De polarisatie bij de universiteiten schaadt het wetenschappelijk onderzoek
Meten is weten, maar niet aan de Universiteit Utrecht. Deze universiteit kondigde onlangs aan dat ze bij het aannemen en bevorderen van wetenschappelijk personeel niet meer kijkt naar het aantal publicaties en hoe vaak deze publicaties door andere onderzoekers worden geciteerd.
Algemeen worden publicaties in hoog aangeschreven tijdschriften en publicaties waar door andere onderzoekers veel naar wordt verwezen, als belangrijke indicatoren van hoge kwaliteit gezien. Maar niet langer in Utrecht dus.
Daar wordt in plaats van naar meetbare prestatieniveaus de beoordeling van onderzoekers voortaan gebaseerd op publicaties in zogenaamde ‘open access’-tijdschriften – wetenschappelijke tijdschriften die voor iedereen toegankelijk zijn.
Utrecht blijft wel tellen
Deze ‘open access’-tijdschriften zijn vaak niet de echte toptijdschriften. De onderzoeksbeoordeling wordt verder gebaseerd op de maatschappelijke betrokkenheid van onderzoekers en de mate waarin ze bereid zijn hun data met anderen te delen. De wetenschappelijke invloed die publicaties hebben, afgemeten aan het aantal citaties, mag in Utrecht helemaal niet meer gebruikt worden om prestaties te beoordelen.
Het tellen wordt overigens in Utrecht niet helemaal overboord gezet. Alleen worden niet langer wetenschappelijke publicaties en de invloed die deze publicaties hebben op het onderzoek van anderen gemeten, maar de maatschappelijke betrokkenheid van onderzoekers.
Maatschappelijke participatie
Als nieuwe doelstelling heeft de Universiteit Utrecht namelijk dat de maatschappelijke participatie van onderzoekers meetbaar toeneemt in de komende jaren. In plaats van wetenschappelijke prestaties te meten, gaat de Universiteit Utrecht voortaan tellen hoe actief haar medewerkers zijn in GroenLinks of de PvdA, twee politieke partijen die bovengemiddeld populair zijn onder de medewerkers van de sociale wetenschappen in Utrecht.
In het ‘Utrecht University Open Science Program’ waar de nieuwe beoordelingscriteria beschreven worden, worden als lichtend voorbeeld van maatschappelijke betrokkenheid onder andere optredens bij tv-programma’s als De Wereld Draait Door en gastlessen van hoogleraren op basisscholen genoemd.
Eenzijdige voorstelling
Wat vooral opvalt aan de nieuwe beoordelingscriteria is hoe ongenuanceerd ze zijn. Dit uit zich in de eenzijdige voorstelling van hoe het vroeger was en hoe het in de toekomst radicaal anders moet.
Zo wordt de indruk gewekt dat in het verleden bij benoemingen en promoties louter en alleen publicaties en citaties werden geteld en niet werd gekeken naar de werkelijke kwaliteit, het nut van het onderzoek en of onderzoekers openheid geven hoe het onderzoek tot stand is gekomen.
Een verkeerd beeld van het verleden
Ik heb in mijn leven in veel benoemingscommissies gezeten en veel onderzoekers aangenomen en bevorderd. Daarbij werd nooit alleen gekeken naar het aantal publicaties of de kwaliteit van de tijdschriften waarin werd gepubliceerd. Naar het aantal citaties werd zelfs zelden gekeken.
Altijd werd bij beslissingen over het aannemen of bevorderen van onderzoekers naar alle wetenschappelijke en niet wetenschappelijke activiteiten gekeken. Het beeld dat wordt geschetst dat benoemingen louter en alleen op het tellen van publicaties worden gebaseerd, is grote onzin.
Publicaties en citaties geen perfecte maatstaven voor kwaliteit
De reden dat nooit alleen publicaties en citaties worden geteld, is dat iedereen weet dat het aantal publicaties en citaties en de kwaliteit van de tijdschriften waar onderzoekers in publiceren geen perfecte maatstaven zijn van de kwaliteit van onderzoek. Goede tijdschriften wijzen soms goed onderzoek af en publiceren soms wel slecht onderzoek.
Maar in de regel wordt goed onderzoek wel in de beste tijdschriften gepubliceerd. Hetzelfde geldt voor het aantal citaties. In sommige wetenschapsgebieden, zoals de medische wetenschap, is meer geld voor onderzoek en is het aantal publicaties groter. Hoe meer publicaties, hoe meer citaties. Daardoor is het aantal citaties niet vergelijkbaar tussen vakgebieden.
Universiteit Utrecht is ongenuanceerd
Iedereen weet dat je genuanceerd moet kijken naar het aantal publicaties en citaties dat een onderzoeker heeft. Maar dat wil niet zeggen dat publicaties en citaties helemaal niets zeggen over de kwaliteit en dat ze helemaal geen rol meer moeten spelen bij het beoordelen van onderzoeksprestaties.
Het is de ongenuanceerdheid waarbij wordt gezegd dat onderzoeksprestaties helemaal niet meer geteld mogen worden, die weerstand oproept bij de nieuwe beoordelingscriteria van de Universiteit Utrecht.
Open wetenschappelijke houding ontbreekt
Die ongenuanceerdheid zie je ook terug in hoe het volgens de nieuwe beoordelingscriteria wel moet. Dat is radicaal anders. Voor een genuanceerde benadering waarbij prestaties wel gemeten worden, maar beoordelingen ook op andere niet-meetbare criteria worden gebaseerd, is geen plaats.
Dit zwart-wit denken waarbij wordt gedaan alsof tot nu toe alleen maar naar meetbare prestaties werd gekeken en vanaf nu meetbare prestatie helemaal geen rol meer mogen spelen, past niet bij een open wetenschappelijke houding die op een universiteit mag verwachten.
Meer willekeur
Terecht wijzen een groot aantal vooraanstaande onderzoekers er in een open brief in ScienceGuide op dat dit nieuwe beoordelingssysteem van de Universiteit Utrecht leidt tot meer willekeur en minder kwaliteit, en schadelijk is voor de internationale erkenning en waardering van Nederlandse wetenschappers.
Het nieuwe beoordelingssysteem van de Universiteit Utrecht is onderdeel van het nieuwe loopbaanbeleid dat de vereniging van universiteitsbestuurders, de VSNU, heeft bedacht. Volgens de bestuurders moet er ruimte komen voor ieders talent.
Ruimte voor ieders talent
Ruimte voor ieders talent betekent dat het bijvoorbeeld om hoogleraar te worden niet meer noodzakelijk is dat je een goede onderzoeker bent. Ook een goede docent of een goede leidinggevende die niet zo goed in onderzoek is, kan voortaan hoogleraar worden.
De gedachte hierachter is dat een wetenschapper niet én een goede onderzoeker én een goede docent én een goede leidinggevende kan zijn. En als dat zo is, waarom zou dan alleen een goede onderzoeker hoogleraar kunnen worden en een goede docent of leidinggevende niet?
Slechte onderzoeker kan nooit goede onderzoekers opleiden
Hoogleraren en universitair docenten geven onderwijs, doen onderzoek en dragen hun kennis over aan de samenleving. Daarbij geven hoogleraren ook vaak leiding aan promovendi of docenten. Voor deze taken is een veelheid van vaardigheden vereist.
Een van de belangrijkste taken van een hoogleraar is het opleiden van jonge onderzoekers. Om dit goed te doen is het noodzakelijk dat een hoogleraar zelf een goede onderzoeker is, want een slechte onderzoeker kan nooit goede onderzoekers opleiden.
Verspilling van geld
Daarnaast is voor het opleiden van jonge onderzoekers een zekere didactische aanleg nodig en leidinggevende vaardigheden. Een goede hoogleraar dient dus op de eerste plaats een goede onderzoeker te zijn en daarnaast over goede onderwijs- en leidinggevende vaardigheden te beschikken.
Een hoogleraar die goed is in onderwijs of management maar niet in onderzoek kan nooit goede onderzoekers opleiden. Als deze hoogleraren toch jonge onderzoekers gaan opleiden is dat verspilling van geld en schadelijk voor de wetenschap.
Kritiek op Marcel Levi
Het debat in de wetenschap wordt – net als het maatschappelijk debat – steeds ongenuanceerder. Dit merkte ook Marcel Levi, de kersverse voorzitter van NWO. NWO is de grote subsidiegever voor wetenschappelijk onderzoek in Nederland.
Levi oogstte een storm van kritiek toen hij in een interview in het huisblad van NWO wetenschap vergeleek met topsport. De overeenkomst tussen beide, aldus Levi, is dat wetenschappers en topsporters allebei de beste op hun vakgebied willen zijn.
Wetenschap en topsport
Nou wordt de vergelijking van wetenschap met topsport vaker gemaakt en tot nu toe viel niemand daarover, maar nu namen een aantal jongere wetenschappers er aanstoot aan. In een ingezonden stuk in de NRC verweten ze hem geen oog te hebben voor de hoge werkdruk van onderzoekers, dat wie de beste is vaak niet objectief vast te stellen is en dat onderzoek aangeeft dat onderzoekers beter gedijen in een cultuur van samenwerking dan concurrentie.
Nu zou je kunnen zeggen dat deze kritiek de vergelijking tussen wetenschap en topsport alleen maar sterker maakt, want ook topsporters hebben soms te lijden onder een hoge prestatiedruk (denk aan de turnster Simone Biles die een stapje terug deed op de Olympische spelen vanwege de prestatiedruk), ook in de topsport is niet altijd objectief vast te stellen wie de beste is (denk aan de jurybeoordelingen bij sommige sporten) en samenwerking is bij teamsporten ook heel belangrijk.
Meteen werden excuses geëist
Zoals wel vaker bij metaforen gaat de vergelijking tussen wetenschap en topsport wel behoorlijk mank. Zo doen topsporters er alles aan om hetzelfde kunstje steeds beter uit te voeren en verwacht je van wetenschappers dat ze steeds weer met iets nieuws komen. Professionele topsporters verdienen ook vaak een stuk meer dan wetenschappers.
Geheel in lijn met hoe tegenwoordig gediscussieerd wordt in het maatschappelijk debat waarbij elke opvatting waar je het niet mee eens bent als een persoonlijke belediging wordt opgevat, werden van Marcel Levi ook meteen excuses geëist.
Verschraling van het debat
Een historicus van de Universiteit Leiden, Miko Flohr, uitte in ScienceGuide zijn woede en eiste excuses: ‘Ik kan niet genoeg benadrukken dat NWO de academische gemeenschap nederige excuses verschuldigd is over dit zeer onverstandige en schadelijke themanummer over de wetenschap als ‘topsport’.’
Het debat in de wetenschap verschraalt. Ernstiger nog is dat de ongenuanceerde opvattingen over de beoordeling en waardering van onderzoeksprestaties schadelijk zijn voor de kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek.