De misdaad lonkt. En loont soms ook.
Hans Werdmölder volgde jonge (Marokkaanse) misdadigers vanaf de jaren tachtig. Eerdere afleveringen van deze serie in Wynia’s Week gingen achtereenvolgens over Najib, Ilias, Abdel, Rinus, Chico, Bob, Brahim, Driss, Hassan, Joessef, Said, Abdelkader, Karim, Nordin en Mehdi. In onderstaand essay kijkt Hans Werdmölder terug op een periode van dertig jaar uniek onderzoek.
‘We hebben gefaald om allochtone jongeren uit de zware misdaad te houden. Helaas is een parallelle samenleving ontstaan waar jongeren kiezen voor een carrière in de drugshandel. Wie jong instapt, ervaart slechts dat misdaad loont.’ (Tweet uit 2022 van politiechef Max Daniel)
In 1982 ben ik gestart met het onderzoek onder Marokkaanse jongeren die crimineel zijn. Alle veertig door mij geselecteerde jongens voldoen aan de definitie van randgroepjongens, dat wil zeggen: de jongens hebben problemen met hun ouders, ze zijn vaker van huis weggelopen, spijbelen of gaan niet meer naar school, hebben geen of tijdelijk werk, roken cannabis en/of harddrugs en ze zijn dagelijks crimineel.
Ze zijn maatschappelijk gezien ook weinig weerbaar. Alle jongens heb ik meerdere keren gesproken en geïnterviewd. Ik heb ook contact gezocht met hun ouders, vrienden, broers en zussen. In 1985 waren er naar schatting 500 Marokkaanse randgroepjongens in Amsterdam.
Eerst: vertrouwen winnen
In mijn onderzoek gaat het om 34 Marokkaanse Nederlanders en zes autochtone of Surinaamse jongens. Voor mijn participerende onderzoek ben ik beland ik in het clubhuis Marnel, een pleisterplaats voor Marokkaanse en Nederlandse jongens in de Amsterdamse wijk De Pijp. Om met hen in contact te komen werd ik barkeeper, jongerenwerker en hulpverlener.
Het winnen van vertrouwen van jonge criminelen is een moeizaam en langdurig proces. Keer op keer word ik door de jongens getest en iedere test vormt als het ware een ‘passage’ bij het verwerven van mijn entree binnen de groep. Zo wil Rinus niet betalen voor een colaatje. Hij heeft even geen geld en wil op de pof.Een andere jongen pikt stiekem een flesje terwijl ik even niet kijk.
Leden van een criminele randgroep of jeugdbende zijn per definitie personen die de wet overtreden. Hun karakteristieke reactie op personen die hun gangen willen nagaan, is achterdocht en wantrouwen. Zo krijg ik in de loop van mijn onderzoek al gauw de bijnaam van ‘spion’ of ‘Rus’, bargoens voor rechercheur.
De jongens, Rinus als leider van de jeugdbende in het bijzonder, willen niet geobserveerd worden. Ze hebben ook allemaal wel wat te verbergen. De methode van de directe waarneming vindt niet voor niets zijn oorsprong in de spionage. In 1986 schrijf ik mijn eerste boek over hun reilen en zeilen, gevolgd door mijn dissertatie in december 1990.
Een van mijn conclusies is dat er een proces plaatsvindt van voortdurende marginalisering. Achttien jongens verkeren aan de rand van de samenleving. Zij zijn nog steeds crimineel, verslaafd aan harddrugs en alcohol en zijn zonder vaste woon- of verblijfplaats. Bij dertien jongens heeft een proces van reïntegratie plaats gevonden, mede dankzij het vinden van werk, een vaste partner, lidmaatschap van een sportvereniging en een vaste woonplaats.
Deze personen heb ik in crimineel opzicht‘vroege uittreders’ genoemd. Eén jongen, Mouloud, is in 1983 overleden. Hij was stonedin de gracht gevallen en verdronken. Een jongen heb ik niet kunnen opsporen. De rest bevindt zich dan nog in een onduidelijke fase. Ze zijn zonder werk, maar niet meer crimineel actief.
Hoe loopt het af?
Na twintig jaar wil ik weten hoe het met hen afloopt. Zijn de mannen nog steeds crimineel en verslaafd aan drugs? Zo já, hoe ziet hun dagelijks leven eruit? Zo néé, welke omstandigheden hebben ertoe geleid dat ze het criminele pad hebben verlaten? Is er sprake van terugval in criminele activiteiten? Zijn ze getrouwd en hebben ze een gezin? Hebben ze werk? Wonen ze nog in Nederland? Hebben ze gevangen gezeten? Zijn de mannen opgenomen (geweest) in een behandelkliniek? En hebben de opgelegde sancties enig effect gehad?
In 2009 en 2010 heb ik alle veertig mannen uit mijn onderzoek, waaronder ook de Nederlandse en Surinaamse jongens, weer benaderd en op één na gesproken. Ditmaal heb ik mij laten inspireren door de theorie van de levensloopcriminologie, waarvan de Amerikaanse auteurs John Laub en Robert Sampson de belangrijkste vertegenwoordigers zijn.
De belangrijkste redenen om te stoppen met crimineel gedag zijn volgens deze onderzoekers een stabiel huwelijk, het krijgen van kinderen, vast werk, verblijf op een ‘reform school’ (tuchtschool of hervormingsschool) en militaire dienst. Werk en huwelijk zijn belangrijke instituties die zorgen voor routine en structuur in het leven. Vaak is ook sprake van verandering van woon- en verblijfplaats, waarbij jongens heel bewust afscheid nemen van hun criminele vriendengroep.
Motieven om te stoppen met crimineel gedrag
In 2010 constateer ik dat zestien mannen definitief zijn gestopt met de misdaad. Dat zijn dertien zogeheten ‘vroege uittreders’ en drie ‘late uittreders’. De ‘vroege uittreders’ zijn mannen die vóór hun 25ste jaar zijn gestopt met het intensief plegen van crimineel gedrag, een zeer herkenbaar patroon.
Hassan, Joessef en Ilias – hun portretten heb ik in deze serie beschreven – behoren tot deze categorie. Ilias krijgt op oudere leeftijd nog een terugval. Hij heeft schulden en komt weer zonder werk. Joessef is, na een korte en intensieve criminele carrière, door zijn vader definitief teruggestuurd naar Marokko. Daar heb ik hem verschillende keren opgezocht. Ook Hassan krijgt nog een terugval.
De ‘late uittreders’, mannen die ná hun dertigste levensjaar stoppen met crimineel gedrag, zijn Said, Farid en Najib. Deze mannen waren lange tijd verslaafd en crimineel. Op oudere leeftijd krijgen ze ook nog een forse gevangenisstraf opgelegd, voor hen een reden om definitief hun criminele pij aan de wilgen te hangen. De carrières van Said en Najib heb ik in deze serie uitvoerig beschreven.
Vier redenen om te stoppen
Er zijn naar mijn mening vier motieven voor het stoppen en afname van crimineel gedrag. De eerste reden is dat justitiële sancties op crimineel gedrag repressiever worden, naarmate jongeren ouder worden. De vrees voor lange gevangenisstraffen is een niet onbelangrijk motief om het wat voorzichtiger aan te doen.
‘Je wordt wat ouder en wijzer’, zo verwoordt Abdel zijn veranderende strategie. Dit gegevengeldt overigens minder voor het plegen van geweldsmisdrijven. Deze jongens gaan handelen in pillen en drugs en leiden een leven als hosselaar of grijswerker.
Statusverlies
Een tweede reden is dat jongens zich meer gaan richten op de opvattingen van oudere vrienden. Bepaalde vormen van crimineel gedrag, zoals vandalisme, berovingen op straat (‘mugging’) en autokraken, dragen in deze fase niet meer bij tot meerdere eer en glorie.Ook de prostitutiejongens, onder wie Mehdi en Hafed, stoppen met hun levenswandel als schandknaap.
De Amerikaanse criminoloog David Matza meent dat bij het ouder worden criminele jongens zich minder hoeven uit te sloven om voor ‘vol’ te worden aangezien. Mehdi blijft wel crimineel gedrag te vertonen. Met zijn 152 geregistreerde antecedenten is hij een volhardende doorzetter en crimineel.
Geen kick meer
Als derde reden geven jongens aan dat zij geen ‘kick’ meer krijgen van het stelen en beroven van mensen. Het verwerven van inkomsten is een belangrijk motief om in te breken en autokraken te plegen, maar een deel van de motivatie is ook gelegen in de behoefte aan spanning en sensatie. Het plegen van diefstal geeft spanning aan het leven. Naarmate je ouder wordt, heb je kennelijk minder behoefte aan dit soort thrills.
Spijt, schaamte of wroeging vanwege hun criminele feiten heb ik slechts één keer gehoord, dat was uit de mond van Simsa. Hij vertelde mij dat er iets in hem brak toen hij werd geconfronteerd met de gevolgen van het stelen van een portemonnee bij een moeder met kind. Voor Simsa was dit het motief om niet meer te stelen, maar te handelen in de verkoop van pillen.
Verkering, vast werk
Tot slot zijn er veranderingen op het intermenselijke vlak die een belangrijke rol kunnen spelen in de afname van criminaliteit. Jongens gaan zelfstandig wonen en krijgen verkering met een meisje. Ook dat heeft invloed op hun criminele en verslaafde gedrag, zoals we hebben kunnen zien bij Abdelkader, Bob, Driss en Hassan.
Een aantal jongens vindt vast werk, zodat de kans groot is dat ze hun baan zouden verliezen bij voortzetting van crimineel gedrag. Jongeren hebben op wat oudere leeftijd ook veel meer te verliezen. De verkering kan worden opgezegd en ze kunnen weer zonder werk komen. Een opgeschoonde lijst met criminele antecedenten en het hebben van vast werk is een belangrijke voorwaarde bij het laten overkomen van de echtgenote uit Marokko. Dit fenomeen hebben we kunnen constateren in het geval bij Said en Najib.
Incidenteel kan een terugval plaatsvinden. De mannen worden even weer crimineel actief. Dat blijkt onder meer uit de persoonlijke geschiedenissen van Abdelkader, Hassan en Ilias. Ook hun portretten heb ik uitvoerig beschreven. Hassan heeft zich glorieus kunnen herstellen, mede dankzij de steun van zijn oudere broer en partner.
‘Mannen zonder plannen’ en de ‘double failures’
In 2010 zijn acht mannen niet meer crimineel actief. Ze hebben een uitkering en hangen eindeloos aan het infuus van de verzorgingsstaat. Dit zijn de ‘mannen zonder plannen’. Een aantal is getrouwd of getrouwd geweest. Ze hebben allen kinderen.
Deze mannen missen de sociale vaardigheden om langdurige relaties met hun wijdere omgeving aan te gaan. Ze hebben weinig structuur en niet geleerd te netwerken, een belangrijke vaardigheid om na een periode van langdurige werkloosheid weer aan de bak te komen.
Deze mannen zijn ouder dan veertig jaar, leven van een uitkering, krijgen huursubsidie, hun eventuele echtgenote heeft soms werk en ze hebben af en toe een mazzeltje. Soms vallen ze terug in de ernstige misdaad, zoals in het geval van Abdelkader en Abdellatif.
Een tiental jongens heb ik getypeerd als ‘double failures’, dit in contrast met de inhoud van de tweet van politiechef Max Daniel boven dit artikel. Chico, ‘de zwakke spotvogel’, zwerft lange tijd op straat. ‘Te vies om aan te raken,’ aldus een diender. Abdel en Daan zijn geveld door de ziekte schizofrenie. Karim is ‘zo gestoord als een ei’. Hij eindigt als psychiatrisch patiënt. Mustafa is langdurig verslaafd aan methadon en alcohol. De portretten van Chico, Karim en Abdel zijn in deze serie ook aan de orde gekomen.
Vier van hen (Abdel, Chico, Mustafa en Hamid) zijn getrouwd geweest of hebben, zoals Karim, een langdurige relatie achter de rug. Het huwelijk, noch het krijgen van kinderen, is een belangrijk kantelmoment geweest. Bij Abdel is het huwelijk niet eens geconsumeerd. Als ik hun huidige toestand zou moeten beschrijven, kan ik maar één passende beschrijving bedenken: ‘geruïneerde levens’.
Vier mannen zijn overleden, direct of indirect het gevolg van het langdurig gebruik van soft en harddrugs. Ook hen heb ik geclassificeerd als ‘double failures’.
Volhardende doorzetters in de misdaad
De criminologen John Laub en Robert Sampson onderscheiden in hun boek ‘Shared beginnings, divergent lives. Delinquent boys to age 70’ (Harvard University Press, 2003; 2006) twee typen volhardende doorzetters in crimineel opzicht oftewel persistent offenders: degenen die in alle drie perioden van hun leven (in hun vroege jeugd, als adolescent en volwassene) crimineel en gewelddadig zijn en degenen die weliswaar in alle drie perioden delicten hebben gepleegd, maar in twee perioden van hun leven gewelddadig zijn. Voor hun onderzoek maken zij gebruik van de gegevens van 500 criminele mannen tot hun zeventigste levensjaar.
Rinus, ‘de witte Marokkaan’ en leider van de jeugdbende, behoort zonder meer tot de eerste categorie. Hij ontwikkelt zich tot een gewelddadige bankovervaller en raakt intensief verslaafd aan het gebruik van coke. De psychologe, Terrie E. Moffitt, noemt dit type crimineel een life course offender, iemand die vanaf zijn vroege jeugd tot op middelbare leeftijd crimineel actief is en gewelddadig blijft. Bij dit soort levenslange criminelen is ook sprake van antisociaal en agressief gedrag. Rinus is al vanaf zijn kindertijd opstandig en moeilijk opvoedbaar. Volgens zijn oudere broer Albert kan Rinus niet met autoriteit omgaan, ook een kenmerk van de life course offender.
Mehdi is ook een persistent offender, maar hij is niet gewelddadig. Ik hem eerder ingedeeld bij de double failures. De criminele carrière van Bob is voor mij nog het meest raadselachtig. In de jaren tachtig was hij een wegloper, een kleine crimineel en junk, heel irritant in zijn opreden. ‘Door en door verrot’ zo luidde het oordeel van zijn toenmalige partners in crime. Hij vertoonde ook gewelddadig gedrag.
Maar Bob weet zich glorieus te herstellen. Hij moet beschikken over een enorme wilskracht en een sterk gestel. Hij ontwikkelt zich tot een hasjdealer, maar komt ook weer in aanraking met justitie.
Zig-zag
Brahim, de man die weet van de rottigheid in de wijk, is eveneens een persistent offender. Hij is boerenslim, én gewelddadig. Zijn droom is een eigen coffeeshop. Het gaat hem goed voor de wind, maar zijn huwelijk loopt op de klippen. Hij pleegt meerdere keren geweld, tegen zijn vrouw en kinderen. Hij migreert naar Spanje en zit daar zes jaar in een crimineel milieu.
Als hij terugkeert naar Nederland, moet hij een nieuw bestaan opbouwen. Vanwege een overval op een geldloper komt hij weer met justitie in aanraking. Hij belandt in de gevangenis. In zijn geval kan worden gesproken van een zig-zag koers, waarbij perioden zonder criminaliteit worden afgewisseld met hervatting van crimineel gedrag.
Nordin en Hafed zijn twee jongemannen met een redelijk succesvolle carrière in de misdaad. Beiden wonen nu in Marokko. Hafed woont in Kenitra, is eigenaar van een piepkleine computerzaak annex belwinkel, maar leeft van de hasjhandel. Hij woont in een riant huis.
Ook Nordin is nog steeds actief als succesvolle handelaar in hasj. Hij is niet gewelddadig, althans daarvoor is hij nooit aangehouden. Dat Nordin succesvol is weet ik uit de verhalen van zijn vrienden uit de groep Marnel.
De carrières van Rinus, Mehdi, Bob, Brahim en Nordin heb ik in mijn serie portretten uitvoerig beschreven.
Conclusie
Alle mannen hebben een gemeenschappelijke start in een jeugdbende of criminele randgroep. De Marokkaanse jongemannen zijn allen in Marokko geboren en op jeugdige leeftijd naar Nederland gekomen.Wat deze serie portretten bijzonder en uniek maakt is de grote variatie in de persoonlijke geschiedenissen na een periode van meer dan dertig jaar.
Deze variatie valt te begrijpen en ook te verklaren. Het gedrag van deze jongeren is immers niet alleen sociologisch verklaarbaar, maar ook het resultaat van een unieke individuele carrière. Een groot aantal factoren en omstandigheden speelt mee in iemands delinquente levensloop.
Niet alleen misdaad en verslaving, maar ook partners en huwelijk, tussenkomst van broers en zussen, verwijdering van school, scheiding van tafel en bed, het wel of niet hebben van kinderen, verblijf in de gevangenis, opname in een kliniek, definitieve terugkeer of afkickverblijf in Marokko, enzovoort.
Wilskracht en wendbaarheid
De verhalen laten ook zien hoe wendbaar sommige jongeren zijn, mede op grond van hun flexibiliteit, wilskracht en doorzettingsvermogen. Daarbij denk ik al gauw aan de verhalen van Joessef, Bob, Said, Najib, Driss, Nordin en Joessef. Volgens de psychologen Roy Baumeister en John Thierny is wilskracht, naast een portie toeval en geluk, essentieel voor een crimineel die kiest voor een burgerlijk bestaan.
In de serie portretten geef ik ook aan hoe hun verdere leven verloopt als hasjhandelaar, gewone dief, inbreker, drugsgebruiker, bankovervaller, schizofrene patiënt, werkende of werkloze jongeman, veelpleger en geslaagde crimineel. Bij de professionele crimineel, hasjhandelaar of dief kan nog gesproken worden van criminaliteit als beroep of levenswandel. In het geval van een veelpleger of problematische cokegebruiker wordt het criminele gedrag veel meer ervaren als een probleem en last.
Minder dan de helft werkt
In 1990, bij het afsluiten van mijn eerste follow-up onderzoek, vroeg ik mij af of gesproken zou kunnen worden van ‘Een verloren generatie’. In de epiloog van mijn dissertatie (Een generatie op drift, 1990) schreef ik ‘dat zonder een actief en adequaat opvang- en integratiebeleid een groot deel van de Marokkanen die op jonge leeftijd naar Nederland zijn gekomen deel zal gaan uitmaken van de onderkant van de samenleving.’
‘In de grote steden sluiten zij zich aan,’ zo luidde mijn voorspelling, ‘bij het groeiend aantal “straathoekmannen” die dagelijks hun tijd ledig doorbrengen met drank en drugs. Het toekomstperspectief van Abdel, Abelkader en vele andere Marokkaanse randgroepjongens zal dan beperkt blijven tot een vaste plek in het Marokkaanse koffiehuis.’
Meer dan dertig jaar later kan ik mijn voorspellingen uit 1990 toetsen en nuanceren. Zestien van de veertig onderzochte criminele jongemannen hebben werk en kunnen hun eigen broek ophouden. Dat is minder dan de helft.
De rest is langdurig zonder werk, schizofreen, psychiatrisch patiënt of overleden ten gevolge van het intensief gebruik van soft- en harddrugs. Enkele mannen zijn nog steeds crimineel. Niet een bijster positief beeld over deze veertig ‘randparels’, voor het merendeel van Marokkaanse komaf.
Criminoloog en antropoloog Hans Werdmölder publiceerde in Wynia’s Week de afgelopen maanden 15 portretten van overwegende Marokkaanse jeugdcriminelen in de jaren tachtig – en hoe het hen verder verging. U vindt deze serie HIER.