Is ‘wort’ en ‘twintigvier’ niet handiger?
Momenteel spelen nogal wat taalkwesties. Veelal gaat het om politiek correct taalgebruik. Taal wordt daarbij ingezet als instrument om de samenleving te veranderen. Echte taalproblemen zijn dat dus niet.
Naast pleidooien voor politiek correct taalgebruik is daar nu de discussie bijgekomen of niet de focus op foutief taalgebruik leidt tot uitsluiting van laaggeletterdheid, waar dan vooral etnische minderheden last van zouden ondervinden.
Nu sluipt er bij mij ook wel eens een taalfoutje door de mazen van het net. Het is dus zeker niet aan mij om stenen te werpen naar wie eens een taalfoutje over het hoofd ziet. Ik ben er echter tegen dat een ieder zijn eigen taalregels gaat bedenken. Dat gaat namelijk ten koste van de begrijpelijkheid.
Progressieve kwezelarij
Volgens voormalig GroenLinks-Kamerlid Zihni Ödzil is het ook een vorm van neerbuigendheid om tolerant te staan over taalfouten. Hij spreekt van de progressieve kwezelarij der lage verwachtingen.
‘Het was dankzij mijn christelijke, conservatieve leraar Nederlands op het Erasmiaans Gymnasium, die mij langs een net zo hoge meetlat als de rest legde, dat ik als kleinzoon van een geitenhoeder gespeend ben van taalfouten. Ook was het dankzij de rechtsige liberaal Prof. Henri Beunders, die mij beoordeelde op wat ik kon in plaats van op mijn afkomst, dat ik voor het eerst in mijn leven een baan kreeg die meer denkwerk vereiste dan vakkenvullen.’
Zelf gun ik iedereen zijn correct taalgebruik. Ik heb echter niet veel zin om allerlei idiosyncratische wartaal te ontcijferen alvorens te begrijpen wat er staat. Wat zou kunnen helpen is een beter taalcorrectiesysteem voor tekstverwerkers. Wat ik een beetje merkwaardig vind is dat de Nederlandstalige grammaticacontrole van Word afgelopen 10 jaar nauwelijks veranderd, laat staan verbeterd is. Gaat de techniek op dat punt soms niet vooruit?
Als de Nederlandse regering nu eens een paar miljoen besteedt aan een beter functionerend vrij beschikbare taalcorrectiemodule die in diverse tekstverwerkingsprogramma’s kan worden ingebouwd, dan zou het voor veel meer mensen haalbaar worden om leesbare teksten te produceren. Maar zolang dat niet het geval is, is het zaak vooral voor heldere en toepasbare taalregels te zorgen. Tot revoluties zal dat niet leiden. Maar enkele verbeteringen zijn denkbaar.
Als of dan?
Hoewel we met ‘als’ of ‘dan’ het ideologisch mijnenveld verlaten, is die kwestie volgens sommigen nog steeds een kwestie van leven of dood. Een nieuwe uitgave van de Algemene Nederlandse Spraakkunst toont zich rekkelijk. Laat ik daarom in mijn rekkelijkheid de preciezen tot troost zijn.
Volgens mij zou een goede uitleg van de bestaande regel eigenlijk moeten volstaan. Men gebruikt ‘dan’ als het gaat om een verschil, en ‘als’ als het gaat om een overeenkomstigheid. Bij ‘als’ kun je dus denken aan een =-teken, terwijl je bij ‘dan’ kunt denken aan ongelijkheidstekens zoals het kleiner-dan-teken (<), het groter-dan-teken (>), of het is-niet-gelijk-teken (≠). Dat is eigenlijk alles: uitzonderingen zijn er niet.
Suriname: groter als?
Toch kan een misverstand kan ontstaan bij een zin als: Suriname is 4 keer zo groot als Nederland. Oppervlakkig beschouwd zou je dan kunnen denken dat hier toch sprake is van een verschil, en dat er dus ‘dan’ gebruikt moet worden. Je zegt immers ook: Suriname is groter dan Nederland.
Puur rekenkundig gezien gaat het bij ‘Suriname is vier keer zo groot als Nederland’ echter niet om een verschil maar om een overeenkomst: Grootte Suriname = vier keer grootte Nederland. Puur mathematisch zou je kunnen zeggen: als S = 4 x N, dan S > N. Logisch als een bus dus. Als ezelsbruggetjes kunnen gelden: ‘net als’ en ‘anders dan’, in de vrome verwachting dat ‘net dan’ en ‘anders als’ ook bij de iets minder gevoelige taakgebruikers tot kromme tenen leidt.
In België gaat het inmiddels heel ouderwets over de d-of-t-kwestie. Dat blijkt pas écht een taalkundig probleem te zijn. Meer dan 200 jaar nadat deze schrijfregel is ingevoerd, blijven fouten met ‘d’ of ‘t’ schering en inslag: niet enkel onder slordige taalbarbaren ook onder ervaren en consciëntieuze schrijvers.
Ook in kranten gaat het regelmatig mis. Volgens taalkundige Frans Daems komt dat niet omdat de regel ingewikkeld is – dat is ze niet – maar omdat mensen in de drukte van het schrijfproces niet bewust de regel toepassen, maar onbewust de heuristiek toepassen van wat in de meeste gevallen als goed geldt.
Daarbij komt ook nog eens dat de fout lastig te corrigeren is, omdat ook de corrector er gemakkelijk overheen leest. Allochtonen kort na een verplichte taalcursus maken daarentegen minder fouten, juist omdat ze genoodzaakt zijn de regel toepassen die ze pas geleerd hebben. Worden zij echter ervaren taalgebruikers, dan gaan ze die fouten ook weer maken.
Het voorstel van Daems is om de ‘t’ van een woord als ‘wordt’ gewoon weg te laten. Weliswaar is dat taalkundig niet helemaal consequent, maar het leidt er wel toe dat er wezenlijk minder fouten zullen worden gemaakt, zo verzekert Daems.
Wordt wordt wort
Een alternatieve optie is om ‘wordt’ als ‘wort’ te schrijven omdat je een ‘t’ hoort. Dat is enigszins te vergelijken met de ‘v’ van ‘geven’ die een ’f’ wordt als je ‘geef’ zegt. Waar Daems echter zeker niet voor pleit, is een vrijheid-blijheid ten aanzien van taalfouten zoals Hull University dat propageert. Eenduidigheid over schrijfregels maakt juist dat mensen elkaars teksten kunnen lezen.
Wél is Daems voor regels die relatief gemakkelijk te handhaven zijn. Tot drastische hervormingen zal dat niet leiden. Maar als we na 200 jaar nog steeds worstelen met de d-t-kwestie, dan mag daar wat aan gedaan worden.
Vierentwintig of twintigenvier?
Een taalprobleem dat ik ook aan de orde wil stellen, een probleem dat ik in min of meer ontdekt heb, doet zich minder voor bij schrijven maar vooral bij spreken. Bovendien is het niet alleen een taalkundig probleem, maar tevens een rekenkundig probleem.
Het gaat erom dat de taalkundig aanpak niet strookt met de rekenkundige aanpak. Neem bijvoorbeeld het getal 129. Dat spreken we uit als ‘honderdnegenentwintig’. Het probleem hierbij is dat we de cijfers in een andere volgorde uitspreken dan dat ze in het getal voorkomen. We zeggen 100, 9 en 20. Je zou verwachten dat we 100, 20 en 9 zeggen. 20 en 9 zijn dus omgewisseld: honderdtwintigennegen.
Omgekeerde getallen
Die omkering maakt dat getallen taalkundig moeilijk te communiceren zijn. Dat geldt des te meer als het hoge getallen betreft. Wat bijvoorbeeld te denken van 348.753.797. Zet ik dat cijfer om in taal – driehonderdachtenveertigmiljoenzevenhonderddrieenvijftigduidendzevenhonderdzevenennegentig – dan vinden er maar liefst drie omkeringen plaats: 48 wordt achtenveertig, 53 wordt drieënvijftig en 97 wordt zevenennegentig.
Als we 348.753.797 bedoele, zeggen we dus iets dat qua volgorde meer lijkt op 384.735.779. Niet alleen de luisteraar krijgt moeilijk spits welk getal nu precies bedoeld is, ook degene de het getal in cijfers ziet, en het vervolgens moet uitspreken, is genoodzaakt drie keer een volgorde te veranderen tussen wat hij ziet en wat hij zegt. Mijn ervaring is, dat dit best lastig is.
Kijken we nog eens naar het getal 348.753.797. Als ik dat gedeeltelijk omzet in taal, dan wordt dat: 348 miljoen 753 duizend 797. Tot nog toe is er geen inconsequentie zichtbaar. Het cijfer gaat van hoog naar laag. Eerst zegt het hoeveel miljoenen vervolgens hoeveel duizenden, dan hoeveel enen er zijn.
Die miljoenen, duizenden en enen worden steeds uitgedrukt in hoeveelheden tot 1000. Per categorie noemen we eerst het aantal honderden. Dat is ook nog consistent. Maar dan gaat het mis. Dan vinden er in één getal maar liefst drie omkeringen plaats: 41 spreken we uit als ‘1 en 40’, 53 als ‘3 en 50’ en 97 als ‘7 en 90’.
Getallen die zich slecht laten uitspreken
Als leraar economie had ik er altijd veel moeite mee dergelijke getallen überhaupt door mijn strot te krijgen. Ook was het voor leerlingen moeilijk zo’n getal in gedachten te reproduceren. Dat probleem doet zich niet alleen voor bij economie maar ook bij vakken als wiskunde en natuurkunde.
Bovendien speelt het niet alleen op scholen en universiteiten, maar eigenlijk overal: ook bij bedrijven, ook op radio en televisie, ook in de politiek. Het maakt dat getallen verbaal moeilijker dan nodig te communiceren zijn. Het maakt ook dat een discrepantie tussen taal en rekenen, tussen woorden en getallen blijft bestaan.
Net als bij de d-of-t-kwestie is het niet een drempel waar je op een gegeven moment automatisch overheen stapt. Het is een drempel waar generatie na generatie steeds weer over gestruikeld wordt. Als je dus wilt dat taal en rekenen beter bij elkaar aansluiten, elkaar als het ware de hand schudden, dan zit er niets anders op dan die drempel te verwijderen. Vraag is: hoe dan?
Gelukkig is de oplossing vrij eenvoudig. In het Engels en het Frans doet het probleem zich niet eens voor. Daar zegt men ‘twenty-four’ of ‘vingt-quatre’. Mijn oplossing zou zijn om zoiets ook te gaan doen in het Nederlands. Dat heeft dan wel als consequentie dat we getallen iets anders gaan uitspreken: Vierentwintig zeggen we dan als ‘twintigenvier.’ Je kunt ‘en’ er ook nog tussenuit halen. Dan wordt het ‘twintigvier’.
Kern van de zaak is echter niet of je al dan niet ‘en’ zegt, maar de omkering: dat je eerst 20, en dan 4 zegt. Voordeel van zulk een omkering is dat het woordbeeld dan volgordelijk synchroon loopt met hoe we het getal in cijfers ook opschrijven.
Waarbij het dan ook nog eens zo is, dat het woord de consequentere methodiek van het getal in cijfers overneemt. Het wordt daardoor veel gemakkelijker te spreken over getallen. Getallen worden zo veel meer een onderdeel van de taal. Hét taalprobleem met getallen is daarmee niet alleen gesteld, maar in een moeite door ook opgelost.