Hoe progressieven de macht grijpen door zich moreel superieur voor te doen

Hoe progressieven de macht grijpen door zich moreel superieur voor te doen
Lilianne Ploumen en Jesse Klaver: verliezers toch winnaars?

De progressieve beweging heeft zich in Nederland, zoals in vele andere westerse landen, in het centrum van de macht genesteld. Niet zozeer doordat de beweging het in de verkiezingen goed deed (dat was in Nederland de laatste keer niet het geval), maar door de ‘morele macht’ te veroveren. Rede is  vervangen door propaganda. Feiten zijn grotendeels overbodig en argumenten leggen het af tegen oppervlakkige, maar moreel superieure dogma’s.

PvdA en GroenLinks kondigden aan dat ze tijdens de formatie en daarna intensiever gaan samenwerken en slechts met elkaar tot een nieuw kabinet zullen toetreden. Beide partijen verloren tijdens de laatste verkiezingen, maar hebben hun macht juist weten te vergroten. Dat is onlogisch en roept de vraag op: hoe is het mogelijk dat de progressieve beweging onevenredig veel politieke macht kan uitoefenen?

De term ‘progressieve beweging’ verwijst hier naar de traditioneel linkse en centrum-linkse partijen en, zoals hieronder uitgelegd, de liberalen die ideologisch door hen worden gebruikt.

Kennis

Dat kennis macht is, begreep de progressieve beweging beter dan wie ook. Wanneer je de productie en verspreiding van kennis beheerst, kun je het beleid verkopen dat je wenst en grote groepen van de bevolking daar achter krijgen. Propaganda verhuld als kennis is immers veelal niet te onderscheiden van echte kennis.

Wetenschap en onderwijs zijn dan ook steevast belangrijke speerpunten van de lange termijn strategie van de progressieve beweging geweest. Onderwijs dat de nadruk legt op brede kennis en onafhankelijk denken, gaat niet samen met de opofferingen die nodig zijn voor het uitvoeren van de progressieve agenda. Omdat ook de publieke media zowel grote afnemers als verspreiders van kennis zijn, konden zij niet ontbreken in het plan. Onderwerpen als klimaatverandering, ‘diversiteit’ en immigratie krijgen om een strategische reden binnen deze drie instituties veel aandacht.

De cynische kennis van onwetendheid

Om de greep op de macht te versterken was traditionele kennis echter onvoldoende. Op papier waren onderwijs en publieke media in eerste instantie nog wel gericht op het goed informeren van burgers, maar ook minder goed geïnformeerde burgers hebben stemrecht en zijn vaak een stuk minder lastig. Met andere woorden, ‘kennis is macht’ en ‘onwetendheid geeft macht’.

Meer dan enige andere politieke groepering heeft de progressieve beweging kennis ontwikkeld die helpt bij het bespelen van de bevolking. Via onderwijs, wetenschap en media kun je immers het gedachtengoed van mensen goed sturen. Als je dat dan combineert met een slimme communicatiestrategie, dan sta je aan het roer. De investeringen in deze cynische kennis van onwetendheid hebben de beweging geen windeieren gelegd.

De vraagstukken waarmee moderne samenlevingen geconfronteerd worden zijn vaak complex. Vandaar dat wij een ‘technocratische bureaucratie’ hebben ingericht. Alleen om een enkel probleem goed te begrijpen ben je veel tijd kwijt, maar er zijn veel problemen. En dan hebben we het nog niet eens over de mogelijke oplossingen van ieder van die problemen en de voor- en nadelen daarvan.

Met andere woorden, het is een hele opgave, zo niet onmogelijk, om problemen en de voorgestelde oplossingen goed uit te leggen aan de burgers. Een grote hoeveelheid feiten en argumenten zouden effectief gecommuniceerd moeten worden. De progressieve beweging had daarvoor een oplossing.

Rede en diversiteit

In de Kantiaanse plichtenleer staat de rede centraal. Met de rede kun je langs de weg van de zogeheten ‘categorische imperatief’ morele plichten identificeren; handel zo dat je kunt willen dat ieder ander op die manier zou handelen. Omdat deze ethiek op de rede steunt, is het niet nodig om de daaruit voortvloeiende plichten af te dwingen; redelijke mensen handelen ernaar zonder dwang of drang. Hoe anders dat ligt bij de progressieve moraal, zien we hieronder.

In een liberale democratie zullen mensen uiteraard wel vaak sterk van mening verschillen over de vraag wat de ethische geboden precies betekenen voor het antwoord op een bepaald sociaal of politiek probleem. Dat is deel van onze intellectuele diversiteit; maar dat is precies de vorm van diversiteit die de progressieve beweging onderdrukt.

Propaganda in plaats van rede

De progressieve moraal heeft de Kantiaanse plichtenleer echter gecorrumpeerd en de rede vervangen door propaganda. Dat was relatief gemakkelijk doordat, zoals we hiervoor hebben gezien, het beantwoorden van de vraag wat waar is en wat niet, vaak grote inspanningen vergt. In een liberale democratie staat de propaganda van de ene politieke partij immers tegenover de propaganda van de andere partij. Consensus meestal ver weg.

De progressieven zagen echter in, dat propaganda gedragen door moraliteit het wint van ordinaire, populistische propaganda; ‘consensus’ volgt uit morele macht. Het geloof in de ‘progressieve imperatief’ kon zo wortel schieten – ‘goed’ is wat de ‘progressieve imperatief’ (lees: propaganda) voorschrijft, ‘kwaad’ is alles wat daarmee strijdt.

Feiten en moraal

De versmelting van propaganda en moraal heeft geleid tot het meteen moraliseren van sociale en politieke problemen vanaf de eerste confrontatie, zodat feiten en argumenten geen effect meer kunnen hebben. Deze moraal, die verder geen enkel beroep doet op de rede, bepaalt in detail welke gedachten, handelingen, en gedragingen als sociaal geoorloofd of wenselijk worden gezien.

Deze fusie had nog een ander belangrijk gevolg. In de progressieve moraal kun je politieke voorkeuren presenteren als ‘feiten.’ Marx ‘voorspelde’ de proletarische revolutie niet, maar schreef deze voor. De progressieve moraal bepaalt eerst ‘de soort van samenleving waarin wij willen leven,’ met ‘inclusiviteit’, diversiteit, sociale rechtvaardigheid en klimaatrechtvaardigheid en vervolgens de feiten die die doel ondersteunen.

Sociale druk

In de liberale democratie kun je de progressieve moraal niet altijd via de wet opleggen. Voordat je zover bent, moet je eerst gebruik maken van de sociale structuren. De consensus over de progressieve moraal wordt daarom afgedwongen door sociale prikkels en sociale sancties. Die prikkels zijn de lof en sociale inclusie die de aanhangers (ook wel ‘deugers’ genoemd) toekomt; ze horen er bij, zijn ‘maatschappelijk betrokken,’ ‘sociaal verantwoord,’ en hun carrière-vooruitzichten zijn goed, denken ze. Die verantwoordelijkheid houdt wel in dat ze hun objectiviteit en neutraliteit inruilen voor onvoorwaardelijke loyaliteit aan de progressieve moraal.

Sociale sancties treffen degenen die niet voldoen aan de progressieve moraal. Die sancties kunnen inhouden uitstoting, afkeuring, ‘scapegoating’ en stigmatisering. Label als ‘wij/zij-denker,’ ‘asociaal,’ ‘wappie’, ‘feiten-vrij,’ ‘ontkenner’ of ‘gevaarlijke populist’ wil iedereen graag vermijden. Om het afschrikkende effect van niet-deugen te vergroten zijn meer recent ook vergaande sociale repercussies toegevoegd, zoals het ‘cancellen.’ Een recent voorbeeld is de boycot van een boek dat vragen stelt bij woke transgender activisme. De sancties kunnen zelf personen treffen die zelf niets ‘fout’ hebben gedaan, afgezien van relaties onderhouden met personen die ‘fout’ zijn. De moraal van ‘divide et impera,’ verdeel en heers.

Taliban

Een ander voorbeeld is de uitspraak van oud-opperbevelhebber van de Nederlandse strijdkrachten dat ‘klimaatverandering de oorzaak is van het succes van de Taliban’. Niet de radicale islam dus.

Zijn uitspraak illustreert niet alleen de totaliteit van de ondergang van rationaliteit bij de progressieve machthebbers en de bedwelmende invloed van hun moralistische ‘deugdenkkader,’ maar bovendien de normatieve kracht van ‘feiten’ in de progressieve moraal. Met zijn uitspraak maakt de generaal aan de goegemeente duidelijk dat hij de strijd tegen klimaatverandering steunt en dat hij bereid is de klimaatactivisten een extra argument aan te reiken.

Competitieve voordelen

Maar waarom heeft de progressieve moraal het gewonnen van andere, concurrerende moraliteiten? In de strijd met abstracte conservatieve (en, voor zover die identificeerbaar is, liberale) moraliteit had de progressieve moraal grote voordelen:

  • De progressieve moraal is een eenvoudig toepasbaar ‘alles-in-een’ pakket; een combinatie van een concrete deontologie met een deterministisch consequentialisme, dat wil zeggen dat zeer specifieke morele plichten zijn gedefinieerd door goede intenties, die noodzakelijkerwijs tot goede uitkomsten moeten leiden. Daardoor is de rede niet alleen onnodig, maar zelfs onwenselijk. Het stuk onder ‘pseudo-moraal’ hierna en het voorbeeld van de ‘klimaatmoraal’ verduidelijken dit punt.
  • De progressieve moraal kon gemakkelijk dominant worden door de dominantie die de beweging al had opgebouwd in wetenschap, onderwijs en de publieke media.
  • De progressieve moraal werd ook uitgedragen door groepen die traditioneel niet tot de progressieve orde behoorden, met name, zoals hierna uitgelegd, door de liberalen.

Hypocriete pseudo-moraal

De progressieve moraal is in werkelijkheid slechts een pseudo-moraal, want de deontologie is een hypocriete plichtenleer die met twee maten meet en niet op rede berust maar op dogmatisch deugen. Het verbod op racisme bijvoorbeeld geldt niet voor bepaalde rassen en selectief ‘antiracisme’ is gewoon een kwestie van moeten. Discrimineren ‘voor het goede doel’ is vereist.

Grond- en mensenrechten zijn er niet voor iedereen, maar des te meer voor de deugers, die een ‘recht op een veilig klimaat’ hebben gekregen; de rechten van anderen, zoals het recht op huisvesting, het recht op werk en het recht op een eerlijk proces, delven dan het onderspit. De strijd tegen klimaatverandering heeft de hoogste prioriteit, maar de enige effectieve remedie, kernenergie, wordt tegengehouden, omdat deze veel progressieve programma’s overbodig zou maken. Diversiteit staat hoog in het vaandel, maar intellectuele diversiteit wordt tegengewerkt, omdat deze de progressieve imperatief bedreigt. In het coronabeleid gekenmerkt door avondklok en discriminatie van niet-gevaccineerden, is met de progressieve moraal ‘normaal gemaakt wat niet normaal is.’

Zelfbediening

Niet alleen de aanwezigheid van hypocriete voorschriften, maar ook de afwezigheid van ethisch noodzakelijke voorschriften kenmerken de progressieve moraal. Je hoeft niet ver te zoeken. Alleen al afgelopen week deden zich twee situaties voor waarin deze moraal het liet afweten en de machthebbers faciliteerde. De drie dubieuze staatssecretarissen gaven hun Kamerzetel pas op nadat hun dubbelfunctie politiek onhoudbaar was geworden; de progressieve moraal schreef hen niets voor.

Deze week werd ook bekend dat Minister van Nieuwenhuizen per 1 oktober lobbyist wordt voor de energiebranche en de overheid waaraan zij leiding gaf, gaat lobbyen. Ze “houdt zich aan de regels,” zegt ze; bij de Europese Unie zou dit niet zijn toegestaan. Wederom laat de zelfbedienende progressieve moraal het afweten. Van Nieuwenhuizen was overigens niet de eerste die vanuit het demissionaire kabinet de overstap maakte naar de lobbysector.

Gevolgen doen niet ter zake

Dat het om een pseudo-moraal gaat blijkt ook uit het feit dat de consequenties van de voorgeschreven gedachten en handelingen niet aan toetsing onderhevig zijn en concrete morele plichten dus niet op basis van ervaring kunnen worden bijgesteld. De gevolgen staan vast en zijn deel gemaakt van de morele plicht.

‘Antiracisme’ is goed omdat het altijd en overal goede gevolgen voor kwetsbare groepen heeft (niet dus).  Hetzelfde geldt voor ambitieus klimaatbeleid; of er een klimaatcrisis is, staat niet ter discussie (want ‘urgent’ of ‘klimaatontkenner’) en dat het beleid goed is voor het klimaat is, is een gegeven (want ‘wetenschap’). Of het wispelturige coronabeleid werkt maakt niet uit, want ‘vaccineren doe je voor de ander’. Enzovoorts. De sociale rechtvaardigheid blijkt keer op keer selectieve onrechtvaardigheid.

De progressieve overname van het liberale gedachtengoed

In de liberale doctrine staat vrijheid voorop, maar die vrijheid is niet onbeperkt en brengt verantwoordelijkheid met zich mee. Zoals John Stuart Mill al schreef, vrijheid betekent ook de verantwoordelijkheid te voorkomen dat schade ontstaat. Volgens het schade-beginsel eindigt vrijheid daar waar een handeling schade aan anderen zou toebrengen.

De progressieven begrepen dat dit de Achilleshiel van het liberalisme was. Het begrip ‘schade’ bleef in de liberale doctrine immers pover gedefinieerd. Wat als schade kan worden beschouwd, zagen de progressieven, is een functie van sociale opvattingen. De progressieve invulling van ‘schade’ kon zo de vrijheid uithollen.

‘Externaliteiten’

Daartoe grepen de progressieven het begrip ‘externaliteit’ aan. Dat begrip wekte bij de liberalen geen argwaan op, omdat het een traditionele economische rechtvaardiging gaf voor overheidsinterventie. ‘Schade aan het milieu’ werd immers ook door liberalen aangemerkt als een externaliteit die tot ingrijpen noodzaakt. Nadat milieuschade was geaccepteerd als een gerechtvaardigde beperking op de vrijheid, was de stap naar ‘schade aan het klimaat’ snel gemaakt. Het progressieve klimaat- en duurzaamheidsbeleid kon zo op liberale steun rekenen.

De verdere progressieve expansie van het begrip ‘schade’ was eenvoudig. Zo accepteerden liberalen al vlot dat ook woorden ‘schade’ kunnen veroorzaken. Beperking van de vrijheid van meningsuiting was dus noodzakelijk. Tegen het progressieve idee dat ongelijkheid, in welke vorm dan ook, eigenlijk ook een vorm van schade is, hadden de liberalen, niet gewapend met enige theorie, weinig in te brengen. Zelfs de stap naar het kwalificeren van ‘weerstand tegen subjectieve beleving van identiteit’ als ‘schade,’ kon gezet worden. Het volledige ‘woke’ beleid werd ook liberaal beleid.

Parasitair progressivisme

Zo heeft de progressieve beweging, als de sluipwesp die haar eieren legt in de rups maar de rups laat leven, de liberalen het progressieve gedachtengoed laten uitdragen. In Nederland was dat wel zeer gemakkelijk doordat de liberale leiders juist prat gingen op en hun pragmatisme en de afwezigheid van enige visie: “de olifant die het zicht belemmert.”

Gehuld in de mantel van vrijheid en democratie kon dit gedachtengoed zich zonder al teveel weerstand verder verspreiden. Slechts weinigen zagen de wolf in schaapskleren die de progressieve pseudo-moraal is. Zelfs instituties als de rechterlijke macht bleven niet gespaard. In 1992 proclameerde de latere ombudsman Alex Brenninkmeijer al dat ‘het primaat van de politiek’ niet meer bestaat.

De progressieve rechter

Sindsdien zijn rechters steeds meer opgeschoven van het toepassen van de wet, hun wettige taak, naar het oplossen van sociale problemen, de taak die zij zichzelf hebben toebedeeld. Er zijn geen grenzen aan deze doctrine van rechterlijke bevoegdheid. Na het Urgenda-arrest, waarin de rechter op de stoel van de wetgever is gaan zitten, heeft de rechter in de zaak van Milieudefensie tegen Shell onlangs de bedrijfsvoering van Shell Groep wereldwijd overgenomen.

Ondertussen voelt het Europese Hof voor de Rechten van de Mens zich in de strijd voor de progressieve zaak aan geen enkele regel meer gebonden. In de DUARTE klimaatzaak heeft het Hof zich niet alleen meermalen partijdig uitgesproken, maar ook de eisen voor ontvankelijkheid ten gunste van de eisers opzij gezet, de evident onontvankelijke en niet-urgente zaak prioriteit gegeven, op eigen houtje ‘foltering’ aan de tenlastelegging toegevoegd en alleen derde partijen toegelaten die de ‘goede zaak’ steunen. De hoogste rechter heeft de naam van zijn Hof omgedoopt tot het ‘Europese Klimaatveranderingshof’ en al voor aanvang van het proces laten weten dat “niemand de klimaatcrisis legitiem kan ontkennen.” Partijdiger en onwettiger kan het niet worden. 

Wanneer een onderwerp progressief gemoraliseerd is, dan definieert de moraal het probleem én bepaalt het de oplossing. We worden bedreigd door een urgente klimaatcrisis, daarom moeten we ambitieus klimaatbeleid voeren. Er is systemisch racisme, daarom moet je antiracisme steunen.

De progressieve moraal is nu zo sterk geworden dat deze niet alleen domineert, maar zelfs de uitroeiing kan eisen van concurrerende morele opvattingen. Feiten en argumenten zijn niet alleen ineffectief, maar zelfs verdacht of verwerpelijk. De filosoof Karl Popper waarschuwde al voor dit gevaar in zijn beroemde werk “Utopia and Violence” uit 1947.

Klimaatdebat

Hoe de progressieve moralisering het politiek debat heeft doodgeslagen blijkt prachtig in ‘het klimaatdebat’ (of wat daarvoor doorgaat). Het progressieve morele dictaat is even dictatoriaal als simplistisch: ‘Er is een urgente klimaatcrisis, de planeet en de mensheid worden ernstig bedreigd en daarom is drastische klimaatactie nu nodig.’

Degenen die het wagen om naar de definitie van het begrip ‘klimaatcrisis’ te vragen of naar het bewijs voor het bestaan ervan, of wetenschappelijke feiten aandragen die aantonen dat er geen klimaatcrisis is, worden als ‘klimaatontkenners’ bestempeld die ‘onze kinderen’ geen toekomst gunnen en alleen aan zichzelf denken. Debat gesloten; de progressieve imperatief wint.

Immigratie

Eenzelfde simplistische, maar monopolistische moraal beheerst het immigratiedebat. Immigratie is voor alle politieke partijen en bijna alle burgers niet een kwestie van ‘voor’ of ‘tegen’, maar van de mate waarin en de voorwaarden waaronder immigratie dient plaats te vinden. De progressieve moraal bepaalt echter dat iemand die vragen stelt bij de huidige gang van zaken of feiten presenteert over de kosten van immigratie of het lot van immigranten in Nederland, ‘xenofoob’ of ‘racistisch’ is. Daarmee wordt debat in de kiem gesmoord.

Zo kunnen we de lijst van progressieve speerpunten afwerken en steeds zien we eenzelfde patroon. In de diversiteitsdiscussie zijn andersdenkenden ‘homofoob’ of erger. Waar het gaat over de rechtsstaat zijn ze ‘fascisten, ’populisten’ of ‘antidemocraten’. Wanneer ‘woke’ aan de orde is, kan het ieder van de labels zijn. En als de progressieve moraal geen van deze termen toelaat, dan zeg je gewoon dat het een ‘achterlijk idee’ is, zoals Tweede Kamerlid Bente Becker, verantwoordelijk voor ‘integratie en inburgering’, onlangs deed, waar het ging over gescheiden Islamitisch onderwijs. In ieder van deze gevallen is dissent steeds ‘gevaarlijk populisme.’ Debat zal daardoor niet ontstaan, hoogstens een scheldpartij.

Het voordeel van het voorkomen van debat

Men kan zich afvragen: waarom zouden de progressieven zoveel investeren in deze moralisering van politieke vraagstukken als ze hun voorstellen ook gewoon politiek kunnen verdedigen? Dat is een goede vraag en het antwoord ligt in de feitelijke onderbouwing van de progressieve denkbeelden, of, beter gezegd, het gebrek daaraan.

Niets is dodelijker voor progressieve voorstellen dan de confrontatie met feiten en rede. Niet alleen feiten betreffende het probleem dat aan de orde is, maar ook feiten over de voorgestelde oplossingen, gevolgd door redeneren op basis daarvan. Wat blijft er bijvoorbeeld nog over van het progressieve klimaatbeleid als je naar de feiten kijkt en rationeel debatteert? Bar weinig.

Morele superioriteit geeft macht

Dat moraal belangrijk is voor de bevolking van grotendeels protestantse landen als Nederland was bekend. Sinds Kant zit het idee van de plichtenleer diep verankerd in de protestantse cultuur. Deze ethiek is door de progressieven geperverteerd om hun politiek programma in een nieuwe hypocriete pseudo-moraal te verpakken. Daarna wisten ze een belangrijk deel van de bevolking rond deze superieure moraal te mobiliseren teneinde rationeel debat te onderdrukken. Een strategie die de moraal helaas ontdeed van hetgeen haar functioneel maakte, de rede.

Kortom, de progressieve beweging heeft zijn ziel verloochend om macht te verwerven. De waarheid in pacht hebben was niet genoeg, ze wilden ook de moraal in pacht hebben. ‘Kennis is macht’ is aangevuld met ‘onwetendheid geeft macht’.

Zo heeft de beweging langs de weg van ‘morele superioriteit’ onevenredig veel macht verworven en het politieke debat doodgeslagen, want ‘it is futile to try to talk facts and analysis to people who are enjoying a sense of moral superiority in their ignorance’.