraffen.
Ook politici treft blaam
Waarom is de wetgever in de jaren negentig en volgende jaren zo traag en laks geweest om passende voorstellen te doen om de georganiseerde misdaad effectief aan te pakken? En waarom heeft de Tweede Kamer niet veel eerder aan de bel getrokken?
Ik denk dat het antwoord op deze vragen simpel kan zijn: onwetendheid en naïviteit. Met andere woorden, onderschatting van de aard, ernst en omvang van de georganiseerde criminaliteit. Zelfs in de periode ná de IRT-affaire, waaruit bleek dat de georganiseerde misdaad in Nederland zeer actief is, kwam er geen nieuwe wetgeving van de grond. Het was vooral een periode van wonden likken.
Waar komen die 40.000 Ghanezen vandaan?
Maar er speelde nog iets anders mee. De politieke correctheid bij politici en burgemeesters in de grote gemeenten heeft geleid tot het uitblijven van acties en maatregelen. Daarbij moet ik ook teruggaan naar mijn eigen onderzoek in de jaren tachtig onder criminele jongeren.
Voor dat onderzoek kwam ik regelmatig over de vloer bij de Amsterdamse Vreemdelingendienst. Daar hoorde ik verhalen die ik nauwelijks kon geloven. Rechercheurs vertelden mij over de grootschalige praktijk van schijnhuwelijken tussen Surinaamse Nederlanders in de Bijlmer en de gemeenschap van Ghanezen in Londen.
Niemand heeft zich ooit afgevraagd hoe de relatief grote gemeenschap van Ghanezen van naar schatting 40.000 personen in Nederland is ontstaan? Ghana is nooit een kolonie van Nederland geweest. Het antwoord daarop is duidelijk: door de grootschalige praktijk van schijnhuwelijken, scheidingen en het laten overkomen van familieleden uit Ghana en Londen.
De gevolgen van de Bijlmerramp
In 1991, ruim één jaar voor de Bijlmerramp, had hoofdcommissaris Eric Nordholt van Amsterdam nog vergeefs de kat de bel aangebonden. In een interview zei hij dat er 10.000 illegale Ghanezen verbleven in Amsterdam-Zuidoost, de Bijlmer. Iedereen viel over hem heen. De Bijlmerramp in oktober 1992 zou hem voor een deel gelijk geven.
Volgens het Stadsdeel Zuid-Oost woonden er ‘slechts’ 3.500 illegale Ghanezen in de Bijlmer. Ook commissaris J. Dietz had zijn eigen hoofdcommissaris tegengesproken en noemde de door Nordholt genoemde aantallen sterk overdreven. Commissaris Dietz zei er niet bij dat hij al jaren in interne rapporten aan het hoofdbureau had gewaarschuwd voor het groeiend aantal illegale Ghanezen dat zich in de Bijlmer met drugshandel bezig hield.
Op 9 maart 1992 meldde de Amsterdamse politie dat zij de Nederlandse tak van een Ghanese bende had opgerold. Deze bende had jaarlijks een winst gemaakt van 150 miljoen gulden met de handel in heroïne en cocaïne. Er werden 123 verdachten opgepakt. Zij zorgden ervoor dat de 400 drugskoeriers valse paspoorten en verblijfsvergunningen kregen en regelden schijnhuwelijken tussen illegale Ghanezen en legale Nederlanders, waaronder van oorsprong veel Surinamers. Dat was allemaal zeer gevoelige informatie.
Uit het onderzoek bleek ook dat veel gemeentelijke instellingen in de Bijlmer, waaronder het Bevolkingsregister, de Sociale Dienst, de Belastingdienst en Woningcorporaties langs elkaar heen werkten. Soms woonden méér dan 22 legale en illegale Ghanezen op één adres. Het Bevolkingsregister in stadsdeel Amsterdam Zuid-Oost bleek een grote warboel. De Bijlmerramp met het neergestorte El Al-vliegtuig had indirect en ongewild veel aan het licht gebracht.
Bovengenoemde Rob van Gijzel was ook de man die de regering jarenlang bleef bestoken met vragen over de ware toedracht en afwikkeling van de ramp, alsmede de precieze aard van de lading van het El Al-toestel. Dat leverde hem de bijnaam van ‘Bijlmerboy’ op.
‘Burgemeester, ik kan er geen Eskimo’s van maken’
De informatie over het grote aantal schijnhuwelijken en criminaliteit onder Ghanezen in Amsterdam zal hoofdcommissaris Eric Nordholt zeker hebben gedeeld met de toenmalige burgemeester van Amsterdam, Ed. van Thijn. Daar was het regelmatige overleg in de driehoek voor.
De burgemeester moet echter veel eerder op de hoogte zijn gesteld van het zeer grote aantal schijnhuwelijken in de Bijlmer, want de rechercheurs van Bureau Vreemdelingenpolitie hadden hem dit, ook aan de hand van cijfers, verteld tijdens een werkbezoek. Ze vroegen aan Van Thijn er ook iets tegen te doen.
Zoals we weten toonde de PvdA’er Van Thijn zich zeer gevoelig voor het bekend worden van dit soort informatie, want die zou kunnen leiden tot discriminatie, het verder aanwakkeren van maatschappelijke vooroordelen en misschien wel tot vreemdelingenhaat. En wie weet zou de extreemrechtse Hans Janmaat en zijn Centrumpartij ervan profiteren. Dat wilde toch niemand?
In 1989 hield burgemeester Van Thijn nog een geheim rapport tegen over vermeende Marokkaanse bendes in de binnenstad van Amsterdam. Een politieman met humor liet Van Thijn weten: ‘Beste burgemeester, ik kan er geen Eskimo’s van maken.’
De burgemeester, maar ook andere politici en leden van de grote fracties in de Tweede Kamer, besloten niets te doen. En zo bleef lange tijd alles zoals het was. Pas in 1994 kwam er een wet ter voorkoming van schijnhuwelijken. Gaandeweg blijkt de Ghanese gemeenschap, gekenmerkt door een hoge sociale mobiliteit, een relatief succesvolle minderheid in Nederland.
Dit is aflevering 7 van een serie waarin criminoloog Hans Werdmölder onderzoekt of de Nederlandse misdaadbestrijding wel werkt.
Wynia’s Week stelt de vragen bij het nieuws. Steunt u deze broodnodige, onafhankelijke berichtgeving? Doneren voor Wynia’s Week kan via de bankrekening van Wynia’s Week NL94 INGB 0006 3945 08 of HIER. Hartelijk dank!