Besmeuren van ‘onze jongens’ in Indië is geen objectieve geschiedschrijving
De felste kritiek ontving Lou de Jong aan het eind van zijn magnum opus over de Tweede Wereldoorlog, toen hij (in deel twaalf) de dekolonisatie van Nederlands-Indië behandelde. De suggestie dat Nederlandse troepen zich aan oorlogsmisdaden schuldig hadden gemaakt, leidde tot bittere verwijten van veteranen.
Dat was in 1988. Opvallend genoeg ontrolt zich anno 2021 eenzelfde discussie. Het lijvige boek Krijgsgeweld en Kolonie, uitgebracht onder auspiciën van het Nederlandse Instituut voor Militaire Historie, leidde zelfs tot de uitgave van een verontwaardigde tegenpublicatie.
Pijnlijk en beladen
De Nederlandse aftocht uit Indonesië blijkt, ook zeventig jaar later, nog een pijnlijk en beladen onderwerp. Bij nabestaanden van veteranen en in militaire kring is dit jaar grote boosheid ontstaan vanwege het door het slijk halen van ‘onze jongens’, zeker omdat dat gebeurde in een ‘semiofficiële’ publicatie van historici die zijn verbonden aan het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH).
Afgelopen zomer publiceerde dat NIMH een nieuw kloek deel van de door Boom uitgegeven serie publicaties over de militaire geschiedenis van Nederland. Drie eerdere delen van deze overigens zeer fraai verzorgde en prachtig geïllustreerde reeks behandelden onder meer de Tachtigjarige Oorlog en de gevechten uit de VOC-tijd.
In juni dit jaar verscheen het vierde deel, Krijgsgeweld en Kolonie, dat zich specifiek richt op het militaire optreden van Nederland in de eigen koloniën vanaf 1816 (dus na de Franse tijd). Behalve Suriname en de Antillen betreft dat vanzelfsprekend in de eerste plaats de Indische archipel.
Vooral de wijze waarop de chaotische en bloedige periode van de Indonesische dekolonisatie wordt beschreven, wekte wrevel. Die verontwaardiging heeft zelfs geleid tot een in pittige bewoordingen gestelde tegenpublicatie, in de vorm van een honderd pagina’s boekwerkje getiteld De Nederlandse Krijgsmacht tijdens de dekolonisatie van Nederlands-Indië 1945-1950.
Auteur is Bauke Geersing, een gepensioneerde jurist die tevens werd opgeleid aan de Koninklijke Militaire Academie. De ondertitel geeft de strekking van dit polemische pamflet treffend weer: Hoe het NIMH deze geschiedenis manipuleert en vervalst.
Eenzijdig antikoloniaal
Geersing brengt twee fundamentele bezwaren naar voren tegen Krijgsgeweld en Kolonie (in feite vooral tegen het hoofdstuk dat de strijd tegen de nieuwe Republiek Indonesië beschrijft): dat boek is veel te eenzijdig vanuit een antikoloniaal perspectief geschreven, en vanwege die vooringenomenheid is die geschiedschrijving daarom niet ‘objectief’ en ‘wetenschappelijk’.
Geersing werkt deze stellingen uit in een woedend betoog waar de verontwaardiging vanaf druipt. De studie van het NIMH is volgens Geersing geschreven vanuit de morele opvattingen van nu, en heeft als doel de koloniale heerser van toen te veroordelen. Wat Nederland bestuurlijk en militair deed, was per definitie ‘fout’, wat de Indonesische verzetsstrijders deden, was altijd ‘goed’.
Alles gender en antiracisme
Geersing heeft een punt. Historici die al wat langer meelopen, kunnen beamen dat de geschiedbeoefening vandaag de dag – net als andere sociale wetenschappen – inderdaad onder de invloed is gekomen van actuele maatschappelijke discussies rond gender en antiracisme, thema’s die vooral progressieve kringen graag vertaald zien in historisch onderzoek en in schoolboeken. De schappen in de boekhandel staan overigens al aardig vol met slavernijpublicaties en de meest recente catalogi van uitgeverijen kondigen aan dat er nog meer op komst is.
Die hausse aan studies wordt gestimuleerd door het feit dat niet alleen de rijksoverheid, maar intussen ook diverse provincies en flink wat gemeenten projectsubsidies beschikbaar hebben gesteld voor het doen verrichten van historisch onderzoek naar bijvoorbeeld het slavernijverleden.
De royale beschikbaarheid van dergelijke onderzoeksfinanciering contrasteert nogal met de structurele kaalslag in geschiedkundig Nederland, die ertoe leidde dat talloze historici – waaronder deze recensent – hun academische loopbaan noodgedwongen moesten beëindigen.
‘Structureel geweld’
Thema’s als slavernijverleden en antikolonialisme zijn vandaag de dag alom tegenwoordig, soms ook op plaatsen waar het wat geforceerd aan doet. Voor Krijgsgeweld en Kolonie geldt dit evenzeer. Waarom spreekt een geschiedenisboek dat het 19e eeuwse Nederlands-Indië behandelt over ‘Sulawesi’, dat in die tijd toch nog gewoon ‘Celebes’ heette? Waarom is het nodig het woord ‘slaaf’ te vervangen door ‘slaafgemaakten’?
Dit zijn natuurlijk secundaire aspecten. Belangrijker is het gebruik van een beladen term als ‘structureel geweld’. Geersing heeft gelijk wanneer hij betoogt dat het Nederlandse militaire optreden in dit boek (dus niet alleen in het hoofdstuk over de dekolonisatie) bijna voortdurend in negatieve bewoordingen wordt afgeschilderd.
Koppensnellen en kannibalisme
Een meer uitgebreide vergelijking met het militaire optreden van andere koloniale machten (Engeland, Frankrijk, maar waarom niet ook Duitsland en België) was op zijn plaats geweest. Was het Nederlandse militaire optreden inderdaad medogenlozer dan dat van andere imperialistische mogendheden?
Dat ook inheemse Indische volkeren niet terugschrokken voor gruweldaden, blijft weliswaar niet onvermeld, maar wordt soms wel erg beknopt behandeld – in een losse bijzin, waarin dan toch gruwelijke termen opduiken als ‘koppensnellen’ en ‘kannibalisme’.
De kritiek van Geersing is niet ongegrond. Tegelijkertijd trapt hij in zijn eigen valkuil. Geschiedschrijving die ‘objectief’ is, bestaat immers niet. Inderdaad, historici kunnen niet klooien met chronologie, maar daarbuiten bestaat toch vooral subjectiviteit. Elke historicus opereert vanuit zijn eigen ‘standplaatsgebondenheid’ en schrijft geschiedenis op basis van eigen waardeoriëntaties en het tijdsgewricht waarin hij leeft en werkt.
Wellicht bevatten de huidige schoolboeken inderdaad teveel gender en slavernijverleden. Mijn eigen schoolboeken (uit het begin van de jaren tachtig) waren in elk geval niet vrij van een nogal neomarxistisch gekleurde, structuralistische visie op het verleden, waarbij productieverhoudingen en economische transformatieprocessen werden beschouwd als drijvende krachten in de geschiedenis (in plaats van de daden van ‘grote mannen’). De schoolboeken van mijn ouders (uit de jaren vijftig) waren nog duidelijk geschreven vanuit een trots, nationalistisch perspectief waarin de roemrijke historische prestaties van ons Koninkrijk centraal stonden.
Alle perspectieven meenemen
Vermoedelijk voelt Geersing zich bij dat laatste perspectief het beste thuis. Ook diens repliek is evident subjectief, geschreven vanuit een invalshoek waarin de Nederlandse troepen vanaf 1945 vooral ‘rust en orde’ kwamen herstellen in Indië, terwijl Soekarno en de zijnen in wezen ‘terroristen’ waren.
Volgens Geersing was er strikt genomen ook geen sprake van ‘oorlogsmisdaden’ of ‘oorlog’, omdat de Republiek Indonesië nog geen soevereine staat was. Dat een jurist dit onderscheid maakt, is goed te begrijpen. Als historicus blijf ik wat in verwarring achter, denkend bijvoorbeeld aan het begin van onze eigen onafhankelijkheidsstrijd tegen het Spanje van Philips II.
Een gewetensvolle geschiedschrijver hanteert twee parallelle perspectieven en maakt die ook expliciet. Hij brengt per definitie zijn eigen normen mee, maar is zich van de tijdsgebondenheid daarvan bewust. Daarnaast probeert hij de (wan-)daden van historische figuren in hun eigen tijd te plaatsen en van daaruit te verklaren. Dat laatste hadden de auteurs van Krijgsgeweld en Kolonie nog wel iets nadrukkelijker kunnen doen.
Bauke Geersing, De Nederlandse krijgsmacht tijdens de dekolonisatie van Nederlands-Indië 1945-1950. Hoe het NIMH deze geschiedenis manipuleert en vervalst, uitgeverij Aspekt 2021, ISBN 9789464247916.
Petra Groen e.a., Krijgsgeweld en Kolonie. Opkomst en ondergang van Nederland als koloniale mogendheid, uitgeverij Boom 2021, ISBN 9789024438952.