1940-2020: Het Verdriet van Nederland
Minister van Onderwijs en Cultuur, Ronald Plasterk meldde in 2009 bij de opening van een tentoonstelling van een expositie van het dagboek van Anne Frank dat dit ‘een geschenk aan de wereld’ was. Een geschenk. Met dank aan wie?
Tot in de jaren zestig leefde naoorlogs Nederland in de gemoedstoestand van ‘onderdrukking en verzet’, van nationaal slachtofferschap en heldendom. In De Canon van Nederland is Het Achterhuis, het dagboek van Anne Frank, de Nederlandse collectieve herinnering aan de Holocaust. Anne Frank is een veilig beeld voor de collectieve herinnering, het is een beeld dat zich beperkt tot de daders en de slachtoffers. Het was een incompleet beeld.
Wat de Joden gebeurde werd in de naoorlogse geschiedenis gezien als iets wat de Joden overkwam en wat Joodse geschiedenis was. Deze waarneming kwam van zowel Loe de Jong als Abel Herzberg. In ‘Boekhouders van de Holocaust’ is van de voorheen ‘Joodse geschiedenis’ stap voor stap een Nederlandse geschiedenis gemaakt.
Politieke denken
Tot de jaren zestig was het nationaal Nederlandse thema ‘Onderdrukking en verzet.’ Veilig en populair – zelfs nu nog met het succes van ‘Soldaat van Oranje’. Met de boeken van Loe de Jong, Abel Herzberg en met name Jacques Presser, kwam de dichotomie van ‘goed of fout’. Die meetlat zou voortleven tot op de dag van vandaag, bijvoorbeeld in het immigratiedebat waar de nazi’s, fascisten en nsb’ers om de hoek liggen.
Naarmate online-discussies langer worden, nadert de waarschijnlijkheid van een vergelijking met de nazi’s of Hitler, tot 1 (stelling van Godwin). Maar de Holocaust als beeld leent zich niet voor vergelijkingen in de actualiteit, dat is oneigenlijk gebruik en kwetsend voor de Joodse slachtoffers en overlevenden.
Jaren negentig
Pas laat in de jaren negentig veranderde het politiek denken ten aanzien van de Jodenvervolging in Nederland. Dat inzicht kwam niet spontaan uit de lucht vallen, maar kwam onder druk tot stand.
Ten eerste waren er de wetenschappelijke publicaties. Ten tweede was er toenemende internationale druk, uit met name de Verenigde Staten om geroofde goederen en geld terug te betalen.
Tegelijkertijd ontstond er in 1997 grote maatschappelijke commotie naar aanleiding van de zogenaamde Liro-affaire, toen bleek dat er bijzonder achteloos was omgesprongen met de archieven van de roofbank, wat voor velen typerend was voor de houding van de naoorlogse politiek ten aanzien van de Joodse overlevenden.
Martin Bossenbroek schreef in ‘De Meelstreep’ (2001): ‘De nationale verzetsmythe werd definitief doorgeprikt. Nederland ging massaal de schaamte voorbij, en oorlogsslachtoffers werden aangemoedigd niet langer te zwijgen, maar te spreken.’
Vanaf 2000 herziening
Er is na de eeuwwisseling een nieuwe invalshoek, een nieuw paradigma gekozen door diverse historici waarin de rol van de overheden in de Jodenvervolging minutieus wordt beschreven.
De Hoge Raad, de NS, banken en notarissen, de marechaussee, de politie, de beroving van de Joden door Nederlanders, het bedrijfsleven en de gehele laag van bestuurlijke en uitvoerende ambtenaren, het kwam allemaal aan bod.
En alle verschenen studies hebben een opvallend kenmerk gemeen: inzake de Jodenvervolging was er bij de ambtenaren eerder sprake van gewillige medewerking dan van onderdrukking en nauwelijks van verzet. Die erkenning van institutionele collaboratie aan de Jodenvervolging ging gepaard met verontschuldigingen aan de Joodse gemeenschap.
Een collaboratie die niet alleen plaatsvond tijdens de bezetting, maar die tot het jaar 2000 het juridisch strijdtoneel bepaalde waarin de Joden hun rechten moesten bevechten. Premier Wim Kok bood in 2000 excuses aan voor het naoorlogse handelen. Over de oorlog zelf nog geen woord.
Nederland sloot de rij
Niet alleen de overheid, ook het parlement zweeg in alle talen. Net als lokale en regionale overheden. Landen als Frankrijk en België hebben het belang van hun eigen overheidsrollen tijdens de bezetting erkend en er in de loop van de tijd hun excuses voor aangeboden.
In 1995 erkende de Franse president Chirac de verantwoordelijkheid van de Franse republiek voor de collaboratie van het Vichy-regime met de misdaden tegen de Joden.
In België werd in 2002 in het parlement een resolutie aangenomen, ‘betreffende het bepalen van de feiten en verantwoordelijkheden van de Belgische overheden bij de vervolging van de Belgische Joden’. Daar kwam onder andere een studie onder redactie van Rudi van Doorslaer uit voort met de veelzeggende titel ‘Gewillig België, overheid en Jodenvervolging tijdens de Tweede Wereldoorlog’. De Belgische overheid erkende haar medeverantwoordelijkheid voor de Jodenvervolging en bood excuses aan.
De Noorse premier Jens Stoltenberg bood op 27 januari 2012, op de internationale Holocaust Memorial Day, excuses aan. Premier Xavier Bettel van Luxemburg bood na een door de overheid geïnitieerd onderzoek in 2015, excuses aan voor het feit dat Luxemburgse ambtenaren meewerkten aan de Jodenvervolging door hun registratie volgens Duitse criteria, door hun uitsluiting uit het publieke leven, beroepen en scholen, en de roof van hun bezittingen. Exact zoals in Nederland.
De Nederlandse rijksoverheid bekende bij monde van de minister-president kleur in 2020, voor de ‘registraties en deportaties’.
Vingerafdrukken Holocaust
Bob Moore kwam in zijn studie ‘Victims & Survivors’ tot bijna honderd anti-Joodse maatregelen waarbij de ambtenaren, inclusief politie, betrokken waren. Uitgevoerd en gearchiveerd op nationaal en lokaal niveau, voor zover dat bewaard is gebleven. ‘De geschiedenis van de Holocaust zit onder de vingerafdrukken van de bureaucratie’, schreef de socioloog Zygmunt Bauman in ‘De moderne tijd en de Holocaust’.
De Rijksoverheid wilde na de oorlog in haar archieven geen Duits materiaal dat onderscheid maakte tussen Joden en niet-Joden. Om die reden zijn bijvoorbeeld ook de persoonskaarten uit de bevolkingsregisters met Joodse aantekening zoals de codes J, G1 (Grade 1 half-Joods) en G2 (kwart-Joods) vernietigd.
Bij dit besluit van de Rijksoverheid kan aangetekend worden dat deze archieven met het door de Duitsers gewenste onderscheid door Nederlandse ambtenaren zijn opgebouwd. Als dit besluit om archieven te vernietigen was overgenomen door de gemeenten waar nog vele archieven verhalen van anti-Joodse maatregelen, zou de rol van de overheid bij de Jodenvervolging ook voor een deel verdwenen zijn.
Zwijgende en verdwenen archieven
Opvallend is de signalering van de Commissie-Kordes (Commissie Onderzoek Liro-archieven) van het aantal verdwenen archieven: ‘Weinig informatie trof de commissie aan over geliquideerde bedrijven. Het is dan ook thans niet meer mogelijk een volledig inzicht te verkrijgen in de geldelijke omvang van de liquidaties van de Joodse bedrijven.’
Na de bezetting kwam er de Schade-Enquêtecommissies, kortweg ‘SEC’. Wie schade had geleden deed aangifte in zijn rayon bij een afdeling van de SEC. Onnodig te zeggen dat de Joodse bevolkingsgroep onevenredig zwaar was getroffen, niet door bombardementen maar door landgenoten en de eigen overheid inzake ontneming van bedrijven, kunst en onroerend goed.
Voor alle geclaimde goederen moesten de aanschafprijs, de leverancier en de aankoopdatum worden gegeven, dat laatste was nodig om de hoogte van de afschrijving te bepalen. Dat leverde honderdduizenden dossiers op en alhoewel in 1956 de Rijksarchivaris (alweer) opdracht gaf om deze te vernietigen, is er hier en daar een dossier bewaard gebleven.
Privacy voor collaboratie
‘Het Nationaal Archief is niet de juiste plek voor beladen documenten Shoah’, schreven onderzoeker en historicus Raymund Schutz en journalist Frits Barend recentelijk in Het Parool. Met de overdracht van de Joodse Raadcartotheek van het Rode Kruis aan het Nationaal Archief dreigt deze veel minder makkelijk toegankelijk te worden voor onderzoekers en nabestaanden.
De overdracht en de mogelijk daaraan gekoppelde beperkingen voor Westerbork en het Joods Historisch Museum vormen een onaanvaardbare aanslag op het herinneringsproces in Nederland.
Onderzoekers stuiten in hun archievenonderzoek steeds meer op moderne privacywetgeving, ook vanuit Europa, die in wezen niet met terugwerkende kracht bedoeld is voor de privacy van personen uit het verleden. Maar toch hanteren de overheidsarchieven die regels nauwgezet: iedere naam is een taboe en daarmee een archief gesloten.
Moe van excuses?
Gemeenten en provincies bleven en blijven angstvallig stil als het gaat om hun rol in de Jodenvervolging. Er waren tijdens de bezetting 450 Nederlandse gemeenten van de 912 die in opdracht van de secretaris-generaal via de burgemeesters, aan de Duitsers meldden – en voor ze telden – dat er Joodse inwoners waren.
De gemeenten zijn nu aan de beurt om hun archieven te openen en hun rol in de Jodenvervolging te erkennen. Steeds meer lokale publicaties en boeken getuigen van die sporen. Hopelijk wacht men niet braaf het algemene NIOD-onderzoek af tot 2024 maar gaat iedere gemeente individueel op onderzoek.
En dan? Excuses maar weer? Wat hebben we daaraan, zal mogelijk de moede gedachte zijn van de 21ste eeuwse burger. Hebben we net de slavernij gehad, nu dit?
Toch is een belangrijke rol weggelegd voor erkenning van overheden inclusief de gemeenten. Om te beginnen de grote steden waar zo’n driekwart van de Joden woonden; waarvan de helft in Amsterdam waar van de tachtigduizend Joden er zestigduizend zijn vermoord. De rol van de gemeenten was mede bepalend voor de Duitse ‘resultaten’.
De Holocaust leent zich niet voor vergelijkingen, maar nadat de gemeente Amsterdam begin dit jaar bekend maakte dat ze in juni – na een onderzoek van slechts een half jaar – excuses zal gaan aanbieden voor de slavernij, ligt hier ook nog een taak. Nu ligt de Holocaust iets dichter bij het heden dan de slavernij. Maar daar gaat niemand de straat voor op.
Bijzondere band
‘De bijzondere band tussen onderduikfamilies en de onderduikers bestaat nog steeds en de relaties tussen families worden gekoesterd,’ zegt Ronny Naftaniël, voormalig directeur CIDI en bestuurslid van het Centraal Joods Overleg. ‘Daarvoor wordt nog heden ten dage immense dankbaarheid gevoeld. Mede dankzij die dappere families hebben we nu nog een Joodse gemeenschap in Nederland van zo’n 50.000 zielen. Dat is betekenisvol.’
Die 50.000 zielen hebben bijna allemaal familieleden verloren.
Met de excuses van minister-president Rutte en de kritiek van de koning aan het adres van koningin Wilhelmina komt er een vervolg op het nieuwe perspectief van de Nederlandse Jodenvervolging, met nadruk op ‘Nederlandse’. Zo wordt het verdriet van de Joden ook het historische verdriet van Nederland.
Rob Bakker schreef het recent verschenen ‘Boekhouders van de Holocaust. Nederlandse ambtenaren en de collaboratie’. Voor meer informatie, HIER