Het onderwijs wordt snel slechter. Maar het kan nog erger.

banner03
Promotiefoto voor vmbo-opleidingen in Arnhem en omgeving.

Het rapport van de onderwijsinspectie dat vorige week verscheen schetst een dramatisch beeld van de staat van het onderwijs. Twee derde van de leerlingen verliet in 2020 het basisonderwijs als laaggecijferde: zij voldeden niet aan het streefniveau voor rekenen op de basisschool. Dat was een toename met bijna 20% ten opzichte van het jaar ervoor toen 55% het streefniveau van rekenen niet haalde.

Bij schrijven is het nog erger: 72% van de leerlingen in het basisonderwijs haalde het streefniveau niet. Vergeleken met 2019 zijn in 2020 de leesvaardigheid, woordenschat en rekenvaardigheid van brugklassers verder gedaald. Een kwart van de 15-jarigen loopt het risico op laaggeletterdheid.

Vergeleken met leerlingen in andere landen zijn de leesvaardigheden van Nederlandse 15-jarigen vorig jaar opnieuw gedaald. En dat is nog maar een greep uit de treurig stemmende bevindingen van het verval van het onderwijs die de Onderwijsinspectie in haar rapport ‘De Staat van het Onderwijs’ beschrijft.

Hoe het nog slechter kan

In dezelfde week dat de onderwijsinspectie constateerde dat de kwaliteit van het onderwijs steeds slechter wordt, adviseerde de Onderwijsraad om het onderwijs zo te veranderen dat het nog slechter wordt. In het advies ‘Later selecteren, beter differentiëren’ adviseert de Onderwijsraad om niet meer direct na de basisschool leerlingen te selecteren voor het vmbo, havo of vwo, maar dit uit te stellen tot na een brede driejarige brugperiode.

In deze driejarige brugperiode zouden leerlingen in wisselende groepen op verschillende niveaus ‘onderwijs op maat’ te krijgen. Een leerling zou dan bijvoorbeeld wiskunde op vwo niveau kunnen doen en Nederlands op vmbo niveau. Zoals Onderwijsraadvoorzitter Edith Hooge het in de NRC omschreef: ‘Een kind dat op vmbo-niveau zit, zou op zijn of haar niveau Latijn kunnen doen’. Omdat de selectie wordt uitgesteld kan volgens de Onderwijsraad de eindtoets op de basisschool, de Cito-toets, worden afgeschaft.

Dat vmbo-leerlingen nu niet Cicero in het Latijn kunnen lezen, is niet het belangrijkste probleem bij de kansenongelijkheid. Lezen doen vmbo’ers sowieso al weinig. De kansenongelijkheid komt doordat leerlingen geen goed onderwijs krijgen.

Hoger opgeleide ouders vangen dat op door hun kinderen zelf bijles te geven of hun kind naar een huiswerkklas te sturen. De scholen waar deze kinderen naar toe gaan hebben over het algemeen ook betere leerkrachten dan de scholen in achterstandswijken.

Kinderen van laag opgeleide ouders gaan naar scholen waar relatief meer probleemleerlingen zijn waardoor goed onderwijs geven moeilijker is. Dit alles draagt er aan bij dat kinderen van laagopgeleide ouders aan het eind van het basisonderwijs minder geleerd hebben.

Een heel slecht advies

Het advies van de Onderwijsraad is een heel slecht advies. De praktische uitvoerbaarheid is een groot probleem. Organisatorisch zal het moeilijk zijn voor scholen om leerlingen in verschillende groepen op verschillende niveaus les te geven. Wat te doen met categorale scholen zoals gymnasia die niet alle niveaus aanbieden?

Na de driejarige brugperiode blijft er nog een jaar over voor het vmbo-diploma. Dat zal te kort zijn om leerlingen hiervoor voor te bereiden. Hoe bepaal je of een leerling na de brugperiode naar het vmbo, havo of vwo gaat? Hoeveel vakken moet je op vwo niveau gedaan hebben om naar het vwo te mogen? Wat doe je met de vakken die leerlingen op een lager niveau hebben gedaan?

Verkeerd gedacht

Erger dan het feit dat het advies van de Onderwijsraad praktisch onuitvoerbaar is, is dat de ideologie die aan het advies ten grondslag ligt, dat er een brede meerjarige brugperiode moet komen en de eindtoets moet worden afgeschaft om de kansenongelijkheid te verkleinen, fout is. Het is merkwaardig dat in dezelfde week waarin de onderwijsinspectie constateert dat doordat de eindtoets vorig jaar niet is afgenomen de kansenongelijkheid is toegenomen, de Onderwijsraad adviseert om de eindtoets af te schaffen om de kansenongelijkheid te verkleinen.

De eindtoets kan niet de kansenongelijkheid vergroten en verkleinen. De cijfers van de Onderwijsinspectie maken duidelijk dat de Onderwijsraad hier ongelijk heeft: afschaffen van de eindtoets vergroot de kansenongelijkheid. Nu zal de Onderwijsraad zeggen dat de eindtoets overbodig is bij een driejarige brugklas zonder selectie na de basisschool. Dat is juist. Maar ook zonder een driejarige brugklas zijn er velen in het onderwijs die de eindtoets willen afschaffen. Zij zien zich door het Onderwijsraadadvies gesterkt in hun opvatting.

Een eindtoets meet ook het basisonderwijs

De Onderwijsraad gaat er ook aan voorbij dat de eindtoets niet alleen dient om leerlingen voor het vervolgonderwijs te selecteren. De toets dient er ook voor om vast te stellen of leerlingen het eindniveau van het basisonderwijs hebben gehaald en is een graadmeter van de kwaliteit van de school. Het zicht op beide verdwijnt als de toets wordt afgeschaft.

De Onderwijsraad heeft niet nagedacht wat voor effecten het afschaffen van de cito eindtoets in het basisonderwijs zal hebben. Goede scholen vermelden op hun website wat de gemiddelde score van de school op de eindtoets is. Als ze dat niet doen, dan gaat het wel rond op het schoolplein hoe goed de school hierop presteert. Hiermee trekken ze leerlingen. Een school die gemiddeld slecht scoort op de eindtoets ziet het leerlingaantal dalen.

Geen eindtoets, geen stimulans

De afschaffing van de eindtoets heeft twee gevolgen. De eerste is dat scholen geen stimulans meer hebben om het niveau van de eindtoets te behalen met hun leerlingen. Slecht presterende scholen zullen er ook gebruik van maken om andere leerlingvolgtoetsen te schrappen en dit presenteren als een nobel streven om een einde te maken aan de toetsterreur.

Het gevolg zal zijn dat de kwaliteit van het basisonderwijs nog verder zal dalen. Meer leerlingen zullen zonder goed te kunnen lezen, schrijven en rekenen het basisonderwijs verlaten. Het tweede gevolg is dat ouders niet meer goed kunnen bepalen wat goede en slechte scholen zijn. Dit is in het nadeel van goede scholen want zij kunnen nu niet meer wijzen op goede leerresultaten van hun leerlingen.

De slechte scholen profiteren hiervan want zij worden niet meer gestraft door een daling van het leerlingaantal voor hun slechte leerprestaties. Het algehele gevolg van het afschaffen van de eindtoets is een verdere daling van de kwaliteit van het basisonderwijs.

Kansenongelijkheid begint in het basisonderwijs

De bestrijders van kansenongelijkheid richten zich op het middelbaar onderwijs en denken dat de kansenongelijkheid ontstaat doordat de ene leerling naar het vmbo gaat en de andere naar het vwo. In werkelijkheid ontstaat de kansenongelijkheid in het basisonderwijs waar de ene leerling goed onderwijs krijgt en het streefniveau van lezen, schrijven en rekenen haalt terwijl een vergelijkbare leerling op een andere school geen goed onderwijs krijgt en de streefniveaus niet haalt. Deze laatste groep leerlingen zit vaak op een school in een achterstandswijk.

Een driejarige brugklas is vooral nadelig voor hoogbegaafde leerlingen van arme ouders. Ouders met hogere inkomens hebben geld voor huiswerkbegeleiding en commercieel onderwijs als de talenten van hun kind in de brede brugklas onvoldoende ontwikkeld worden.

Als een leerling minder goed is in wiskunde en dit in de brede brugklas op vmbo-niveau doet, kunnen rijke ouders bijlessen betalen zodat de leerling toch op het vwo terecht komt. Ouders met lagere inkomens hebben geen geld om hun kind te laten bijspijkeren in de brugklas. Het gevolg zal zijn dat de driejarige brugklas de kansenongelijkheid niet zal verkleinen maar nog verder zal vergroten.

Slechter onderwijs, meer commerciële bijsplussers

De afschaffing van de eindtoets en een driejarige brugklas zal door het commercieel onderwijs met vreugde zijn begroet. Zij zullen hierdoor alleen maar meer leerlingen krijgen. Door de daling van de kwaliteit van het basisonderwijs door de afschaffing van de eindtoets en het gebrek aan aandacht voor beter presterende kinderen in heterogene brugklassen, zullen ouders met hogere inkomens hun kinderen nog vaker dan nu laten bijspijkeren bij de commerciële onderwijsaanbieders.

Zolang de kwaliteit van onderwijs beneden peil is, zal de kansenongelijkheid blijven bestaan. De kansenongelijkheid wordt veroorzaakt door de slechte kwaliteit onderwijs. Alleen door de kwaliteit op peil te brengen kan de kansenongelijkheid worden bestreden. De beste manier om de kansenongelijkheid aan te pakken is ervoor te zorgen dat elke leerling in het basisonderwijs goed onderwijs van goede leerkrachten krijgt.

In het voortgezet onderwijs kan ook het nodige worden gedaan om de kansenongelijkheid te verminderen. Een belangrijke reden waarom de kansenongelijkheid niet ongedaan wordt gemaakt in het voortgezet onderwijs is dat opstroming en doorstroming binnen het voortgezet onderwijs worden tegengewerkt. Sommige leerlingen komen pas later tot bloei. Deze leerlingen konden vroeger van de mavo doorstromen naar de havo en het vwo. Tegenwoordig wordt het leerlingen veel moeilijker gemaakt om op te stromen. In plaats daarvan wordt gestimuleerd dat vmbo leerlingen doorstromen naar het mbo en havo leerlingen niet naar het vwo maar naar het hbo gaan. Vroeger konden leerlingen automatisch doorstromen van mavo naar havo en vwo. Tegenwoordig stellen veel scholen hiervoor eisen aan het gemiddeld eindcijfer. Ook afschaffen van de mavo heeft bijgedragen aan het verminderen van de opstroom in het onderwijs en heeft de kansenongelijkheid vergroot.

Wat drijft zulke adviseurs?

Er is geen enkel bewijs dat de stelselwijzigingen die de Onderwijsraad voorstelt – het afschaffen van de eindtoets en een driejarige brugklas – de kwaliteit van het onderwijs verbeteren en de kansenongelijkheid verminderen. Je vraagt je af waarom de Onderwijsraad dan toch doet alsof dit wel zo is. Ideologische vooroordelen over selectie in het onderwijs en de druk van belangengroepen die van de Cito-eindtoets af willen lijken hier een rol te spelen.

De Onderwijsraad had beter kunnen adviseren om geld en aandacht te besteden aan onderwijsinterventies waarvan wel is bewezen dat ze werken. Wat wel werkt zijn betere leraren voor de klas en meer gerichte feedback voor leerlingen.

Beter onderwijs leidt ook tot minder kansenongelijkheid

Uit al het onderzoek naar wat werkt in het onderwijs komt naar voren dat gerichte feedback het meest effectieve middel om leerprestaties te verhogen. Leerlingen uitleggen wat ze goed en fout hebben gedaan en helpen met de dingen die ze niet begrijpen.

Juist kinderen uit kansarme gezinnen die niet bij hun ouders terecht kunnen als ze iets niet snappen en geen huiswerkbegeleiding krijgen, hebben baat bij gerichte feedback op hun leerprestaties door leraren. Zo verbetert de kwaliteit van onderwijs en neemt tegelijkertijd de kansenongelijkheid af.