Moet Nederland bang zijn voor een machtiger Duitsland?

lubbers-en-kohl
Ook premier Ruud Lubbers was – tot ontzetting van bondskanselier Helmut Kohl – een van de Europese leiders die bedenkingen had bij de Duitse eenheid.

‘Wie is er bang voor Duitsland?’ Deze vraag lijkt uit de geschiedenisboekjes te komen. Want angst voor Duitsland, dat speelt toch al decennia geen rol meer? Op het voetbalveld misschien, maar politiek? Duitsland is na de Tweede Wereldoorlog toch een voorbeeldige democratie geworden?

Het maakt voluit deel uit van de Europese Unie en van de NAVO, en is daarmee een onmisbare steunpilaar geworden van de Trans-Atlantische Alliantie, alias ‘het Westen’. Met Angela Merkel als langjarig bondskanselier die rust, reinheid en regelmaat heeft toegevoegd aan zowel Duitsland als Europa.

Rust met Merkel

Misschien zelfs iets te veel rust en regelmaat. Want wie is er nog bang voor Duitsland? Je had mogen hopen dat Poetin’s Rusland iets meer angst zou hebben voor Duitsland. Dat had Poetin misschien af kunnen houden van de annexatie van De Krim en dan was de MH 17 nooit neergehaald.

Of stel: China was iets banger geweest voor Duitsland. Dan zou het minder brutaal zijn opgetreden in Oost-Europa en op de Balkan, en zou de belangrijke China-denktank van Duitsland, MERICS, nooit de mond zijn gesnoerd.

Wie is er bang voor Duitsland?

Toch is het niet deze angst voor Duitsland, waar het hier over gaat. Ik refereer aan de titel van een boek van de bekende Duitse historicus Andreas Rödder: Wer hat Angst vor Deutschand. Geschichte eines europaisches Problems (2018).

In dat boek laat Rödder zien hoe vrijwel de hele Europese geschiedenis in het teken heeft gestaan van ‘het Duitse vraagstuk’ of ‘het Duitse probleem’. Wat houdt dat in? Dat Duitsland als ‘Zentralmacht Europas’ te klein is om Europa te beheersen, maar te groot en te sterk om een van de vele kleine landen van Europa te zijn. Het is veroordeeld tot wat men een ‘half-hegemoniale positie’ in Europa noemt.

Pruisische macht

Lang in de Europese geschiedenis is het Duitse vraagstuk, met name door Frankrijk en Engeland, opgelost door een zwak en verdeeld Midden-Europa af te dwingen. Het toenmalige Duitsland was verdeeld in vorstendommetjes, en werd speelbal van Napoleon. Het ging pas mis bij de Duitse eenwording onder Otto von Bismarck, toen deze in 1871 het Pruisisch-Duitse Keizerrijk wist te stichten.

Opeens was centraal in Europa een nieuwe grootmacht ontstaan, wat tot een totale destabilisering van de Europese balance of power zou leiden. Met de Eerste en Tweede Wereldoorlog tot gevolg, de rampen van de twintigste eeuw.

Eerst: Duitsland temmen

De centrale kwestie bleef: hoe de Duitse macht te temmen en te verzoenen met Europa als geheel. Bij de Vrede van Versailles (1919) was er alles aan gedaan om de Duitse kracht te breken, door herstelbetalingen te eisen en delen van Duitsland onder Franse bezetting te plaatsen. Deze ‘vernederende’ vrede leidde tot revanchisme en revisionisme en mondde uit in de catastrofe van Nazi-Duitsland.

Na de Tweede Wereldoorlog werd er een nieuwe poging gedaan de Duitse macht te beteugelen. Het land werd verdeeld in bezettingszones, wat aanleiding zou zijn voor de Duitse deling tussen Bondsrepubliek en DDR. Onder invloed van de Koude Oorlog werd de Bondsrepubliek geheel geïntegreerd in het Westerse bondgenootschap van NAVO en Europese Gemeenschap (Westbindung).

Toen: Duitsland verzoenen

Het Pruisisch militarisme werd onschadelijk gemaakt door het militair-strategische Ruhrgebied onder te brengen in de Europese Kolen en Staal Gemeenschap, waarmee een verzoening tussen de erfvijanden Frankrijk en Duitsland tot stand kwam. De Bondsrepubliek zou zich onder deze condities ontwikkelen tot een goed functionerende liberale democratie.

Niet langer was Duitsland een tegen de Westerse civilisatie gerichte Pruisisch-romantische ‘Kulturnation’, het was nu definitief in het Westen aangekomen. De naoorlogse Bondsrepubliek kenmerkte zich door buitenlandpolitieke en militaire ‘terughoudendheid’. Het zag zichzelf bij voorkeur als Zivilmacht en Friedensmacht, en streefde ‘soft power’ na boven ‘hard power’.        

Pas met de tweede Duitse eenwording (niet die van Bismarck, maar die van Helmut Kohl) zou de vraag ‘wie heeft er angst voor Duitsland’ weer worden opgerakeld. Zou een herenigd Duitsland niet opnieuw disproportioneel groot en machtig worden op het Europees continent? Zou de verzoening met Frankrijk niet onder druk komen door een nieuw krachtsverschil?

Het was een knap staaltje diplomatie van bondskanselier Helmut Kohl om vooral met behulp van de supermachten Amerika en de Sovjet-Unie de Duitse eenwording te forceren. Daarmee denderde hij wel over bedenkingen van zijn toenmalige Europese partners heen.

In het boek van Rödder passeren de destijds Franse president Mitterrand, Britse premier Margaret Thatcher en de Nederlandse premier Ruud Lubbers de revue. Alle drie hadden zo hun reserves bij de Duitse eenwording. Om begrijpelijk-historische redenen.

Duitsland verzwakken

Zou de Duitse eenwording de Europese machtsbalans niet opnieuw destabiliseren? Met name in Frankrijk bestond er grote zorg of Duitsland en Frankrijk nog wel ‘op ooghoogte’ met elkaar zouden kunnen verkeren. Het antwoord op al deze zorgen en bedenkingen was uiteindelijk de euro, de Muntunie.

De Franse president Mitterrand noemde de Duitse Mark de ‘Duitse atoombom’. En net zoals de Kolen en Staal-gemeenschap de Duitse macht moest verzwakken door deze te Europeaniseren, zou nu de Duitse economisch-monetaire dominantie onschadelijk gemaakt moeten worden in een gemeenschappelijke Europese Muntunie. Dat was de prijs voor de Duitse eenwording, de oplossing om Duitse dominantie in Europa te voorkomen en bezweren.

Duitsland ‘inbindinden’

Dat is niet wat elke Europeaan zich realiseert: dat Europese eenwording de (geopolitieke) prijs is voor de Duitse eenwording. De kanselier van de Duitse eenwording, Helmut Kohl, is daar zelf heel duidelijk over geweest: ‘Die Frage des Baus des europäischen Hauses unter irreversibler Einbindung des mit Abstand stärksten Landes, Deutschland, ist die Frage von Krieg und Frieden im 21. Jahrhundert‘. Met andere woorden: de Europese integratie moet en kan niet anders dan onomkeerbaar zijn. Dat is de enige manier om de Duitse macht structureel ‘in te binden’, te beteugelen. Dat is niet minder dan een kwestie van oorlog en vrede. 

Zo gezien, heeft de Duitse eenwording een enorme hypotheek gezet op de lotgevallen van de Europese samenwerking. Men zou kunnen zeggen dat de generatie van Kohl, Mitterrand en Lubbers/Kok een enorme gok met de geschiedenis heeft gedaan. Misschien wel een onverantwoordelijke gok. Om voor de toekomstige generaties, om voor de verdere loop van de geschiedenis, iets ‘onomkeerbaar/irreversibel’ te verklaren, dat is weinig anders dan historische hoogmoed.’

Nu: meer Europa?

Wie kan precies zeggen hoe de Europese eenwording zich zal ontwikkelen? Zie de Brexit. Zie de spanningen tussen Oost en West, Noord en Zuid of hoe de Europese Waardengemeenschap en Muntunie eerder een splijtzwam dan een bindmiddel kunnen vormen.

Dit hele probleemcomplex wordt nu extra onder druk gezet door de nieuwe geopolitieke situatie waarin de wereld is beland: de opmars van Azië en het verval van het Westen. Alom is de roep in Brussel en omstreken nu om ‘Europese soevereiniteit’, om ‘Europese strategische autonomie’.

Amerika zou sinds Trump onbetrouwbaar zijn geworden; autoritaire machten als China, Rusland en Turkije zouden meer tegenstand moeten krijgen. Zie daar de roep om meer geopolitieke eenheid, power en handelingsvermogen van Europa.

Meer Europa = meer Duitse macht

Wat daar niet echt bij gezegd wordt, is dat dat om een heel ander Duitsland vraagt. Een Duitsland dat zijn naoorlogse buitenlandpolitieke en militaire terughoudendheid laat vallen, en in plaats daarvan een nieuw leiderschap in Europa ontwikkelt.

We stuiten dan op, zoals Rödder dat noemt, een nieuw Duits dilemma. Aan de ene kant wordt in Europa gevraagd om meer Duits leiderschap, maar mocht het dat uitoefenen (zoals bij de eurocrisis of in de vluchtelingencrisis), dan wordt het al snel beschuldigd van Duitse dominantie of solistische heerszucht. En is men in Griekenland of Polen opnieuw bang voor Duitsland. 

En Nederland? Moet dat ook weer bang zijn voor Duitsland? Niet om de aloude historische spoken, maar wel uit angst voor marginalisering. Want wat enigszins angstig maakt, is dat Nederland er zeer bekaaid vanaf komt in zo’n Duits overzichtswerk van de beroemde historicus Rödder. Als een klein land dat het vermelden nauwelijks waard is.

Zelf denken we in Nederland redelijk mee te kunnen stampen op de brug naast de Grote Buur. Sommigen denken zelfs dat er een special relationship tussen Duitsland en Nederland zou bestaan binnen de EU, maar voor Duitsers die geopolitieke en Realpolitik analyses maken, valt Nederland schijnbaar goed te negeren.

Zo wordt in onze buitenlandpolitieke kringen gedacht dat Nederland een belangrijke en zielsverwante partner is van Duitsland bij de strijd tussen Noord en Zuid in de Muntunie (solidariteit versus soliditeit), maar in het boek van Rödder wordt niet Nederland, maar nota bene Finland genoemd als dé Muntunie-bondgenoot van Duitsland. Ook beroemen wij er ons in Nederland op dat wij, samen met bondskanselier Merkel, de Turkije-deal hebben gesloten in de vluchtelingencrisis, maar ook hier wordt Nederland niet genoemd.

Het is nog erger. Iedereen die modieus mee roept dat Europa een sterkere geopolitieke eenheid moet worden, meer met één stem moet gaan spreken in de rauwe buitenwereld, realiseert zich niet dat je daarmee een keiharde scheiding tussen grote en kleine landen binnen de EU forceert en daarmee een van de taboes binnen de EU doorbreekt: het de facto machtsverschil tussen grote en kleine landen.

Meer Europa is minder macht voor de kleinen

Kijk naar wat de aan de CDU-gelieerde historicus Rödder adviseert. Voor een krachtiger Europees leiderschap, stelt hij voor een geopolitiek partnerschap tussen Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk in het leven te roepen. Wat hij noemt: Elysée à trois, naar het naoorlogs Elysée-verdrag tussen Frankrijk en Duitsland. Dit directoraat van de drie grote landen zou niet alleen militair en buitenlandpolitiek de lijnen in Europa moeten uitzetten, maar ook wetenschappelijk en technologisch.

De Duitse historicus ziet het gevaar dat kleinere Europese landen zich buitengesloten en gemarginaliseerd zouden kunnen voelen, en oppert daarom ook nog een overleg à six mogelijk te maken: met Spanje, Italië en Polen. Geen Nederland dus. Dat bevindt zich ergens in de rang van België, Oostenrijk en Denemarken. Er is dus toch wel enige reden om bang te zijn voor een zich geopolitiek ontplooiend Duitsland. Dat is misschien goed voor Europa, maar slecht voor het zelfgevoel van Nederland.

René Cuperus schrijft in aanloop naar de Duitse Bondsdagverkiezingen een serie actuele artikelen over Duitsland, Nederland en de Europese Unie voor WYNIA’s WEEK. Steunt u deze onafhankelijke berichtgeving? Dat kan HIER. Hartelijk dank!