Een nationale feestdag om de slavernij te herdenken?
Moet de afschaffing van de slavernij op 1 juli 1863 in de voormalige Nederlandse koloniën in West-Indië een nationale feest- of gedenkdag worden? Dat mensen in de door Nederland bestuurde gebieden niet langer eigendom van een ander waren, kun je ‘a giant step for humanity’ noemen. Toch sluit zo’n feestdag grote groepen Amsterdammers uit en er zijn wel meer bezwaren te bedenken.
In de eerste plaats heeft de datum 1 juli, alleen betrekking op de vrijverklaring van een deel van de slaven in de Nederlandse koloniën in de West. In Nederlands Oost-Indië was de slavernij al op 1 januari 1860 afgeschaft.
Bovendien was in Nederlands West-Indië weliswaar de meerderheid van de slaven na 1 juli 1863 geheel vrij, maar op een minderheid, de voormalige veldslaven in Suriname, rustte nog tien jaar de verplichting een arbeidscontract met een plantagehouder af te sluiten. Met die bepaling werd overigens creatief omgegaan. Een aantal ‘onder staatstoezicht gestelden’ trouwde met een ex-slaaf of slavin, die buiten dat toezicht viel en werd dan ook van de verplichting vrijgesteld op een plantage te blijven werken.
Bovendien ontstonden er ‘nepplantages’ in de buurt van Paramaribo, de hoofdstad van de kolonie, waar nauwelijks werk was, maar die wel tientallen ex-slaven contracteerden. Zo voldeden die vrijgelatenen daar aan de bepalingen van de wet, maar konden ze toch in de stad wonen. In ieder geval markeerde 1 juli niet voor elke slaaf of slavin in het Nederlandse koloniale rijk het definitieve afscheid van gedwongen arbeid.
Voorts kun je de vraag stellen of de afschaffing van de slavernij wel een nationale feestdag moet worden, want de slavernij komt slechts voor in het familieverleden van een minderheid in ons land. Verreweg de meeste Nederlanders hebben helemaal geen historische band met de slavernij, al wordt er soms op gewezen dat er in elke familie wel mensen zijn geweest, die koffie hebben gedronken, suiker hebben gebruikt en tabak hebben gerookt, producten, die tot in de eerste decennia van de negentiende eeuw grotendeels door slaven werden gemaakt. Een merkwaardige redenatie, want volgens dezelfde gedachtegang zou eenieder, die gebruik maakt van de Duitse Autobahn, een historische band met het nationaalsocialisme hebben.
Inmiddels heeft de burgemeester van Amsterdam deze week excuses aangeboden voor de rol van de stad Amsterdam in de koloniale slavenhandel en slavernij. Wat meteen opvalt is het feit dat die excuses niet inclusief zijn, want de burgemeester sluit met het woord ‘koloniaal’ bijvoorbeeld de Turkse, Marokkaanse en Ghanese Amsterdammers uit van haar excuses.
Zo maakten de Turken in 1908 definitief een einde aan de slavernij in het Osmaanse rijk, het Franse koloniale regime in Marokko in 1929 en pas in 1998 heeft de Ghanese regering de laatste sporen van gedwongen arbeid uitgebannen. Moeten al deze Amsterdammers dat ook op 1 juli vieren?
Tot slot dienen we antwoord te geven op de vraag of we de herdenking van één type historische ellende moeten voortrekken boven ander onrecht uit het verleden zoals de strenge anti-homo wetten in ons land, of het eeuwenoude antisemitisme. Ook de afschaffing van de kinderarbeid zou in nationale feestdag waard zijn, want kinderarbeid speelt in het verleden van de meeste Nederlandse families nu eenmaal een veel belangrijker rol dan de slavernij. Maar ja, misschien moeten we ergens beginnen.