Waar moeten liberalen voor opkomen? Deel 1: Voor de vrije levenssfeer van burgers en hun vrijwillige verbanden

VANSCHIE290122-liberaalnu
Politici overtroeven elkaar in de roep om meer overheid, en extra overheidsuitgaven. Maar hebben zij ook gelijk?

De voor ons land o zo vertrouwde koopkrachtplaatjes stonden in het debat over de regeringsverklaring weer centraal. Natuurlijk, op de achtergrond van de kwestie wel of geen koppeling van de AOW aan het wettelijk minimumloon schemert een hervorming van het pensioenstelsel. Andere grote vraagstukken die ter sprake kwamen waren: de toekomst van de zorg, mét corona maar ook los daarvan; hoe het tekort aan woningen weg te werken; de energietransitie; alsmede de fondsen voor klimaat en stikstof, en wat daarmee te doen.

Ook voor liberalen zijn dit belangrijke kwesties. Temeer omdat moet worden voorkomen dat een on- of antiliberale aanpak wordt gekozen. Toch moet voor de meest fundamentele uitdagingen waar het liberalisme voor staat, dieper worden gegraven. In een korte serie zal ik drie grote uitdagingen belichten. Om te beginnen de weerstand die dient te worden geboden aan de weer alom oprukkende overheid.

Vanwaar het vertrouwen in (nog) meer overheid?

Het vertrouwen in de politiek is, als we op opiniepeilingen mogen afgaan, historisch laag. En het is maar zeer de vraag of dit een tijdelijk verschijnsel is. Uniek voor Nederland is het in ieder geval niet; in veel andere landen is het vertrouwen eveneens fors gedaald. Dat betreft niet alleen de politiek an sich; overheden staan eveneens in laag aanzien.

Behalve bij de meeste politici. Van links (als een grijsgedraaide grammofoonplaat) tot rechts klinkt de roep om…méér overheid. Noem een gesignaleerd maatschappelijk probleem, en politici denken dat er méér moet worden gereguleerd, dat de markt verder moet worden teruggedrongen, en dat zíj – de politici dus – de wijsheid inzake een welhaast perfecte samenleving in pacht hebben.

Dat SP-leider Lilian Marijnissen steeds maar weer herhaalt dat ons stelsel van gezondheidszorg aan de markt is uitgeleverd, is tot daaraan toe. De unverfroren socialistische SP wil immers liefst alles volledig nationaliseren. Maar ook bijvoorbeeld vooraanstaand CDA-minister Hugo de Jonge (tot voor kort van volksgezondheid, nu voor wonen) denkt dat meer overheid een oplossing is voor allerlei problemen. Politici overtroeven elkaar momenteel in de roep om meer overheid, en extra overheidsuitgaven. Als daar bijna consensus over bestaat, hebben zij dan ook gelijk?

Overheidsverslaving

Dat het gelijk automatisch zou berusten bij een grote meerderheid is een ernstige misvatting. Daarbij komt dat de huidige politieke reflex ‘meer overheid’ vreemd is omdat de overheid al zo diep in onze samenleving gedrongen is. Ons zorgstelsel, om dat voorbeeld nog even te nemen, is in hoge mate door de overheid gereguleerd en wordt hoofdzakelijk met ‘collectieve middelen’ gefinancierd.

De toeslagenaffaire, waar veel Kamerleden zo graag politiek mee bedrijven, toont bovenal twee zaken. Ten eerste dat een groot, ambtelijk apparaat nou net níet de organisatie is waarvan we oog voor de menselijke maat moeten verwachten. Waarom dan toch die roep om méér overheid, terwijl we op onze vingers kunnen natellen dat burgers daardoor alleen maar vaker in de knel zullen komen?

Ten tweede toont de toeslagenaffaire – maar daar hoor je veel minder over – hoezeer tal van burgers al op overheidsvoorzieningen of ‘overheidsgelden’ zijn gaan leunen, alsof het vanzelfsprekend is dat het leeuwendeel van onze bevolking zijn hand voor deze of gene voorziening ophoudt. De ‘overheidsgelden’ waarop deze burgers aanspraak maken komen echter niet uit de lucht vallen maar – vandaar de aanhalingstekens – zijn onvrijwillig uit hun eigen portemonnee getrokken, of uit die van hun buren. In plaats dat zij zélf over hun eigen gelden beschikken, wordt een immense hoeveelheid belastingen en premies door overheden geïnd waar de burgers, en bedrijven, dan vervolgens weer om gaan hengelen.

De politici, en dit geldt evenzeer voor burgers en bedrijven die steun vragen, zijn als verslaafden die een extra pilletje drugs slikken of die nog één keer inzetten in het casino in de hoop dat alles dan ten goede keert, zonder zich af te vragen of zij niet reeds op de verkeerde weg waren. Het is beter ons af te vragen of de overheid al niet te veel kwaad sticht alvorens haar invloed nog verder uit te breiden. En om ons af te vragen waarom de nadelen die altijd al aan overheidsingrijpen kleefden nu ineens verdwenen zouden zijn.

Eerdere golven van uitdijende overheden

Wij zijn tegenwoordig aan zulke hoge niveaus van overheidsuitgaven gewend geraakt dat weinig burgers beseffen hoe uitzonderlijk dit is. Al jaren vraag ik als ik ergens spreek geregeld aan mensen of zij enig idee hebben hoe hoog – of laag – de gezamenlijke overheidsuitgaven voor de Eerste Wereldoorlog waren. Het juiste antwoord wordt zelden gegeven. Dat is voor Nederland: ruim 10% van het toenmalig Bruto Binnenlands Product (BBP). In Europa schommelde het voor de Eerste Wereldoorlog ruwweg tussen 8% (Zweden!) en 14% (Italië), met één uitschieter naar boven: het Duitse Keizerrijk, waar de overheid toen al beslag legde op 19,5% van het BBP.

Gedurende de 20e eeuw is het aandeel van de overheid vervolgens in drie golven steeds verhoogd: tijdens de Eerste Wereldoorlog, tijdens de Tweede Wereldoorlog en vanaf de tweede helft van de jaren zestig. De eerste twee golven werden teweeggebracht door noodsituaties – nood breekt wet -, de derde golf ontstond uit een quasi-romantische illusie dat het persoonlijke politiek zou zijn, en dat de overheid zich dus met het persoonlijke leven zou moeten bemoeien om het beter te maken. Als het ware een ‘droom breekt wet’. Maar…waar een gewone golf na een curve omhoog een soortgelijke curve omlaag laat zien – zoals wij allen ook kunnen weten van de coronagolven – zijn de golven overheidsuitgaven atypisch: de curve omlaag bleef steeds goeddeels uit, of was althans veel korter dan de curve omhoog. Het tijdelijke werd meestal een nieuw ‘normaal’.

Niet alles waarin de overheidsinvloed toenam was slecht. Er zijn ontegenzeglijk ook goede zaken mee bewerkstelligd. Maar aan de andere kant werd kwalijke vermeerdering van collectiviteit niet teruggedrongen. Sterker, de evaluatie óf het wel goed was, vond zelden plaats. Met uitzondering van de jaren tachtig en daarna, toen Thatcher, Reagan en anderen enkele vastgelopen collectivistische arrangementen op de schop namen. Toch wisten zelfs zij de derde golf niet terug te buigen naar een niveau van voor de sixties.

Na de huidige golf terug naar het ‘oude normaal’?

De coronacrisis heeft, na een aanzet in de jaren na de bankencrisis van 2008, een vierde golf aan vermeerdering van overheidsinvloed en -ingrijpen te weeg gebracht. Vorig jaar legden Nederlandse overheden reeds beslag op ruim 48% van het BBP. Bijna de helft van wat wij met elkaar verdienen ging dus naar de gecollectiviseerde sectoren of werd door de overheid herverdeeld. Dit is onderdeel van een internationale trend.

Zelfs in de Verenigde Staten lag het overheidsaandeel op 44%, en dat was vóórdat Biden grote ‘stimuleringspakketten’ in gang zette. In België en Frankrijk is de 60% overschreden; nee, ik bedoel niet de EMU-norm van overheidsschuld (daar zitten beide landen al vanaf het begin van de euro ruim overheen). In Frankrijk wordt maar liefst 62% van wat men daar jaarlijks bij elkaar verdient door de collectiviteit opgeëist en opgeslorpt, of herverdeeld. Het oude Franse étatisme viert meer dan ooit hoogtij.

Gelet op het enthousiasme waarmee politici overal de overheid aanprijzen, dreigt een terugkeer naar het ‘oude normaal’ in de verhouding tussen burgers en hun vrijwillige verbanden (verenigingen stichtingen, bedrijven en dergelijke) enerzijds en de gecollectiviseerde sectoren (overheden voorop) anderzijds uit te blijven. Net als na de vorige golven. Voor linkse partijen lijkt er intussen geen limiet aan de almaar groeiende collectivisering te bestaan. Voor liberalen daarentegen behoort een blijvend hoog beslag dat de collectiviteit op onze welvaart legt een schrikbeeld te zijn.

Rijker en beter opgeleid dan ooit, maar toch…

Wie pleit voor terugdringing van de overheid, of zelfs maar voor het minder hard laten stijgen, krijgt meestal onmiddellijk het verwijt asociaal en hardvochtig te zijn en dat hij bepaalde groepen zou laten ‘stikken’. Daar valt vanouds al heel veel tegen in te brengen: uiteenlopend van het is zwaar overdreven tot de vraag of het werkelijk sociaal is om mensen afhankelijk te maken en te houden van bijvoorbeeld welzijnswerkers. Is het juist niet veel socialer om hun zelfstandigheid en daarmee hun eigenwaarde intact te laten of te herstellen?

Bovendien moet worden bedacht dat we allang niet meer in de 19e eeuw leven. De hele samenleving is aanzienlijk welvarender en beter opgeleid dan destijds. Waar hulp toen soms werkelijk geboden was om tegenslagen waar iemand niets aan kon doen tijdelijk (!) op te vangen, is armoede in ons land een relatief begrip geworden. Mensen zijn geestelijk en materieel veel beter in staat hun eigen leven vorm te geven; ja, dat geldt ook voor de minder bedeelden onder de burgers. Én: dat zouden zij nóg veel beter kunnen indien de overheid minder wegnam van hun inkomen en hun, vaak eerlijk gespaarde, vermogen. Hét middel om de koopkracht van eenieder te verbeteren is: verlaag de belastingen en premies. Hét middel om onvrede onder mensen weg te nemen is: verminder de  betutteling en respecteer dat mensen hun eigen keuzes in het leven wensen te maken. Uiteraard geldt daarbij: mits zij zelf de keuzevrijheid van hun medeburgers respecteren.

In een samenleving vol echte armoede en burgers die geen idee hadden hoe zich te moeten redden, viel overheidssteun te rechtvaardigen. Maar het merkwaardige is dus dat naarmate wij welvarender zijn geworden en burgers beter in staat moeten worden geacht zichzelf te redden, de overheid zich des te nadrukkelijker heeft opgeworpen als een instantie die het beter meent te weten.

En bedenk: de overheid zou ook al fors gegroeid zijn wanneer haar beslag op het BBP in percentage gelijk was gebleven, omdat dat BBP immers in die ruime eeuw enorm is gegroeid. Bovenop de gelijke tred die de groei van de overheid met de welvaartsgroei heeft gehouden, is ook nog eens de relatieve omvang van de Nederlandse overheid in deze periode bijna vervijfvoudigd. Het heeft er niet toe geleid dat het vervullen van kerntaken zoals het bieden van veiligheid en rechtsbescherming adequater verloopt. Dat zijn ook niet de posten waar al dat extra geld heen is gegaan.

Overheidsfalen

Naast wat de overheid tot zich trekt of herverdeelt, is zij ook in de rest van de samenleving steeds nadrukkelijker aanwezig. Steeds meer zaken worden gereguleerd, en steeds vaker menen politici dat de overheid ons gedrag moet ‘sturen’ in een juist geachte richting. Alles bijeen raakt de vrijheid van burgers en hun vrijwillige verbanden meer en meer in de knel. Deregulering is op gezette tijden een fraai voornemen, waar momenteel te weinig over wordt gehoord, maar de praktijk laat overwegend een bredere opeenstapeling van regels zien zonder dat in de bestaande woekering aan regels wordt gewied.

Al in de 19e eeuw waarschuwden diverse liberalen, van Alexis de Tocqueville tot Herbert Spencer, tegen overheidsinmenging. Zij voorzagen dat dit particulier initiatieven zou smoren, innovaties in de weg zou staan, en dat de goede bedoelingen veelal niet tot de verwachte uitkomsten zouden leiden waardoor er eindeloos zou gaan worden gesleuteld in de hoop alsnog tot het beoogde doel te komen.

Er heerst geen ‘neoliberalisme’ maar ouderwets corporatisme

Spencer voorzag in die 19e eeuw bovendien twee verschijnselen die in de afgelopen eeuw volop konden worden waargenomen. Ten eerste dat de ambtenarij zichzelf zou bestendigen en een inherente neiging zou vertonen uit te dijen. Een ambtelijke dienst maakt zichzelf niet graag overbodig. Tenzij de volksvertegenwoordiging de ambtenarij in toom houdt, zullen ambtelijke diensten zich verder oppompen. Ten tweede: dat allerlei belangengroeperingen in de maatschappij dit proces versterken, omdat zij zich verdringen rond de grote ruif die de overheid klaar heeft staan.

Ook dit is nu alom te zien. Van welzijnswerk dat in stand wordt gehouden hoewel het niet in staat is gebleken de sociale problematiek te verhelpen; via het verrichten van zinloze, medisch niet-noodzakelijke onderzoekingen in de zorg omdat daar nu eenmaal financiële prikkels voor bestaan; tot aan duurzame quasi-ondernemers die zich aandienen omdat er aan subsidiestromen in het kader van klimaatbeleid altijd het nodige valt te verdienen.

Wat de voorstanders van almaar meer overheid over het hoofd zien, of liever verdoezelen, is dat meer overheidsuitgaven en -invloed vaak niet de gewone burgers ten goede komen, maar organisaties die hun weg naar het grote geld beter weten te vinden. Niet het mkb profiteert maar de grote bedrijven, niet de burgers in de buurten worden er beter van maar de gevestigde belangenorganisaties en actiegroepen.

Sommigen roepen dat dit op ‘neoliberalisme’ duidt; een verzonnen verschijnsel. Anders dan dit moet suggereren heeft het in ieder geval niets met liberalisme te maken, maar alles met ouderwets corporatisme. Ook nieuwkomers, bijvoorbeeld de windhandelaren in windenergie, weten hun weg in de corporatieve structuren vaak uitstekend te vinden.

Naar een liberale ‘roll back’ van de collectiviteit

Deze laatste twee verschijnselen – een ambtenarij die als er geen rem op wordt gezet vanzelf blijft groeien plus een kluwen aan bedrijven en belangengroeperingen die maar al te graag mee eten uit de staatsruif – vormen ook de voornaamste obstakels om de toenemende overheidsinvloed te keren. Maar de ommekeer moet beginnen bij de politieke wil de verdere collectivisering een halt toe te roepen en een ‘roll back’ in gang te zetten.

Liberalen moeten daarin het voortouw nemen. Niet omdat zij tegen de overheid zijn maar omdat zij de overheid slechts aanvullende en vooral op toezicht gerichte taken toekennen. Voor liberalen vormen vrije individuen en hun vrijwillige samenwerkingsverbanden – verenigingen, stichtingen, bedrijven en dergelijke – de motor van maatschappelijke vooruitgang. Vrije burgers moeten de ruimte herkrijgen om zelf hun geluk te bepalen en vorm te geven.

Patrick van Schie is directeur van de TeldersStichting, het wetenschappelijk bureau ten behoeve van het liberalisme, gelieerd aan de VVD. Hij schrijft met enige regelmaat in Wynia’s Week over liberalisme in de 21ste eeuw. Kijk voor zijn andere artikelen HIER.