Dit belangrijke boek over de Balinese vrijheidsstrijd is te zwart-wit
Vandaag de dag is Bali een toeristische topbestemming. Tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd (1945-1949) gebeurden er verschrikkelijke dingen. Die bleven onderbelicht, aangezien de geschiedschrijving zich vooral richtte op het nabijgelegen Java.
De studie van Anne-Lot Hoek brengt daar verandering in. De Amsterdamse historica biedt een diepgaande reconstructie, waarbij ze expliciet de zijde kiest van de Balinese vrijheidsstrijders die vochten tegen de Hollandse imperialisten. Dit betrokken perspectief leidt er wel toe dat de historische analyse regelmatig vertroebeld wordt door hedendaagse verontwaardiging. Het veroordelen staat het begrijpen in de weg en dat is jammer.
De strijd om Bali is, hoewel een bewerking van een vuistdik proefschrift, zeer prettig leesbaar – de schrijfster is dan ook, behalve historica, journaliste. Haar boek staat niet op zichzelf. Het houdt verband met het omvattende onderzoeksproject ‘Onafhankelijkheid, dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië 1945-1950’, dat vanaf 2017 gaande is en waarin diverse onderzoeksinstituten en universiteiten participeren om het Nederlandse militaire en politieke optreden inzake de dekolonisatie van Indonesië te belichten.
Dit brede programma heeft inmiddels diverse boeken opgeleverd, waar in februari 2022 in een groots gebaar nog eens twaalf (!) publicaties tegelijk aan zullen worden toegevoegd,
Kritisch perspectief
Anne-Lot Hoek velt in De strijd om Bali bikkelharde oordelen over het optreden van Nederland als koloniale mogendheid. Ik verwacht dat ook de andere nog te verschijnen publicaties vergelijkbare kritiek zullen bevatten. Dat bijvoorbeeld opeenvolgende kabinetten het dekolonisatieproces verkeerd hebben aangepakt. En dat het KNIL en andere militaire eenheden onnodig wreed hebben huisgehouden. Of dat het vooroorlogse Nederlands-Indië in de kern niet deugde, want bestuurd werd door een kleine elite en bovendien in de kern racistisch was. En dat de Nederlandse VOC in feite nooit een voet aan land had moeten zetten in Zuidoost-Azië. Officiële excuses van de Nederlandse overheid zijn op hun plaats en wellicht ook schadevergoedingen.
In de afgelopen jaren hebben thema’s als antiracisme, antikolonialisme, vrouwenrechten en gendergelijkheid een prominente plek afgedwongen in het maatschappelijk debat, in de cultuursector en in de sociale wetenschappen. Tegen die achtergrond verbaast het niet dat ook het koloniaal verleden van Nederland inmiddels vanuit een dergelijk kritisch perspectief wordt bezien.
Hedendaags discours
De tijd van nationalistische ‘grote mannengeschiedenis’, is voorbij. Een houwdegen als Van Heutsz was overigens allang naar de mestvaalt van de geschiedenis verwezen, en de kritische Colijn-biografie van Herman Langeveld, waarin werd onthuld dat de latere premier op Lombok ook vrouwen en kinderen liet afslachten, dateert ook alweer van 1998.
Niet verbazingwekkend dus dat een jongere vrouwelijke historica, gepromoveerd aan een nadrukkelijk progressieve universiteit als de UvA, andere accenten wil plaatsen. Anne-Lot Hoek sluit nadrukkelijk aan bij het hedendaagse historische discours, bijvoorbeeld door te schrijven over ‘slaafgemaakten’, door de man-vrouwverhoudingen op het vooroorlogse Bali te problematiseren, en door te wijzen op het racistische karakter van de toenmalige verhoudingen tussen Balinezen en Hollanders.
Is ‘objectieve’ geschiedschrijving mogelijk?
De koloniale samenleving was volgens Hoek fundamenteel fout, en de vrijheidsstrijd van de Balinezen was rechtvaardig. Hoek portretteert Balinese verzetsleiders als I Gusti Ngurah Rai en diens verre voorganger Gusti Ketut Jelantik (1800-1849) als helden. Vermoedelijk had haar boek best ook door een Indonesische historicus kunnen zijn geschreven.
Op zichzelf is een dergelijke nadrukkelijk geëngageerde geschiedschrijving legitiem. De transparantie is ook wel zo eerlijk – de lezer weet waar de verteller staat. Daarnaast kun je je afvragen of ‘objectieve’ geschiedschrijving eigenlijk wel mogelijk is. Elke historicus is immers kind van zijn tijd en brengt zijn eigen normen en waarden mee. Wanneer De strijd op Bali was verschenen in pakweg 1964 als dissertatie van een gereformeerde historicus van de Vrije Universiteit, hadden we een volslagen ander boek in handen gehad.
Wat blijft er in het geheugen op de zeef liggen?
Dit laat onverlet dat wel enkele kanttekeningen te plaatsen zijn bij de studie van Hoek. Zoals bijvoorbeeld over haar gebruik van interviews als bron. Het valt te prijzen dat Hoek liefst vijfmaal naar Bali is gereisd om daar meer dan honderd ooggetuigen te ondervragen (en ook in Nederland sprak ze met tijdgenoten).
Logischerwijs gaat het daarbij om oude tot stokoude overlevenden. Je kunt je afvragen wat er in het geheugen van mensen na meer dan zestig jaar nog op de zeef blijft liggen. Zou het kunnen zijn dat mensen de meest ingrijpende, schokkende dingen nog wel onthouden, maar de precieze omstandigheden en toedracht veelal vergeten? Dit lijkt mij een relevante vraag vanwege de combinatie met het door Hoek gebruikte schriftelijke bronnenmateriaal.
Reconstructie staat enigszins uit het lood
Voor het boek is een groot aantal Balinezen geïnterviewd, maar een veel kleiner aantal Nederlanders, zoals veteranen. Haar archiefonderzoek beperkte zich uitsluitend tot Nederlandse archieven – hetgeen ik hier niet als verwijt bedoel, omdat ik niet weet of op Bali of elders in Indonesië überhaupt relevant archiefmateriaal is bewaard gebleven.
De combinatie van orale en schriftelijke bronnen levert echter wel een reconstructie op die enigszins uit het lood staat. Balinese ooggetuigen berichten uitvoerig over wreedheden, door de Nederlanders begaan, terwijl andere wreedheden, zoals tegen de Chinezen en tegen met Nederlanders samenwerkende Balinezen, nogal beknopt ter sprake komen.
Tegelijkertijd is de omvattende militaire en politieke context weer vooral ontleend aan Nederlandse beleidsdocumenten. De overkoepelende strategie van Soekarno en de zijnen blijft daardoor helaas wat in nevelen gehuld.
Genuanceerde reconstructie
Anne-Lot Hoek biedt met haar meer dan vijfhonderd pagina’s tellende verhaal een schat aan informatie over de machtsstrijd op Bali vanaf de Japanse capitulatie in augustus ’45. Het valt op dat haar reconstructie genuanceerder is dan de soms stellige conclusies die ze op basis daarvan trekt. In haar analyse zitten dan ook aanknopingspunten die haar eigen gevolgtrekkingen op onderdelen ter discussie kunnen stellen.
Hoek begint het verhaal nogal plots met de Nederlandse invasie van Bali in 1846. Het eiland werd op dat moment bestuurd door regionale vorsten, was zelfstandig, maar door middel van verdragen verbonden met de Nederlanders die al sinds 1600 in de Indische archipel aanwezig waren.
Balinese Machiavelli
Vanaf halverwege de negentiende eeuw begonnen de Europese koloniale mogendheden de overzeese gebieden die onder hun invloed stonden, stapsgewijs tot koloniën om te vormen. Dat ging vaak met veel geweld gepaard, aangezien de inheemse machthebbers zich tegen hun machtsverlies verzetten. Toch bleven die vorsten ook in de latere koloniale constellatie erg belangrijk voor de Nederlanders.
Anne-Lot Hoek laat mooi zien hoe Ide Anak Agung Gede Agung (1921-1999), vorst van Gianyar – door haar treffend omschreven als ‘een Balinese Machiavelli’ – door sluw opereren en door het tijdig verzetten van zijn bakens, erin slaagde om, hoewel hij actief met de Nederlanders had samengewerkt en opdracht had gegeven tot wreedheden, daarna alsnog aan te sluiten bij de leiding van de nieuwe Indonesische Republiek van Soekarno. Na zijn dood werd Anak Agung zelfs uitgeroepen tot nationale held van Indonesië.
Was niet de hele aardbol patriarchaal en racistisch?
Hoek heeft zonder meer gelijk wanneer ze betoogt dat het vooroorlogse koloniale Bali patriarchaal was, racistisch, weinig democratisch en vrouwonvriendelijk. Dit roept de vraag op welke samenleving in die tijd al wel aan onze hedendaagse standaarden voldeed. Ik vrees dat pakweg een eeuw geleden de hele aardbol patriarchaal, weinig democratisch en behoorlijk xenofoob was, ook de landen die zelfstandig waren. Ook een onafhankelijk Bali zonder Hollanders zou in die tijd zijn bestuurd door een select gezelschap aan lokale en regionale vorsten.
In Nederland zelf werd het algemeen kiesrecht trouwens pas in 1917 ingevoerd (voor vrouwen in 1919) en ook in Nederland heerste nog in de jaren dertig bittere armoede, terwijl velen slecht opgeleid waren.
Dat de westerse cultuur superieur was, geldt vandaag de dag wellicht als fout, maar was in de koloniale tijd gemeengoed. En waarschijnlijk bestond er voor de Tweede Wereldoorlog geen land ter wereld waar bijvoorbeeld Joden, Chinezen en Afrikanen niet stelselmatig te kampen hadden met discriminatie en racisme. De Nederlandse koloniale samenleving was gesegregeerd, maar was dat in de Britse en Franse koloniën zoveel anders?
Kleine troepenomvang
De Nederlanders gebruikten niet alleen lokale (vaak adellijke) leiders om hun macht te bestendigen, maar rekruteerden vanouds ook inheemse hulptroepen (bijvoorbeeld vanuit de Molukken, maar lang niet alleen daarvandaan).
De militaire geschiedschrijving Krijgsgeweld en Kolonie, dat eerder voor dit weblog werd besproken, laat zien dat het KNIL voor een flink deel uit Indonesische militairen bestond. Uit dat boek werd bovendien duidelijk dat de totale troepenomvang waarmee de Nederlanders de Indische Archipel onder het juk brachten, steeds opmerkelijk klein is gebleven (hoogstens enkele duizenden militairen).
Hoek benadrukt de massale steun van de Balinezen voor de onafhankelijkheidsbeweging, maar de actieve steunverlening aan Nederland door inheemse leiders als Anak Agung en geestverwanten, en het meevechten van inheemse soldaten suggereren dat de loyaliteit aan het Nederlandse gezag wellicht toch iets groter was dan Hoek doet voorkomen.
Onvermijdelijk?
Puur militair gezien was het Nederlandse optreden op Bali overigens een succes. Voorjaar 1948 gaven veel verzetsstrijders zich over. De charismatische verzetsleider I Gusti Ngurah Rai was al eind november 1946 gesneuveld. Daarmee werd de min of meer geregelde militaire strijd tamelijk snel beslecht in het voordeel van de Nederlanders. Balinese onafhankelijkheidsstrijders bleven zich echter verzetten, door onder meer aanslagen te plegen. Die leidden weer tot bloedige Nederlandse represailles.
Anne-Lot Hoek geeft de Nederlanders de schuld voor deze geweldsspiraal, die zij als iets onvermijdelijks doet voorkomen. Dat lijkt mij iets te kort door de bocht. Het plegen van aanslagen is nooit iets onvermijdelijks.
Deden andere ‘imperialisten’ het beter?
Inderdaad heeft Nederland er in Indonesië een potje van gemaakt, maar had het anders gekund? Hebben andere ‘imperialisten’ het zelfstandig worden van hun eigen koloniën beter afgehecht – ik waag het te betwijfelen. Ook het onafhankelijk worden van de Franse, Britse en Belgische koloniën is met bloedvergieten gepaard gegaan.
Zelfs de Verenigde Staten, die uiteindelijk een doorslaggevende rol hebben gespeeld in het beëindigen van het Nederlandse bestuur in Indonesië, gingen niet lang daarna zelf akelig in de fout in Vietnam. Dat andere mogendheden elders ook tekeer gingen, maakt de Nederlandse wandaden in Indonesië natuurlijk niet minder erg.
Welke opties waren voorstelbaar?
Anne-Lot Hoek redeneert soms iets teveel op basis van wijsheid achteraf, bijvoorbeeld door zich niet af te vragen welke opties er voor de Nederlandse beleidsbepalers in de eerste periode na de Japanse capitulatie eigenlijk voorstelbaar en haalbaar waren.
Na de Japanse nederlaag dachten veel Nederlandse politieke partijen (overigens niet alle) dat het koloniale bestuur in Nederlands-Indië gewoon weer hersteld kon en moest worden. Het op touw zetten van een militaire strafexpeditie tegen opstandige eilanden werd niet als iets raars gezien, maar paste in een eeuwenlange traditie.
Na de Tweede Wereldoorlog bleken de internationale politieke verhoudingen fundamenteel te zijn veranderd. Wij hebben daar, terugkijkend vanuit 2021, een helder beeld van. Maar hoe zichtbaar was die trendbreuk voor tijdgenoten?
Anticommunistische massamoord
Hoek lijkt het de Nederlandse beleidsbepalers (zowel het kabinet als de gezagsdrager in Indië Hubertus van Mook) kwalijk te nemen dat het bestuur over Bali en de andere eilanden niet zonder meer is overgedragen aan Soekarno en de zijnen, ook al werden die dan militair verslagen.
De oprichting van de deelstaat Oost-Indonesië in 1946 en het streven naar een federale structuur ziet zij als pogingen van Nederland om nog een voet tussen de deur te houden in Indonesië. Daar zit veel in, maar ook dan kunnen deze initiatieven toch tevens voortkomen uit de wens naar een geleidelijke dekolonisatie en uit oprechte vrees voor de positie van kleinere eilanden in een door Java en Sumatra gedomineerd Indonesië?
Die vrees was bepaald niet ongegrond, als we zien hoe het nadien de Molukken en Nieuw-Guinea is vergaan. Als de wens om onafhankelijk te worden van de Nederlanders legitiem is, dan hebben de Molukkers en de Papoea’s toch evenzeer het recht om zelfstandig te zijn, in plaats van als provincie vanuit Java te worden bestuurd.
De eenheidsstaat Indonesië heeft zich vanaf 1949 bepaald niet in alle opzichten voorspoedig ontwikkeld. Na de mislukte staatsgreep van oktober 1965 vond, met actieve betrokkenheid van de VS, een anticommunistische massamoord plaats waarbij in totaal misschien zelfs wel een miljoen mensen zijn omgebracht. Ook op Bali vielen daarbij slachtoffers, veel meer dan tijdens deze door Hoek beschreven dekolonisatiejaren.
Belangrijk boek
De strijd om Bali vult een lacune op in de dekolonisatiegeschiedenis van Nederlands-Indië en is ook vanwege het ruime gebruik van ooggetuigenverslagen een belangrijk boek. Het betoog had aan overtuigingskracht gewonnen, wanneer het minder vanuit een zwart-wittegenstelling was geschreven en meer met grijstinten zou zijn geschetst.
Anne-Lot Hoek, De strijd om Bali. Imperialisme, verzet en onafhankelijkheid 1846-1950, De Bezige Bij Amsterdam, ISBN 9789403152318. Prijs 39,99. Meer informatie.